Milieucriminaliteit: prioriteit in het veiligheidsbeleid?
Milieucriminaliteit: prioriteit in het veiligheidsbeleid?
Persdienst
Paskal Deboosere
Sergeant De Bruynestraat 78-82, 1070 Anderlecht
tel 02 290 91 46 fax 02 290 91 47
e-mail pers@agalev.be
P E R S C O N F E R E N T I E
vrijdag 10 januari 2003
SPREKERS:
Johan Malcorps, Gemeenschapssenator
Fauzaya Talhaoui, Volksvertegenwoordiger
Bijlagen
---
twee wetsvoorstellen
Trefwoord:
milieu, criminaliteit, strafrecht
---
Inleiding
Milieu-criminaliteit moet ernstig genomen worden
Met de term milieu-criminaliteit verwijzen we naar alle
strafrechterlijke overtredingen van milieurecht. Er staan veel
belovende verklaringen in het Federaal Regeerakkoord en het Federaal
Veiligheidsplan over een beter vervolgingsbeleid t.a.v.
milieumisdrijven. En er staan heel wat enthousiaste mensen klaar op
het terrein (in de parketten en bij de politie) om hier actief
invulling aan te geven. Veel rechtbanken blijven echter uitgaan van
een conservatieve visie waarbij milieu niet prioritair is. En door de
politiehervorming raakte milieu ondergesneeuwd onder andere
prioriteiten. De Groenen verwachten dat er vanuit Justitie op korte
termijn duidelijke instructies komen voor het vervolgingsbeleid. En
dat milieu als aandachtspunt prominent aanwezig zal zijn in het
lijstje van politie-prioriteiten in de nieuwe versie van het Nationaal
Veiligheidsplan dat binnenkort uitkomt.
Het belang van milieudelicten: van gezondheidsrisicos tot
concurrentievervalsing
Milieucriminaliteit is voor de Groenen niet aanvaardbaar omdat het de
gezondheid en de kwaliteit van leven vermindert en bedreigt en
bijdraagt tot het gevoel van onveiligheid van de burger.
Daarbij hebben we niet zozeer over de kleine milieucriminaliteit.
Denken we bv. aan burenlawaai, sluikstorten, een vuurtje stoken in de
tuin of andere vormen van gebrek aan burgerzin. Dit zijn vormen van
hinder die veel kwaad bloed zetten en kordaat moeten worden aangepakt.
Maar het zijn niet deze kleine vergrijpen die de gemeenschap zwaar op
kosten jagen.
We denken bij milieucriminaliteit eerder aan de georganiseerde
grensoverschrijdende netwerken (bv. afvalmaffia) en vooral de
gestructureerde milieucriminaliteit (bepaalde bedrijven gelukkig
intussen de uitzondering die stelselmatig ten eigen bate milieuregels
overtreden). Milieucriminaliteit leidt onder deze vorm tot
concurrentievervalsing op grote schaal met aanzienlijke
vermogensvoordelen voor wie de wet aan zijn laars lapt en daardoor tot
grote nadelen voor wie de wet wél respecteert.
Het is vooral ook deze vorm van milieucriminaliteit die een
ecologische schuld opbouwt die zware gevolgen heeft voor de
maatschappij. Illegale lozingen kunnen miljarden kosten veroorzaken
voor de maatschappij die dit nadien moet opkuisen. De medische
behandeling van luchtwegaandoeningen, hartziekten en kankers die het
gevolg zijn van (illegale) vervuiling, tellen door in de sociale
zekerheid, enz.
Zowel vanuit economisch standpunt (tegengaan concurrentievervalsing)
als vanuit sociaal perspectief (betaalbaar houden sociale zekerheid)
moet een efficiënte aanpak van milieucriminaliteit een punt van eerste
orde zijn.
Het belang van milieudelicten: in cijfers
In een "confidentiële" inventaris van de politie over 29 soorten
criminaliteit en hun kost voor de maatschappij , wordt de illegale
winst door milieudelicten voor het jaar 2000 geraamd op 58.947.662 of
2,4 miljard BEF.
Men kwam tot dit cijfer op basis van een extrapolatie van jaarlijkse
schattingen van illegale winsten door milieumisdrijven op basis van
patrimoniumonderzoeken in het gerechtelijk arrondissement Gent.
In het arrondissement Gent kwam men zo tot een cijfer van 24,8 miljoen
BEF vermogensvoordeel door milieucriminaliteit in 2001, wat zou
oplopen tot een goede 30 miljoen BEF in 2002.
De jaarlijkse directe kost van milieucriminaliteit wordt geraamd op
123 miljoen. De directe uitgaven alleen voor gezondheidszorgen ten
gevolge van milieuvervuiling worden door de OESO immers op 0,5% van
het BBP of 1,23 miljard geschat. Het aandeel van vervuiling door
illegale activiteiten wordt op 10% van die totale kost geschat of op
123 miljoen.
D.w.z. dat deze vorm van criminaliteit zich positioneert als de 4de
belangrijkste criminaliteit (na verkeersongeluk, witwassen en fraude)
en daarmee zelfs belangrijker is dan diefstallen, drugs of
hormonencriminaliteit.
De totale indirecte uitgaven nodig voor het herstel van
levenskwaliteit verloren door milieuvervuiling, wordt door de OESO
geschat op 3,2% van het BBP of voor België
7,87 miljard. Als ook hier het aandeel veroorzaakt door
milieucriminaliteit op één tiende geschat wordt, gaat het om een
indirecte kost (verlies aan levenskwaliteit) ten bedrage van
787 miljoen
. Op basis van deze criteria zou milieucriminaliteit wel op de 2de
plaats kunnen komen van alle vormen van criminaliteit die de
maatschappij op kosten jagen.
Overigens, op Europees niveau staat de Raad op het punt een
raamakkoord goed te keuren over milieubescherming via het strafrecht.
De Europese Commissie lanceerde ook een voorontwerp van richtlijn tot
bescherming van de burgers door de strafwet (13/3/2001).
De Europese Commissie liet een studie opmaken over de omvang van de
milieucriminaliteit met de bedoeling te komen tot een harmonisatie van
milieucontroles en vervolgingsbeleid in de lidstaten
(http://europa.eu.int/comm/environment/docum/02544_final_report.pdf)
In dat rapport wordt België aangeduid als zowat de slechtste leerling
van de klas, wat de omzetting van Europese richtlijnen in intern
(straf)recht betreft.
