Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

territorialiteitsvereiste

Antwoorden op vragen over territorialiteitsvereiste

De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

DBO-CB-U-2323555

20 januari 2003

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de fracties van het CDA, de VVD en de PvdA over mijn brief van 22 augustus 2002 inzake de territorialiteitseis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (20454/28000, nr. 64).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp

Antwoorden op vragen over territorialiteitsvereiste 1. Antwoorden op vragen over territorialiteitsvereiste

In de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij onderstaande fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van de bewindsvrouwe van 22 augustus 2002 inzake de territorialiteitseis in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (20 454/28 000, nr. 64).
Vragen CDA-fractie
Vraag 1.
Kan de staatssecretaris aangeven aan welke criteria m.b.t. de anti-hardheidsbepaling de aan- vragers moeten voldoen om aan het begrip "verbondenheid" tegemoet te kunnen komen? Antwoord
De Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) hanteert als beleidslijn dat toepassing van de anti-hard- heidsbepaling in overweging wordt genomen indien er sprake is van een verbondenheid met de Nederlandse samenleving, zowel ten tijde van de oorlogsgebeurtenis als ten tijde van de aanvraag.
Van een verbondenheid ten tijde van de oorlogsgebeurtenis is sprake indien de betrokkene de Nederlandse nationaliteit bezat dan wel Nederlands onderdaan in de zin van de toenmalige Wet van 10 februari 1910 (Stb. 55) was of indien de betrokkene was gevestigd in Nederland of Nederlands-Indië. Van een verbondenheid ten tijde van de aanvraag is sprake indien de be- trokkene de Nederlandse nationaliteit bezit of gevestigd is in Nederland. Indien aan deze voor- waarden is voldaan, wordt individueel beoordeeld in hoeverre er in de desbetreffende situatie sprake is van klaarblijkelijke hardheid.
Vraag 2.
Waarom wordt door het cumulatieve vereiste voor de toepassing van de anti-hardheidsclau- sule - nl. bijzondere omstandigheden die objectief buiten de invloedssfeer van betrokkene lig- gen - de kansen op toepassing van deze anti-hardheidsclausule zo sterk ingeperkt, vooral voor aanvragers met de Nederlandse nationaliteit?
Antwoord
Bij Wet van 4 december 1989, Stb. 564 (naar aanleiding van een initiatiefvoorstel van de heer Worell) is de PUR de bevoegdheid gegeven de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), ondanks het niet voldoen aan de nationaliteits- en territorialiteitseisen van toepassing te verklaren, indien het niet toepassen van de wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. In de memorie van toelichting bij deze wijziging (Kamerstukken II, 1987/88, 19 999, nr. 3, pagina 2) wordt gesteld dat er van een klaarblijkelijke hardheid sprake kan zijn indien het niet voldoen aan de gestelde nationaliteits- en territorialiteitseisen te wijten is aan omstan- digheden buiten de wil van de betrokkene. Als voorbeeld van dergelijke omstandigheden wordt vervolgens gewezen op grenscorrecties die na de Tweede Wereldoorlog hebben plaats- gevonden. De beperking in de toepassing door de PUR van de anti-hardheidsclausule tot bij- zondere omstandigheden die objectief buiten de invloedssfeer van betrokkene liggen, is terug te voeren op bovengenoemde passage uit de memorie van toelichting. Vraag 3.
In hoeveel gevallen c.q. voor welke groepen heeft de PUR in bepaalde gevallen de anti-hard- heidsclausule toegepast gedurende de laatste 10 jaar?

Vraag 4.
Hoeveel aanvragers c.q. welke groepen vallen momenteel buiten de anti-hardheidsclausule om aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van de Wubo in aanmerking te komen? Antwoord
Uit een notitie van de PUR van 7 maart 2002 (Advies van de Pensioen- en Uitkeringsraad aan de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake de Wet uitkeringen bur- ger-oorlogsslachtoffers 1940-1945) blijkt dat er jaarlijks 150 aanvragen uit het buitenland voor een Wubo-uitkering worden ingediend, waarbij slechts in 2 à 3% van de gevallen de anti-hardheidsclausule wordt toegepast.
Het totaal aantal Wubo-gerechtigden in het buitenland is ongeveer 85. Daaronder zijn echter ook degenen die, als Nederlander in Nederland gevestigd zijnde, een uitkering of toeslag toe- gekend hebben gekregen en nadien naar het buitenland zijn geëmigreerd. Daarnaast zijn er nog enkele toekenningen gedaan op grond van de anti-hardheidsclausule aan personen die in Nederland gevestigd zijn. Hierbij kan gedacht worden aan personen met een vreemde nationaliteit, die in Nederland zijn geboren en hier hun hele leven zijn gevestigd, res- pectievelijk nagenoeg hun hele leven in Nederland gevestigd zijn geweest. Deze aantallen zijn zodanig beperkt dat niet of nauwelijks van groepen gesproken kan wor- den. Het blijft een individuele beoordeling.
Het aantal potentiële aanvragers dat een beroep op de anti-hardheidsclausule zou kunnen doen, is onbekend.

