European Commission

IP/03/33

Brussel, 13 januari 2003

Commissie neemt maatregelen om de veiligheidsvoorschriften voor kabelbaaninstallaties in acht lidstaten ten uitvoer te leggen

Om in de hele Europese Unie hetzelfde hoge veiligheidsniveau voor kabelbaaninstallaties (kabelspoorwegen, zweefbanen, stoeltjesliften, skisleepliften enz.) te garanderen, heeft de Europese Commissie de tweede fase van de procedure tegen Duitsland, Griekenland, Italië, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk in gang gezet, teneinde na te gaan waarom deze lidstaten de Commissie niet binnen de wettelijke termijn in kennis hebben gesteld van maatregelen tot omzetting van een nieuwe richtlijn in nationale wetgeving. De lidstaten moesten Richtlijn 2000/9/EG (kabelbaaninstallaties voor personenvervoer) uiterlijk op 3 mei 2002 in hun nationale wetgeving hebben omgezet. Niet-omzetting van de richtlijn kan ernstige veiligheidsrisico's voor de passagiers tot gevolg hebben en de werking van de interne markt grondig verstoren. Het zenden van een zogenaamd met redenen omkleed advies is, na de schriftelijke aanmaning, de tweede stap in de lopende procedure tegen de desbetreffende lidstaten. Vanaf 3 mei 2004 is de richtlijn volledig van toepassing op alle kabelbaaninstallaties.

Erkki Liikanen, lid van de Europese Commissie bevoegd voor het ondernemingenbeleid, verklaarde: "Het is van cruciaal belang dat in de hele Europese Unie hetzelfde hoge veiligheidsniveau van toepassing is opdat de fabrikanten van kabelbaaninstallaties ten volle profijt kunnen trekken van een grote interne markt en de gebruikers van dergelijke installaties een hoog veiligheidsniveau kunnen genieten. De lidstaten moeten nu maatregelen nemen om de essentiële veiligheidseisen waarover op Europees niveau overeenstemming is bereikt, ten uitvoer te leggen."

Kabelbaaninstallaties, die vooral door toeristen worden gebruikt en met name in bergachtige streken, spelen in veel gebieden in Europa een belangrijke economische rol. In Richtlijn 2000/9/EG zijn voor de hele EU essentiële eisen vastgesteld op het gebied van veiligheid en gezondheid en op het gebied van milieu- en consumentenbescherming met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de inbedrijfstelling van kabelbaaninstallaties voor personenvervoer, inclusief subsystemen en componenten.

Vóór de goedkeuring van de richtlijn verschilden de regelgevingen in de EU aanzienlijk van elkaar ten gevolge van plaatselijke gewoonten en de specifieke technieken van elke nationale kabelbaanindustrie. Door deze situatie moesten de fabrikanten hun producten aanpassen aan elke markt, wat negatieve gevolgen had voor hun concurrentievermogen. Er was behoefte aan maatregelen op EU-niveau om te garanderen dat de gebruikers van kabelbaaninstallaties in alle lidstaten hetzelfde hoge veiligheidsniveau genieten en dat de fabrikanten ten volle profijt kunnen trekken van de interne markt.

Ingevolge de beslissing van de Europese Raad van Barcelona in maart 2002 heeft de Commissie zich als prioriteit gesteld erop toe te zien dat de lidstaten de richtlijnen die ze zelf in de Raad van Ministers hebben goedgekeurd, nauwkeurig en binnen de voorgeschreven termijnen in hun nationale wetgeving omzetten.