Seponeringen
Uit een antwoord van minister Verwilghen op een parlementaire vraag,
bleek dat gemiddeld 50% van alle milieu-overtredingen geseponeerd
wordt. Het gaat hierbij om alle soorten milieu-overtredingen: gaande
van sluikstorten , geluidshinder tot overtredingen van
milieuvergunningen door bedrijven. Als redenen voor het groot aantal
seponeringen wordt opgegeven :
* het aanzetten van de overtreders tot de regularisatie van de
situatie (herstel volstaat als straf)
* het niet achterhalen van de dader (bij vervuiling van water of
lucht, of bv. ook bij sluikstorten)
Uit het antwoord van de minister blijkt bv. ook dat een groot aantal
dossiers (van het jaar 2000) nu nog hangende zijn: een maat voor de
achterstand in de behandeling van milieuPVs.
Het aantal gevallen waarin er voor het jaar 2000 inmiddels al een
uitspraak gevallen is, ligt ten slotte ligt belachelijk laag: voor het
parket van Antwerpen slechts 4%, voor het gerechtelijk arrondissement
Antwerpen maar 3%. In het gerechtelijk arrondissement Tongeren zelfs
maar 1%. Daarbij kan het zowel om een veroordeling als om een
vrijspraak gaan: een opsplitsing is blijkbaar niet mogelijk
Deze cijfers over alle milieu-PVs (opgemaakt op alle beleidsniveaus:
gewest + gemeente ) bevestigen vroegere klachten van bv. de Vlaamse
Milieu-Inspectie (cf. hun Milieuhandhavingsrapport 2001) waarin gemeld
wordt dat 74% van alle PVs opgemaakt door hun milieu-inspecteurs
geseponeerd wordt en voor slechts 4% een veroordeling uitgesproken
wordt.
ONZE VOORSTELLEN
In wat volgt geven we 5 prioriteiten aan om te komen tot een
volwaardig beleid inzake vervolging van milieucriminaliteit. We
schetsen eerst het probleem en geven dan mogelijke oplossingen aan.
1. Parketten: nood aan MILIEUMAGISTRATEN IN ELK GERECHTELIJK
ARRONDISSEMENT
In het Federaal Veiligheidsplan kreeg Justitie de taak om het
vervolgingsbeleid inzake milieudelicten te organiseren via
gespecialiseerde parketmagistraten, een gespecialiseerd
bijstandmagistraat of via de oprichting van gespecialiseerde kamers
bij gerechtshoven en rechtbanken (actie 17).
Wat is de situatie nu?
Op dit ogenblik hebben slechts twee parketten (Antwerpen en Gent) een
sectie leefmilieu. Alle andere parketten hebben geen exclusieve cel
leefmilieu. De meeste parketten hebben wel een magistraat aangeduid
voor milieuzaken, maar die volgt dan ook nog andere vormen van
criminaliteit op.
In Gent en Antwerpen staan de procureurs het verst in de opvolging van
milieucriminaliteit. Het gerechtelijk arrondissement Antwerpen kan
beroep doen op 3 magistraten die zich hoofdzakelijk bezig houden met
milieu, Gent kan beroep doen op 2 gespecialiseerde rechters. Kleinere
arrondissementen hebben niet de middelen om een gespecialiseerd
rechter of een gespecialiseerd milieu-parket te organiseren.
De Substituut van de Procureur Generaal van Brussel is nationaal
coördinator voor het vervolgingsbeleid inzake milieu voor heel België,
maar heeft een groot gebrek aan personele ondersteuning. Als
aanspreekpunt rond milieu voor het hele land, kan hij zich niet 100%
vrij maken voor milieu. Integendeel, minister Verwilghen heeft recent
zijn takenpakket nog verzwaard, door hem ook nog eens extra te
belasten met de aanpak van financiële criminaliteit. Door een
dergelijke overbelasting kan er in de feiten van een coördinerend
magistraat milieu geen sprake zijn.
In de praktijk hebben veel rechters nog altijd weinig affiniteit met
milieucriminaliteit. In feite is dat de hoofdreden van de hoge
seponeringscijfers. De minimale milieugevoeligheid bij rechters heeft
ook als direct gevolg dat er weinig straffen worden bepaald, er veel
wordt uitgesteld en dat de uitgesproken straffen dan nog minimaal
zijn. De indruk bestaat dat de milieugevoeligheid nog lager ligt bij
hogere rechtbanken (bv. hoven van beroep), maar dit willen we verder
natrekken.
Strafrechterlijke verantwoordelijkheid bedrijven
En dan is er nog een juridisch-technisch probleem.
Om illegale vermogensvoordelen echt aan te pakken, is er ook nood aan
een volwaardige uitvoering van de wet van 4/5/1999 op de
strafrechterlijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen. Deze wet
werd goedgekeurd op het eind van de vorige legislatuur en maakt het
mogelijk bedrijven als rechtspersonen te vervolgen voor
milieumisdrijven. Zodat men niet altijd één of meer natuurlijke
personen (verantwoordelijken binnen het bedrijf) als schuldigen moet
aanduiden.
In de praktijk blijkt deze wet echter moeilijk toepasbaar. Bv. in de
gevallen van foutaansprakelijkheid van een bedrijf zonder (morele)
schuld. Tevens blijft het heel moeilijk om, complementair aan de
gebruikelijke strafsancties, maatregelen op te leggen aan bedrijven
(zoals de sluiting van een inrichting, de bekendmaking en verspreiding
van een vonnis, de verbeurdverklaring van de in een vereniging
ingebrachte vermogensvoordelen).
Wat is ons voorstel?
* oprichting van milieukamers in de rechtbanken van eerste aanleg
* de oprichting van een pool van milieumagistraten op het niveau van
de rechtsgebieden van de hoven van beroep
* uitbreiding van het personeel om de nieuwe werking effectief
mogelijk te maken.
Dit hebben we in de vorm gegoten van een concreet wetsvoorstel
(zie bijlage).
