Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF2997 Zaaknr: 37626
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 17-01-2003
Datum publicatie: 17-01-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 37.626
17 januari 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 augustus 2001, nr.
BK-98/05283, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet
waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de
onroerende zaak a-straat 10 te Z (gemeente Pijnacker) voor het tijdvak
1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 395.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de directeur
van de sector Middelen bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan
dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Pijnacker-Nootdorp heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel en
ambtshalve
3.1. Bij zijn beoordeling van belanghebbendes beroep op het
gelijkheidsbeginsel is het Hof ervan uitgegaan dat de onroerende zaak
op de waardepeildatum, 1 januari 1995, gereed was. De stukken van het
geding laten geen andere conclusie toe dan dat zulks niet het geval
was. De in het middel vervatte motiveringsklacht slaagt derhalve.
3.2. Met betrekking tot enige door belanghebbende gestelde gebreken aan het dak van zijn woning heeft het Hof overwogen dat de toestand van het dak geen invloed heeft op de economische waarde van de onroerende zaak, nu de onroerende zaak onder garantie is gebouwd en de garantie bij verkoop overgaat op de nieuwe eigenaar. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat belanghebbende of een rechtsopvolger van belanghebbende ter zake van gebreken aanspraken jegens derden kan doen gelden, is zonder betekenis voor de waardering van de onroerende zaak, die ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet moet geschieden naar de staat waarin de zaak op de waardepeildatum - dan wel, in geval van toepassing van artikel 19 van de Wet, op het in dat artikel aangewezen tijdstip - verkeert, derhalve met inachtneming van op die datum - of op dat tijdstip - aanwezige gebreken (HR 7 juni 2002, nr. 36868, BNB 2002/285).
3.3. Uit het hiervoor in 3.1 en 3.2 overwogene volgt dat 's Hofs
uitspraak niet in stand kan blijven. Het middel behoeft voor het
overige geen bespreking. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek in
volle omvang. De verwijzingsrechter zal in de eerste plaats dienen te
onderzoeken of de waardebeschikking erop berust dat zich tussen 1
januari 1995 en 1 januari 1997 een toestandswijziging heeft voorgedaan
als bedoeld in artikel 19, lid 1, van de Wet en, zo ja, of die
bepaling op de juiste wijze is toegepast.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan
belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een
vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van f 160 (¤ 72,60).
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de
raadsheren J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van
de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar
uitgesproken op 17 januari 2003.