RAAD VOOR WERK EN INKOMEN


Verontruste RWI wil vacatureoffensief

Den Haag, 20 januari 2003

De Raad voor Werk en Inkomen, waarin werkgevers, werknemers en gemeenten zitting hebben, roept het nieuwe kabinet op een vacatureoffensief te starten. De RWI is verontrust over de toestand van de arbeidsmarkt. Dit jaar zal de werkloosheid waarschijnlijk de 400.000 passeren en zonder spoedig herstel van de economie zal ook in 2004 de instroom in de WW nog substantieel toenemen. Voor het eerst sinds vele jaren zal ook de jeugdwerkloosheid weer groeien. Vooral jongeren met een beperkte opleiding dreigen zeer moeizaam een baan te kunnen vinden.
Ondanks de stijgende werkloosheid concludeert de RWI in zijn vandaag aan minister De Geus van SZW gepresenteerde Arbeidsmarktanalyse 2003 dat er nog steeds veel vacatures open staan. De RWI komt met specifieke maatregelen die het herstel van de economie bevorderen door het voor werkgevers via een no risk polis aantrekkelijker te maken om WAO-ers en langdurig werklozen in dienst te nemen. Daarnaast doet de RWI voorstellen om werk meer lonend te maken voor zowel mensen die al werken als voor werklozen.

Nieuwe werklozen op oude vacatures
Het aantal vacatures is in het derde kwartaal 2002 gezakt tot ver onder het niveau van 1997. Ook de vacaturevoorraad is sinds september 2001 gedaald, maar minder sterk en ligt nog altijd boven het niveau van 1997. Dat betekent dat er nog altijd betrekkelijk veel vacatures zijn (meer dan 100.00) en dat ze relatief lang openstaan. Tegelijk melden momenteel duizenden werklozen zich aan de loketten van het CWI. Onder dit aanbod werkzoekenden zitten voor de werkgevers meer geschikte kandidaten dan tot voor kort tijdens de zeer gespannen arbeidsmarkt. Het niet optimaal benutten van dit nieuw beschikbare potentieel van werkzoekenden betekent voor werkgevers dat vacatures onnodig lang (blijven) openstaan. Voor werkzoekenden betekent het niet benutten van die vacatures het risico van een te lang verblijf in een uitkeringssituatie. Het niet benutten van de aanwezige kansen vertraagt het herstel van de economische groei en houdt de uitkeringslasten (en kosten van reïntegratie) hoger dan strikt noodzakelijk.

De snel oplopende werkloosheid brengt het risico met zich mee dat naar verhouding veel capaciteit van het CWI gaat zitten in administratieve taken op het gebied van inschrijvingen en uitkeringsintake en dat er onvoldoende aandacht kan zijn voor bemiddeling en snelle vacaturevervulling.
De Raad voor Werk en Inkomen adviseert daarom het nieuwe kabinet met het CWI afspraken te maken over substantiële vereenvoudiging van de werkzaamheden voor de intake en meer ruimte te creëren voor effectieve bemiddeling van werkzoekenden naar beschikbare vacatures. De Raad stelt voor dat de minister op korte termijn met een plan van aanpak komt om de versnelde vacaturevervulling ook daadwerkelijk te realiseren. De Raad geeft de minister in overweging om een speciale werkorganisatie onder regie van het CWI in te richten van waaruit een groot aantal deskundige bemiddelaars langs de kortst denkbare weg openstaande vacatures koppelen aan de beschikbare werkzoekenden. Waar mogelijk en nodig kan daarbij ook de hulp van derden, zoals private bedrijven, worden ingeschakeld. De Raad beveelt de minister aan om zonodig extra middelen vrij te maken voor het snel opzetten en aan het werk zetten van de beoogde werkorganisatie.

Werk moet lonen
De RWI constateert dat de overgang van een uitkeringssituatie naar werk vaak niet of nauwelijks loont (de armoedeval). Eenmaal aan het werk loont het vaak niet voldoende om méér te gaan werken of méér te gaan verdienen: een groot deel van het extra salaris gaat op aan belastingen, sociale premies of eigen bijdragen (bijvoorbeeld voor kinderopvang), terwijl tegelijkertijd minder recht ontstaat op subsidies (bijvoorbeeld huursubsidie) of tegemoetkomingen (in studiekosten, bijzondere bijstand, kwijtschelding van gemeentelijke belastingen).
De RWI wil deze problemen, gelet op de economische situatie en de beperkte budgettaire ruimte, zo effectief mogelijk aanpakken tegen zo laag mogelijke kosten. Vier maatregelen komen daarvoor volgens de Raad in ieder geval in aanmerking:

1. een specifieke verhoging van de fiscale arbeidskorting voor werkenden;

2. een specifieke verhoging van de individuele huursubsidie voor werkenden;

3. een verlaging van de ouderbijdrage voor kinderopvang voor iedereen die minder dan de maximale ouderbijdrage betaalt;
4. herziening van het stelsel van fiscale kortingen voor huishoudens met kinderen.
Met een budget van circa 300 miljoen euro kan op deze manier naar het oordeel van de Raad een belangrijke verbetering worden bereikt in het functioneren van de arbeidsmarkt.