* een echte bijstandsmagistraat (met voldoende ondersteuning) of een
volwaardig federaal magistraat (zoals voor de bestrijding van
hormonen)om de vervolging van milieucriminaliteit effectief te
coördineren. Uit de cijfers blijkt met milieucriminaliteit veel
meer geld gemoeid is dan met bv. hormonencriminaliteit. Dan is het
onbegrijpelijk dat voor hormonencriminaliteit wel een volwaardig
federaal magistraat actief is en voor milieucriminaliteit niet.
* De artikelen 5 en 36 tot 37bis van het Strafwetboek moeten
aangepast worden (cf. tweede wetsvoorstel in bijlage).
2. Vervolgingsrichtlijn van de Minister van Justitie
In het Federaal Veiligheidsplan staat dat de minister van Justitie een
overleg dient te organiseren tussen de bevoegde federale en
gewestelijke administraties en parketten en de vier ministers van
Leefmilieu. De politiediensten moeten daarbij betrokken worden. Dit
moet leiden tot een vervolgingsrichtlijn die de minister opmaakt in
overleg met het College van Procureurs-Generaal.
Dit naar analogie van de prioriteitennota milieuvervolgingsbeleid
opgemaakt door het Vlaams gewest (kabinet Dua en departement LIN) en
vertegenwoordigers van de parketten-generaal en nadien rondgestuurd
aan gemeenten provincies (door minister Dua) en binnen het
gerechtelijk apparaat (door het College van Procureurs-generaal).
Wat is de situatie nu?
Het Openbaar Ministerie geeft i.v.m. milieucriminaliteit weinig of
geen richtlijnen, circulaires en briefings. De eerste
verantwoordelijkheid ligt hier bij de Minister van Justitie zelf: van
hem mag verwacht worden dat hij een ministeriële omzendbrief opmaakt
voor het vervolgingsbeleid inzake leefmilieu.
De federale minister voor volksgezondheid en leefmilieu heeft een
dergelijke prioriteiten-nota overgemaakt aan Justitie.
Wat is ons voorstel?
* dringende vraag aan de minister van Justitie om op basis van de
bestaande Prioriteitennotas, een omzendbrief op te maken en rond
te sturen met daarin zijn visie op het vervolgingsbeleid inzake
milieu
* een aantal inbreuken tegen het milieu moet aangeduid worden als
"zware milieucriminaliteit" en prioritair aangepakt worden.
3. De politie: volwaardig programma aanpak milieucriminaliteit in de
herziene versie van het Nationaal Veiligheidsplan
Het lijkt er sterk op dat de milieucriminaliteit vergeten werd in de
loop van de politiehervorming. Ook in de taakverdeling tussen federale
en lokale politie viel milieu tussen de plooien. Na de
politiehervorming kan de federale politie bv. niet meer aan de lokale
politie vragen om controles op afvaltransporten te doen. In de meeste
zonale veiligheidsplannen is de zorg voor het milieu te weinig
aanwezig.
Wat is de situatie nu?
De Federale Cel Leefmilieu werkt met prioriteiten (afvaltransporten
CITES vuurwerk nucleair afval), maar is geïsoleerd. De samenwerking
met gewestelijke diensten (milieu-inspectie, OVAM, Mestbank) is weinig
structureel. Specifieke taken (bv. milieutaken scheepvaartpolitie
Antwerpen) komen in het gedrang.
Wat is ons voorstel?
De herziening van het NVP opgesteld door de ministers Verwilghen en
Duquesne moet duidelijk refereren naar milieucriminaliteit. Bepaalde
vormen van milieucriminaliteit moeten onder de bevoegdheid van de
federale politie komen. Milieucriminaliteit moet het voorwerp uitmaken
van een "Programma" van de Algemene Directie Gerechtelijke Politie. De
vier prioriteiten (nucleair afval, afvaltransporten, CITES en
vuurwerk) moeten uitdrukkelijk aan bod komen. Zowel voor de controle,
maar zeker ook voor de onderzoeksfunctie moeten meer mensen en
middelen vrijgemaakt worden.
Binnen elke GDA (arrondissementele gerechtelijke dienst) moet iemand
specifiek met de opvolging van milieumisdrijven belast worden. De
Gentse Procureur meldde in een omzendbrief aan alle zonechefs dat
milieu moet deel uitmaken van alle zonale veiligheidsplannen en dat er
nominatief mensen moeten aangeduid worden, belast met milieu. Dit zou
in alle gerechtelijke arrondissementen de regel moeten worden.
En uiteraard is er voor leefmilieu ook steeds een apart
expertisenetwerk nodig (zoals bv. voor voedselveiligheid en
hormonenzwendel).
Politiemensen die belast zijn met milieudossiers moeten ook beter
gevormd worden. Het feit dat politiemensen nu de vorming voor
milieu-magistraten mee mogen volgen van minister Verwilghen, is een
goede zaak. Maar dit volstaat nog lang niet.
4. Aanpak milieucriminaliteit: in elk zonaal veiligheidsplan
Er bestaat een tendens om veel problemen af te schuiven naar de
gemeenten. Als er geen garanties komen voor de aanwezigheid van
voldoende know how op gemeentelijk of intercommunaal niveau, kan dit
bijzonder nefast worden.
Vooral nu onduidelijk is wat de taakverdeling inzake de opvolging van
milieudelicten is tussen federale politie en lokale politiezones. De
lokale politie moet zich bezig houden met gemakkelijk vast te stellen
overtredingen, de federale politie met de zware milieucriminaliteit.
Binnen de politiehervorming zijn hierover echter geen bindende
afspraken gemaakt.
Wat is de situatie nu?
In de feiten zijn de lokale milieucellen van de vroegere rijkswacht
door de politiehervorming afgebouwd. De bestaande milieu-expertise is
verspreid en wordt nog onvoldoende aangesproken.
Bij de federale politie stelt men vast dat er sinds de
politiehervorming veel minder milieudossiers naar hun worden
doorgespeeld van op het lokale niveau (de gemeenten). Het zou om
minstens een halvering gaan. Het verlies van vaststellingen door
onafhankelijke rijkswachters die los van de moeizucht van lokale
burgemeesters konden optreden, zou serieus voelbaar zijn. In de
politiezones zouden (sommige) burgemeesters een remmende rol spelen,
en nu ook t.a.v. vroegere rijkswachters geïntegreerd in de lokale
politie.