Vraag 5.
Hoeveel kost het om de huidige voorwaarden voor de anti-hardheidsclausule voor aanvragers met de Nederlandse nationaliteit te verruimen, omdat de territorialiteitsvereiste voor een be- paalde groep onbillijk is? Welke mogelijkheden zijn er? Antwoord
Omdat het aantal potentiële aanvragers dat een beroep op de anti-hardheidsclausule zou kun- nen doen onbekend is, is niet aan te geven wat de kosten zijn van het verruimen van de hui- dige voorwaarden voor aanvragers met de Nederlandse nationaliteit. In mijn brief aan u van 22 augustus 2002 heb ik u er reeds op gewezen dat het een kwestie van beleid van de PUR is welke criteria men hanteert bij de afweging of er in een specifiek geval sprake is van een klaarblijkelijke hardheid indien de Wubo niet van toepassing zou wor- den verklaard omdat men niet aan het territorialiteitsvereiste voldoet. De hiervoor bij vraag 2 genoemde passage uit de memorie van toelichting, waarin wordt gesteld dat er van een klaar- blijkelijke hardheid sprake kan zijn indien het niet voldoen aan de gestelde nationaliteits- en territorialiteitseisen te wijten is aan omstandigheden buiten de wil van de betrokkene, vat ik niet op als een beperking voor het beleid van de PUR in deze. Er wordt immers niet gesteld dat er alleen maar sprake kan zijn van een klaarblijkelijke hardheid indien het niet voldoen aan de gestelde nationaliteits- en territorialiteitseisen te wijten is aan omstandigheden buiten de wil van de betrokkene.
Gezien de in de wet gekozen constructie van een anti-hardheidsclausule is de enige beper- king, die de wetgever aan dit beleid stelt, dat het moet gaan om niet voorzienbare, individuele uitzonderingsgevallen.

Vragen VVD-fractie
Vraag 6.
In hoeveel concrete gevallen is de in de wet neergelegde territorialiteitseis als onredelijk er- varen? Om hoeveel mensen gaat het?
Vraag 7.
In hoeveel van deze gevallen heeft de PUR de anti-hardheidsbepaling gehanteerd? Antwoord
Zoals reeds in het antwoord op de vragen 3 en 4 vermeld is, worden er jaarlijks 150 aanvra- gen uit het buitenland voor een Wubo-uitkering ingediend, waarbij slechts in 2 à 3% van de gevallen de anti-hardheidsclausule wordt toegepast. Aangenomen kan worden dat wanneer de aanvraag vanwege het niet voldoen aan het terri- torialiteitsvereiste wordt afgewezen en aanvragers voldoen voor het overige wel aan de in de Wubo gestelde eisen om als burger-oorlogsslachtoffer te worden erkend, dit vereiste als onre- delijk wordt ervaren.
Vraag 8.

Op grond van welke argumenten is het territorialiteisvereiste niet in strijd met communautaire regelgeving?
Antwoord
Communautaire regelgeving verbiedt ongerechtvaardigde discriminatie, maar dit heeft betrek- king op discriminatie tussen eigen onderdanen en onderdanen van andere EU-lidstaten. Dus wanneer toepassing van de Wubo zou leiden tot een verschil in rechten tussen enerzijds Ne- derlanders en anderzijds de onderdanen van andere EU-lidstaten, waarbij de laatste in een nadeliger positie zouden verkeren, zou er sprake zijn van strijd met communautaire regelge- ving. Aangezien het territorialiteitsvereiste zowel voor Nederlanders als voor onderdanen van andere EU-lidstaten geldt, is er geen strijd met communautaire regelgeving. Vraag 9.
Is Nederland het enige land dat een territorialiteisvereiste hanteert? Antwoord
Ja. Uit een kort onderzoek naar de regelgeving op het terrein van oorlogsgetroffenen in een aantal West-Europese landen is gebleken dat de diverse regelingen zo verschillen van de Nederlandse regelgeving op dit terrein, dat deze eigenlijk niet met elkaar vergeleken kunnen worden. Deze verschillen betreffen zowel de hoogte van de uitkeringen en pensioenen en het pakket van extra voorzieningen (in Nederland erg ruimhartig) als de wijze waarop het één en ander geregeld is. In sommige landen zoals bijvoorbeeld Frankrijk en Noorwegen kent men bij- voorbeeld slechts één regeling die voor alle oorlogsslachtoffers, zowel burgers als militairen, van toepassing is, terwijl er in ons systeem alleen al voor de niet-militaire oorlogsgetroffenen vijf verschillende regelingen zijn. Het feit dat in de onderzochte regelgeving geen territoriali- teitsvereiste wordt gesteld, zegt op zich dus weinig.

Vragen PvdA-fractie
Vraag 10.

Kan de in de brief genoemde notitie van de PUR over het beleid met betrekking tot de toepas- sing van de territorialiteitseis aan de Kamer worden toegezonden? Antwoord
Ja.
Vraag 11.

Klopt het dat de criteria voor toekenning van een Wubo-uitkering verschillen van de criteria die gelden voor toekenning van de Wuv en de WBP?
Antwoord
Ja.
Vraag 12.

Zou het met het oog op de duidelijkheid voor aanvragers geen aanbeveling verdienen te ko- men tot gelijke toekenningscriteria bij Wubo, Wuv en WBP met name op het punt van de ter- ritorialiteitsvereiste?
Antwoord
Nee. Het gegeven is nu eenmaal dat de wetgever indertijd bij de totstandkoming van de di- verse wetten voor oorlogsgetroffenen heeft gekozen voor het systeem van aparte regelgeving voor de verschillende categorieën oorlogsgetroffenen. Daarnaast is er bewust voor gekozen deze wetten op een aantal punten van elkaar te laten afwijken. Vraag 13.

Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van het aantal verstrekte Wubo-uitkeringen en van het potentiële aantal mensen dat in de toekomst nog een aanvraag zou kunnen doen? Antwoord
In juli 2002 waren er 11.232 Wubo-uitkeringsgerechtigden. Het is niet bekend wat het aantal potentiële aanvragers van een Wubo-uitkering is.
De voorzitter van de commissie,
Netelenbos
De griffier van de commissie,
Teunissen