De eerste maatregel houdt in dat de maximale fiscale arbeidskorting van 1104 euro per jaar niet pas wordt verstrekt bij een jaarloon van 100% van het wettelijk minimumloon, maar al vanaf een jaarloon van 70% WML. Het merendeel van de bijstandsgerechtigden is alleenstaand. Veel van deze werkzoekenden zijn afhankelijk van eenvoudig werk, dat vaak in deeltijd wordt aangeboden. De RWI vindt het van belang dat deze mensen de volledige arbeidskorting krijgen indien zij met werk voldoende verdienen om niet meer afhankelijk te zijn van een bijstandsuitkering. Het fiscale voordeel van dit voorstel is maximaal 565 euro per jaar.

Het tweede voorstel houdt in dat de RWI bij het toekennen van huursubsidie de eerste 5% van het inkomen uit werk (met een maximum van 1.000 euro) buiten beschouwing wil laten bij het bepalen van de aanspraak op huursubsidie. Op deze manier wordt voorkomen dat inkomensverbetering als gevolg van het aanvaarden van werk onmiddellijk leidt tot minder subsidie. Het financiële voordeel zal vaak circa 250 euro per jaar bedragen.

De verlaging van de ouderbijdrage voor kinderopvang komt ten goede aan alle huishoudens met een inkomen tot en met modaal. Het voordeel op jaarbasis varieert, afhankelijk van het aantal kinderen dat van de opvang gebruik maakt en van het aantal dagen dat de kinderopvang van toepassing is. Bij drie dagen kinderopvang (voor twee kinderen) bedraagt het voordeel voor laagbetaalden tot en met modaal circa 540 tot 600 euro per jaar.

De Raad constateert tevens dat in het huidige fiscale stelsel sprake is van een groot aantal regelingen voor ouders met kinderen. Een deel van deze regelingen veroorzaakt forse ongewenste inkomensschommelingen. De Raad acht vereenvoudiging en herziening gewenst, mede in relatie tot soortgelijke problemen voor huishoudens met kinderen bij andere regelingen, zoals de tegemoetkoming studiekosten.

No risk polis voor werkgevers
Slechts een zeer beperkt deel (circa 3 procent) van de WAO-gerechtigden stroomt jaarlijks uit de uitkering wegens herstel en keert terug naar de arbeidsmarkt. Voorzover dit gebeurt, is het meestal in de eerste twee jaar. Vanwege de omvang van het aantal WAO-gerechtigden, de hoge gemiddelde leeftijd van het huidige bestand en de minimale uitstroomkans naar werk wil de RWI een ingrijpende wijziging bepleiten van de wet- en regelgeving.

De Raad wil met name het grote financiële risico wegnemen dat individuele werkgevers lopen indien zij een arbeidsgehandicapte in dienst nemen. In de huidige regelgeving is dit risico voor een belangrijk deel weggenomen in de eerste vijf jaar nadat een arbeidsgehandicapte in dienst is getreden.
De RWI betwijfelt zeer of dit voor werkgevers toereikend is en wil voor de meest kwestbare groep arbeidsgehandicapten de werkgever zekerheid bieden dat de financiële gevolgen van ziekte (loondoorbetaling) en eventuele arbeidsongeschiktheid (Pemba-premie) nooit op de individuele werkgever worden verhaald, maar altijd collectief worden gefinancierd. Deze no risk polis voor werkgevers zou van kracht moeten blijven zolang de arbeidsgehandicapte bij de werkgever in dienst blijft. Op deze manier kan de drempel voor arbeidsgehandicapten richting arbeidsmarkt fors worden verlaagd.

De Raad wil deze onbeperkte no risk polis voor werkgevers in de wet- en regelgeving vastleggen voor alle arbeidsgehandicapten van 40 jaar of ouder die al langer dan 2 jaar een WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering ontvangen.

Om dezelfde redenen wil de RWI WAO-gerechtigden van 40 jaar of ouder die al langer dan 2 jaar een uitkering ontvangen vrijwaren van het risico dat zij wellicht financieel gedupeerd worden door het aanvaarden van werk. Indien onverhoopt opnieuw langdurige ziekte ontstaat, dan zou voor deze groep WAO-gerechtigden tot hun 65ste jaar de nieuwe WAO-uitkering nooit over een lager loon mogen worden berekend dan de oude uitkering.

Hoewel er bij langdurig werklozen sprake is van een andersoortig risico dan bij arbeidsgehandicapten, blijkt in de praktijk dat langdurig werklozen die aan de slag gaan een hoger dan gemiddeld ziekteverzuim kennen. Dit is voor werkgevers een belemmering om deze werkzoekenden een kans op werk te bieden. De RWI wil deze drempel wegnemen door werkgevers in het eerste jaar na indiensttreding te vrijwaren van het financiële risico op loondoorbetaling bij ziekte en gedurende de eerste zes jaar van het Pemba-risico.

De Raad voor Werk en Inkomen is het overlegorgaan van werkgevers, werknemers en gemeenten voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over arbeidsmarktbeleid. De RWI streeft naar een duurzame verbinding van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt door middel van advies en subsidie. Voorzitter is Jan van Zijl.
---

---
Voor de redactie,