Plichtsbewuste lokale politiemensen kunnen dan alleen nog
milieudelicten aanmelden via anonieme brievenomdat ze officieel niet
mogen
In overleg met de federale politie en/of de gewestelijke
milieu-inspectie kan overigens ook de provinciegouverneur optreden als
gemeenten in gebreke blijven. De provincie is immers de
vergunningverlenende overheid voor klasse I-bedrijven.
Wat is ons voorstel?
De ondersteuning van gemeenten voor de uitoefening van milieutaken
(inclusief milieutoezicht), verloopt op het niveau van het Vlaams
gewest via het systeem van de samenwerkingsovereenkomst milieu. Een
soortgelijke overeenkomst, eventueel in het kader van het
veiligheidscontract, zou moeten garant staan voor voldoende steun voor
milieutaken binnen de lokale politiezones. Binnen iedere IPZ zou een
milieucel moeten opgericht worden waar politie en ambtenaren overleg
kunnen plegen. In elk geval moeten in elk zonaal veiligheidsplan de
prioriteiten inzake milieucriminaliteit weerhouden zijn. Deze kunnen
vastgelegd worden in de zonale politieraad. In deze raad kan ook
gestreefd worden naar een harmonisering van de verschillende
gemeentelijke reglementen en verordeningen die met het milieu te maken
hebben.
Hoe dan ook moet er steeds voldoende aandacht zijn voor
hinderproblemen met een groot wrevelgehalte. De inzet van
milieu-wrevelagenten die specifiek zijn opgeleid om te bemiddelen in
buren/hinderproblemen of van witte agenten (zoals in een aantal
Brusselse gemeenten) voor kleine milieudelicten (bv. sluikstorten,
lawaai,..), kan een oplossing zijn. De rol van stads- en parkwachten
e.a. kan in dit licht ook herbekeken worden.
Maar de aanpak van milieucriminaliteit in de lokale politiezones mag
niet verengd worden tot wat in de ontwerp-tekst van het Nationaal
Veiligheidsplan 2003-2004 omschreven wordt als stads- en
straatcriminaliteit of zelfs kleine hinderlijke criminaliteit (waarbij
men dan vooral denkt aan sluikstorten).
Ten slotte zouden gemeenten kunnen gestimuleerd worden (ook via de
samenwerkingsovereenkomsten) om ook aandacht te besteden aan
preventief toezicht, i.p.v. enkel te reageren op klachten (zoals nu
meestal het geval is).
5. Ruime handhavingstaken voor de gewesten
De opmaak van milieunormen is grotendeels een gewestbevoegdheid. Maar
ook op het vlak van de handhaving zijn nu al verschillende diensten
van het Vlaams gewest actief betrokken (Milieu-Inspectie OVAM VMM
VLM/Mestbank). In de praktijk hebben milieuovertreders eerder te
vrezen van deze administraties dan van de rechter. Want de bevoegde
Vlaamse ambtenaren treden effectief op, kunnen activiteiten laten stil
leggen en vergunningen aanscherpen of wijzigen.
Van een homogeen beleid van de drie gewesten inzake milieuhandhaving
is geen sprake. Structurele samenwerking tussen de gewesten onderling
en tussen de gewesten en de parketten laat nog te wensen over. Sommige
(administratieve) PVs hebben geen gerechtelijke waarde in andere
gewesten.
Het is fundamenteel onrechtvaardig dat bij de meeste milieumisdrijven
in de praktijk enkel het stop zetten van de illegale activiteit (en in
het beste geval het herstel van de aangerichte schade) opgelegd wordt,
maar dat er door het falen van het federaal vervolgingsbeleid bijna
nooit een straf opgelegd wordt, omdat men bv. de volksgezondheid in
gevaar gebracht heeft. Of omdat men een illegaal voordeel gehaald
heeft.
Wat is de situatie nu?
In 2000 reeds werd een protokol afgesloten tussen het Vlaams Gewest
(minister Dua), Justitie (Minister Verwilghen) en de
parketten-generaal van Antwerpen, Gent en Brussel om milieudelicten in
Vlaanderen strenger aan te pakken, op basis van een overeengekomen
Prioriteitennota Vervolgingsbeleid (30/5/2000).
In het Vlaams Gewest is men daarnaast al geruime tijd aan het werken
aan een eigen milieuhandhavingsdecreet. In het voorontwerp worden een
reeks strafsancties en maatregelen voorzien die bij de vaststelling
van milieumisdrijven in het gewest door de rechter kunnen opgelegd
worden :
Straffen
: zoals de gevangenisstraf, de geldboete, de verbeurdverklaring, de
bedrijfssluiting;
Maatregelen
: zoals het herstel in de oorspronkelijke toestand, het verbod een
installatie te gebruiken, de aanstelling van een bijzonder
bewindvoerder of de ontneming van het wederrechtelijk verkregen
voordeel
Goede afspraken tussen het gewest en justitie zijn nodig. Maar ook
wetsaanpassingen (zie vorig punt ) om alle strafmaatregelen effectief
doenbaar te maken.
Daarnaast zijn er de administratieve sancties die het gewest zelf kan
opleggen, zoals het regularisatiebevel (herstel milieuschade),het
stakingsbevel; de schorsing of opheffing van een vergunning en de
bestuurlijke ontneming van het wederrechtelijk verkregen
vermogensvoordeel.
Ten slotte is er de mogelijkheid van de instelling van een
bestuurlijke geldboete. Daardoor kunnen boetes voor
milieu-overtredingen rechtstreeks door de Vlaamse administratie worden
afgehandeld, zonder dat het parket nog hoeft tussen te komen. Cf. de
veelbesproken administratieve afhandeling voor bepaalde
verkeersovertredingen. Zeker voor kleinere milieudelicten kan zo
korter op de bal gespeeld worden
Wat is ons voorstel?
Als een dergelijk ambitieus milieuhandhavingsproject op gewestniveau
gestalte krijgt, zal een goede afstemming op het federale
vervolgingsbeleid nog van groter belang zijn. Een toekomstig Vlaams
Handhavingscollege moet nauw overleg plegen met het College van
Procureurs Generaal niet enkel over de prioriteiten, maar ook over de
concrete uitvoering van het vervolgingsbeleid. Zo bv. om te komen tot
een complementariteit van een administratieve en een strafrechterlijke
vervolging.
Het Vlaams ontwerp van milieuhandhavingsdecreet moet zo snel mogelijk
op de Vlaamse politieke agenda komen, zodat het samen kan sporen met
de federale initiatieven om tot een versnelling van het
handhavingsbeleid te komen.
Intergewestelijk overleg inzake milieuhandhaving
(samenwerkingsakkoord) is nodig.
Het statuut van administratieve PVs (opgesteld door gewestelijke
administraties) moet duidelijk worden.
Alle ambtenaren zouden PVs met bewijskracht moeten kunnen opmaken,
ongeacht hun contractueel statuut.
De multidisciplinaire aanpak (bv. samenwerking federale politie met
OVAM, Mestbank of de gewestelijke milieu-inspectie) moet de regel
worden. Juist om telkens ook het illegaal verworven vermogensvoordeel
voor milieu-overtreders in kaart te brengen en actief te bestraffen.
Johan Malcorps, Gemeenschapssenator
Fauzaya Talhaoui, Volksvertegenwoordiger
---
bijlage 1
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 5 en 36 tot 37bis van het
Strafwetboek
Art. 1.
Deze wet regelt een materie die is bepaald in art. 78 van de Grondwet
Art. 2.
Art. 5 van het Strafwet boek, dat is opgeheven door art. 2 van de wet
van 28 juli 1934 en opnieuw is ingevoerd door art. 2. van de wet van 4
mei 1999, wordt als volgt gewijzigd:
1° in lid 1 worden de woorden
" hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn
doel of de waarneming van zijn belangen, of " opgeheven.
2° lid 2 wordt opgeheven.
3° lid 4 wordt aangevuld met de beginwoorden "op voorwaarde dat ze
hebben gehandeld met het oog op een opdracht die hen is toegekend "
Art.3.
In art. 36 van het Strafwetboek, worden de zeven laatste woorden "in
de gevallen door de wet bepaald" geschrapt.
Art.4.
In art. 37 van het Strafwetboek, worden de zeven laatste woorden "in
de gevallen door de wet bepaald" geschrapt.
Art. 5.
In art. 37bis van het Strafwetboek, worden de zeven laatste woorden
"in de gevallen door de wet bepaald" geschrapt.
Art. 6.
In art. 43 van het Strafwetboek, worden de zeven laatste woorden "in
de gevallen door de wet bepaald" geschrapt.
Art.7.
Deze wet treedt in werking dagen na de bekendmaking ervan in het
Belgisch Staatsblad.
Fauzaya Talhaoui, Volksvertegenwoordiger
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 5 en 36 tot 37bis van het
Strafwetboek
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemene commentaar
Er is vastgesteld door tal van auteurs en magistraten in het veld,
alsook door de rechtspraak, dat in de huidige stand van het Belgisch
recht, de bepalingen betreffende de strafrechterlijke
verantwoordelijkheid van rechtspersonen en die betreffende de
bijkomende strafmaatregelen moeilijk toepasbaar zijn omdat ze
juridische moeilijkheden bevatten.
De toepassingsmoeilijkheden van de bepalingen van het Strafwetboek
betreffende de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van
rechtspersonen, zoals ze zijn ingevoerd door de wet van 4 mei 1999,
zijn niet aanvaardbaar voor zover het hier niet gaat om een objectieve
verantwoordelijkheid voor het in hoofde van de rechtspersoon gepleegd
misdrijf, maar wel om een schuldaansprakelijkheid. Bij gevolg,
veroorzaken de juridische moeilijkheden tal van gevallen waar de
vastgestelde schuld geen strafrechterlijke verantwoordelijkheid
meebrengt. Er is een fout maar geen verantwoordelijkheid.
Tevens is het zo dat de toepassingsmoeilijkheden van de bepalingen van
het Strafwetboek betreffende de bijkomende maatregelen van
strafsancties ( sluiting van de inrichting, bekendmaking ,
verspreiding van het vonnis van veroordeling en van de
verbeurdverklaring van de in een vereniging ingebrachte
vermogensvoordelen) het de strafwet niet mogelijk maken haar
repressieve en afschrikkende taak te vervullen.
Het tekortschieten van de huidige reglementering heeft te maken met
punten die van onbetwistbaar belang zijn. (1) .
Dit voorstel wil voornamelijk ingaan op de gewettigde verwachtingen
van de meeste .. op het gebied van de strafsancties. Het is zo dat we
sinds tal van jaren in de sectoren waar de bedrijfscriminaliteit kan
opduiken ( sociaal recht, arbeidsrecht, milieurecht, ruimtelijke
ordening, consumentenbescherming, ) we een inflatie meemaken van het
gevoel van straffeloosheid en dus van een vorm van
strafonverantwoordelijkheid van de rechtspersonen. Zo overtreden
bedrijven soms de meest fundamentele normen (2) op het gebied van het
milieu en zadelen ze de maatschappij op met de kosten voor het herstel
van het milieu, voor de gezondheidszorg, etc. (3).
Tegelijk, is de beoordelingsruimte die normaal aan de rechters is
toegewezen (art. 6 van het Strafwetboek) voor de keuze van de
straffen, volkomen beperkt, waardoor de rechter zijn toegewezen
opdracht en rol niet kan vervullen.
Er zijn dus wijzigingen noodzakelijk, enerzijds, aangaande de
strafsancties die van toepassing zijn op de rechtspersonen en
anderzijds, omtrent de bijkomende maatregelen die de rechters kunnen
treffen ten aanzien van die personen.
2. Vernieuwingen/ wijzigingen in het voorstel van tekst
Betreffende de strafrechterlijke aansprakelijkheid van de
rechtspersonen :
Het gebrek / de ontoereikendheid van de huidige wetgeving kan in drie
punten worden samengevat:
de nodeloze herhaling van de criteria voor materiële en morele
toerekening van het misdrijf aan de rechtspersoon (art. 5 , lid 1
van het strafwetboek);
de duistere opstelling van het principe van de decumul tussen de
strafrechterlijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon en die van
de natuurlijke persoon (art. 5. lid 2 Strafwetboek)
de totale vrijstelling van het strafstelsel voor de Rijksbesturen
(art. 5 lid 4 van het Strafwetboek).
Die tekortkomingen veroorzaken het omgekeerde effect van wat wordt
verhoopt : de systematische vervolging én van de natuurlijke persoon
én van de rechtspersoon, wat voor de KMO's desastreuze gevolgen kan
hebben .
Volgende oplossingen worden voorgesteld:
een vereenvoudiging van de toerekeningscriteria van lid 1
de opheffing van lid 2
de beperking van de vrijstelling van de strafrechterlijke
aansprakelijkheid van Rijksorganen
Die oplossingen zullen rechtstreeks bijdragen tot een beter beheer van
het milieu en van de andere problemen zoals die van sociale zekerheid,
een beperking van de kosten ten laste van het Rijk en tot een betere
strafbescherming van de natuurlijke en rechtspersonen.
In verband met de bijkomende maatregelen van strafsancties:
kan de tekortkoming, de ontoereikendheid van de huidige wetgeving als
volgt worden samengevat:
door te verwijzen naar " de gevallen door de wet bepaald", verwijst
het Strafwetboek naar de voor elke materie specifieke wetten, die
slechts zelden verwijzen naar de toepassing van bijkomende
maatregelen.
Omgekeerd is het zo dat de vereiste om wettelijk op te treden
"misdrijf per misdrijf" en voor elke materie om die bepalingen van
toepassing te maken, maken dat deze dode letter blijven en dat de
belangrijkste middelen en doelstellingen van de wet van 4 mei 1999
ontoepasbaar worden. Het is nodig de rechter in zijn
beoordelingsfunctie te herstellen. Voor zover de bijkomende
maatregelen onder meer strafmaatregelen zijn, is het aan de
strafrechter om te beslissen of ze wel of niet moeten worden
uitgevoerd.
De wijzigingen van art. 36 en art. 37 bis en 43 van het Strafwetboek
zullen het de rechters mogelijk moeten maken hun opdracht te vervullen
en de meest geschikte maatregelen te treffen zoals straffen van
sluiting van de inrichting, bekendmaking of verspreiding van het
vonnis van veroordeling, alsook van de maatregelen van inbeslagname
van in een vereniging ingebrachte vermogensvoordelen.
De bepalingen van dit voorstel verenigen de zorg voor juridische
zekerheid, die wordt uitgedrukt door een gepaste regulering, met de
noodzakelijk zorg voor doeltreffendheid en souplesse om het juridisch
stelsel niet te verlammen.
3. Artikelsgewijze bespreking
Art. 1: Verwijzing naar de Grondwet
Dat artikel verwijst naar de betrokken bepaling van de Grondwet.
Art. 2. Wijziging van artikel 5 van het Strafwetboek
Art.5. lid1: Daar het gaat om een stelsel van schuldaansprakelijkheid,
is het belangrijk dat het misdrijf materieel en moreel aan de
rechtspersoon (zoals voor een natuurlijke persoon) wordt toegerekend.
In de huidige stand van het strafrecht, vloeit het morele element vaak
voort uit de eenvoudige materiële midsdrijfpleging : zodra het
misdrijf "voor zijn rekening" zou zijn gepleegd, zou er een
veroordeling zijn.
Zo ook volstaat, op het materieel vlak, de eenvoudige vermelding dat
de aangerekende handeling werden gepleegd "voor rekening" van de
rechtspersoon. Het is zo dat de veronderstellingen die wijzen op een
"intrinsiek verband" tussen de handelingen en het sociaal doel of de
waarneming van de belangen van de rechtspersoon nogal zeldzaam lijken.
Het lijkt dus niet noodzakelijk in artikel 5 van het Strafwetboek
gedetailleerd vast te stellen hoe een misdrijf materieel gezien aan
een rechtspersoon kan worden toegeschreven.
De uitdrukking "voor rekening" beoogt tenslotte op de ruimst mogelijke
manier alle misdrijven die aan een rechtspersoon mogelijk kunnen
worden toegeschreven. Het is dan ook niet onontbeerlijk meer specifiek
hypothese te overwegen, die eigenlijk reeds in die uitdrukking zijn
vervat.
Art.5. lid 2: De onduidelijk opstelling van het principe van de
decumul tussen de strafverantwoordelijkheid van de rechtspersoon en
die van de natuurlijke persoon, veroorzaakt eerder in tegenstrijd met
wat wordt beoogd, de cumulatie van vervolgingen. Dit leidt tot een
toename van het aantal veroordeelde natuurlijke personen in
vergelijking met wat zich zou hebben voorgedaan indien het parket,
voor wat de vervolgingen betreft, zijn gepaste keuze had kunnen maken.
Door inderdaad de feitenrechter te laten bepalen wie " de zwaarste
fout heeft gepleegd" in geval van decumul of dat " de natuurlijke
persoon wetens en willens heeft gehandeld" in geval van cumulatie, en
door de onduidelijke aard van die begrippen, zijn de parketten
verplicht een vervolging in te stellen, naast de rechtspersoon, van
alle natuurlijke personen die een fout zouden kunnen worden
toegeschreven, en omgekeerd. Die gang van zaken is nadelig voor een
goede rechtspraak alsook voor de economische belangen van de
bedrijven, en in het bijzonder voor de KMO's. Zij moeten inderdaad
opdraaien voor de kosten die verband houden met de aanwijzing van een
opdrachthouder ad hoc, voor de boetes ten laste van het bedrijf en
voor die ten laste van de procuratiehouders, wat voor de PVBA's
uiterst zwaar is.
Bovendien is de verwijzing naar "de persoon die de zwaarste fout heeft
gepleegd" en die "wetens en willens heeft gehandeld" om twee
schuldenlasten van mekaar te scheiden, schadelijk voor het
strafrechterlijk beleid: is het normaal dat de natuurlijke persoon die
geen opzettelijke fout kan worden toegerekend en wiens fout minder
zwaar wordt geacht wordt vrijgesproken? Het niet veroordelen van een
persoon die een fout heeft begaan - we hebben hier inderdaad te maken
met een objectief gezien onwettige handeling - vormt een zaak van
strafuitsluitingsgrond, waardoor de vervolgingskosten door de Staat
moeten worden gedragen en wat op het vlak van de aansprakelijkheid van
de burger schadelijk is voor een goede rechtspraak. De huidige
opstelling vormt voor de natuurlijke persoon een premie voor
nalatigheid bij de goede toepassing van de wetgevingen in de
bedrijven.
Het is dus nodig lid 2 op te heffen en het openbaar ministerie de
mogelijkheid te laten diegenen te vervolgen die als echte
verantwoordelijken worden beschouwd, eerder dan hen aan te moedigen,
door die keuze toe te vertrouwen aan de feitenrechten, om systematisch
alle natuurlijke en rechtspersonen te vervolgen aan wie het minste
verwijt kan worden toegeschreven.
Art.5. lid 4: Door uit het stelsel van strafverantwoordelijkheid de
rechtspersonen van de Federale overheid, de gewesten en de andere
rechtspersonen van overheid die in lid 4 zijn beschreven uit te
sluiten, gaat de wetgeving rechtstreeks in tegen het essentieel
kenmerk van een Rechtstaat, te weten de onderwerping , net zoals door
de burgers, aan het recht en ook aan het strafrecht. De uitzondering
moet zeer eng worden geïnterpreteerd en het is dus noodzakelijk de
straffeloosheid van de Staat en van de gefedereerde en
gedecentraliseerde eenheden voor te behouden voor de enkele gevallen
waar het zou gaan om een opdracht van openbare dienstverlening.
Met de uitsluiting van lid 4 is het niet alleen de privé sector die
wordt aangepakt door art. 5 van het Strafwetboek, maar ook de
overheidssector. Door de onmogelijkheid voor de parketten de
gemeenteraden, colleges van burgemeester en schepenen en andere
overheidsmachten voor het gerecht te brengen, vervolgen ze inderdaad
systematische de procuratiehouders zelf.
Art. 3 : Wijziging van artikel 36 Strafwetboek
Om het rechter effectief mogelijk te maken als bijkomende maatregel,
de uitoefening van een activiteit te verbieden, is het noodzakelijk de
vereiste van een wetgevende interventie voor elke bijzondere materie
te schrappen. De opheffing van de laatste zeven woorden ("in de
gevallen door de wet bepaald") is dus nodig.
Art. 4 : Wijziging van artikel 37 Strafwetboek
Om het de rechter effectief mogelijk te maken als bijkomende maatregel
de wel of niet gedeeltelijke sluiting van een inrichting
op te leggen, is het noodzakelijk de vereiste van een wetgevende
interventie voor elke bijzondere materie te schrappen. De opheffing
van de laatste zeven woorden ("in de gevallen door de wet bepaald") is
dus nodig.
Art. 5. : Wijziging van artikel 37bis
Om het de rechter effectief mogelijk te maken als bijkomende maatregel
de bekendmaking van het vonnis te bevelen, is het noodzakelijk de
vereiste van een wetgevende interventie voor elke bijzondere materie
te schrappen. De opheffing van de laatste zeven woorden ("in de
gevallen door de wet bepaald") is dus nodig.
Art. 6: Wijziging van artikel 43 Strafwetboek
Voor zover de meeste misdrijven ingegeven zijn door winstbejag, is het
nodig dat de onwettige winsten in beslag kunnen worden genomen, zoals
in het geval van misdrijven. De opheffing van de laatste zeven woorden
("in de gevallen door de wet bepaald") is dus nodig.
De opheffing van die woorden maakt onder meer de samenhang van het
Strafwetboek mogelijk voor wat zijn bepalingen over de strafsancties
ten laste van rechtspersonen betreft.
Fauzaya Talhoui, volksvertegenwoordiger
---
---
Bijlage 2
WETSVOORSTEL
Inzake milieu kamers en cellen
Artikel 1
Artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
1° lid 1 word aangevuld met de eindewoorden « en één of meer
milieukamers".
2° in lid 2 wordt het woord "drie" vervangt door het woord "vier" en
de worden "en jeugdrechtbank" vervangen door de woorden ", de
jeugdrechtbank en milieurechtbank"
Art. 2
Artikel 101, eerste lid, van hetzelfde wetboek zijn de woorden "en
jeugdkamers" vervangen door ", jeugdkamers en milieukamers."
Art. 3
Artikel 138 van hetzelfde wetboek wordt aangevuld met het volgende
lid:
"In alle betwistingen die behoren tot de bevoegdheid van de
milieugerechten kan het openbaar ministerie bij de milieugerechten kan
de medewerking solliciteren van de ambtenaren die door de bestuurlijke
overheid belast zijn met het toezicht op de toepassing van de
milieuwetgeving en de wetgeving op de ruimtelijke ordening."
Art. 4
Artikel 144 van hetzelfde wetboek wordt aangevuld met het volgende
lid:
"Binnen het parket-generaal specialiseren enkele leden zich in
milieu-aangelegenheden. Ze zijn in het rechtsgebied van het hof van
beroep van Brussel ten getale van 4, in het rechtsgebied van de hoven
van beroep van Antwerpen, Gent en Luik ten getale van 3 en in het
rechtsgebied van het hof van beroep van Bergen ten getale van 2."
Art. 5
Een artikel 149bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde wetboek
ingevoegd:
"Art. 149bis.- De strafvordering voor het hof van beroep wegens een
overtreding van de wetten, decreten, besluiten en verordeningen in
milieu-aangelegenheden wordt uitgeoefend door de leden van het
parket-generaal gespecialiseerd in milieu-aangelegenheden."
Art. 6
Artikel 151 van hetzelfde wetboek wordt aangevuld met het volgende
lid:
"De substituut-procureurs des Konings gespecialiseerd in
milieu-aangelegenheden zijn, in het gerechtelijk arrondissement
Brussel ten getale van 8, in de gerechtelijke arrondissementen
Antwerpen, Gent en Luik ten getale van 6 en, in het gerechtelijk
arrondissement van Bergen ten getale van 4."
Art. 7
Een artikel 151ter, luidend als volgt, wordt in hetzelfde wetboek
ingevoegd:
"Art. 151ter.- De strafvordering wegens de overtreding van de wetten,
decreten, besluiten en verordeningen in milieu-aangelegenheden wordt
uitgeoefend door de substituten gespecialiseerd in
milieu-aangelegenheden voor de milieurechtbanken van de gerechtelijke
arrondissementen gelegenin het rechtsgebied van het hof van beroep van
het arrondissement waar zij benoemd zijn.
Art. 8
Een artikel 583bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde wetboek
ingevoegd:
"Art. 583bis.- Onverminderd de toepassing van de wetsbepalingen die
deze bevoegdheid verlenen aan de strafgerechten wanneer een
strafvordering bij hen aanhangig is, neemt de milieurechtbank kennis
van alle geschillen van burgerlijke aard die het gevolg zijn van een
overtreding van de wetten, decreten, besluiten en verordeningen
betreffende de materie voorzien in de hedendaagse artikel 6§1 I tot
III van de wet van 08/08/1980 tot hervorming van der instellingen.
De milieurechtbank neemt ook kennis van stakingsvordering voorzien in
de wet van 12.01.1993
Art. 9
Een artikel 583ter, luidend als volgt, wordt in hetzelfde wetboek
ingevoegd:
"Art. 583ter.- De milieurechtbank neemt kennis van de
aansprakelijkheidsvorderingen, ongeacht het bedrag, in zover ze hun
oorsprong vinden in een vorm van milieuverstoring of op ruimtelijk
ordening normen:
1) op grond van de artikelen 1382 en 1386 van het Burgerlijk Wetboek;
2) op grond van artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek wegens
abnormale burenhinder;
3) op grond van de artikelen 1146 en 1155 van het Burgerlijk Wetboek,
voor die overeenkomsten die tot doel hebben een milieuverstoring te
vermijden of die een contractuele schaderegeling bevatten;"
Art. 10
Een artikel 583quater, luidend als volgt, wordt hetzelfde wetboek
ingevoegd:
"Art. 583quater.- De milieurechtbank neemt kennis:
1) van vorderingen betreffende onteigeningen ten algemenen nutte,
onverminderd de bevoegdheid die krachtens artikel 589bis, § 2, aan de
voorzitter van de milieurechtbank is toegekend;
2) van vorderingen tot vervallenverklaring van een concessie inzake
mijnen, groeven en graverijen ;
3) van geschillen inzake erfdienstbaarheden en inzake de
verplichtingen die de wet aan de eigenaars van aan elkaar grenzende
erven oplegt ;
4) van geschillen inzake ruilverkaveling van landeigendommen;
5) van de vorderingen inzake graafrecht
Art. 11
Een artikel 583quinquies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde
wetboek ingevoegd:
"Art. 583quinquies.- De milieurechtbank beëdigt de ambtenaren en
agenten die de vastelling van misdaden inzake milieu in hun
bevoegdheden hebben.
Art. 12
In artikel 584 van hetzelfde wetboek wordt, tussen het eerste en het
tweede lid, het volgende lid ingevoegd :
« Wat de aangelegenheden betreft die tot de bevoegdheid van de
milieurechtbank behoren, wordt de bevoegdheid van de voorzitter van de
rechtbank van eerste aanleg om bij voorraad uitspraak te doen in
gevallen die hij spoedeisend acht, toevertrouwd aan een
kamervoorzitter van één van de milieukamers van de rechtbank van
eerste aanleg. Deze kamervoorzitter zetelt dan als voorzitter van de
milieurechtbank."
Art. 13
In artikel 590, eerste lid, van hetzelfde wetboek, wordt de bepaling
« tot 583 » vervangen door de bepaling « tot 583quinquies".
Art. 14
Artikel 734, eerste lid, van hetzelfde wetboek, wordt vervangen door
het volgende lid:
"Elk debat voor de arbeidsrechtbank betreffende een van de vorderingen
genoemd in artikel 578, en elk debat voor de milieurechtbank
betreffende de vorderingen genoemd in artikel 583ter, 2°, moet, op
straffe van nietigheid, worden voorafgegaan door een poging tot
minnelijke schikking die op het zittingsblad wordt aangetekend."
Art. 15
De bepalingen van artikel en ., van hetzelfde wetboek, worden
opgeheven.
Art. 16
De Koning brengt de bestaande wetsbepalingen in overeenstemming met de
bepalingen van deze wet.
Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen en tot van het
Gerechtelijk Wetboek
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het onderhavig wetsontwerp heeft tot doel op het niveau van de
gerechtelijke arrondissementen en het rechtsgebied van de hoven van
beroep specifieke gerechtelijke instanties op te richten die zich
toeleggen op de strafvordering en de rechtspraak met betrekking tot
geschillen die hun oorsprong vinden in een vorm van milieuverstoring.
Ondanks de toenemende bewustwording voor de kwaliteit van het
leefmilieu bij de publieke opinie, moeten we immers vaststellen dat
deze gevoeligheid veel minder aanwezig is in gerechtelijke milieus.
Vaak worden milieumisdrijven, die vastgesteld werden door de bevoegde
ambtenaren, na klacht of op toezichtbasis van een alert bestuur,
geseponeerd door de parketten.
De parketmagistraten zijn niet de enige verantwoordelijke. Het
ontstellend gebrek aan personeel dwingen de procureurs des Konings
"serieuze criminaliteit" in prioriteit te behandelen. Het is duidelijk
dat de hoogte van de strafmaat van de misdrijven te vaak bepalend is
voor het te voeren vervolgingsbeleid. Ook de afwezigheid van ad hoc
structuur maakt onmogelijk de toepassing van een relevant
vervolgingsbeleid inzake milieu.
Voorts dient opgemerkt dat het milieurecht een zeer uitgebreid domein
aan rechtsregels bestrijkt, zodat ook hier de vraag naar bijzonder
gekwalificeerd personeel zich stelt. Een zekere specialisatie dringt
zich derhalve op.
Het onderhavig voorstel heeft niet de pretentie een allesomvattend
voorstel te zijn dat het gerechtelijk optreden inzake milieuverstoring
voorgoed op de juiste sporen zal zetten. Hiervoor is een meer
omvattende milieu vervolgingsbeleid noodzakelijk, die vertaald wordt
in concrete wetten en dito strafbepalingen.
Dit voorstel wil echter in de nodige infrastructuur voorzien opdat we
tot een effectieve en efficiënte afhandeling van milieugeschillen
kunnen komen.
Daarom voorziet het voorstel in de oprichting van milieukamers in de
rechtbanken van eerste aanleg en in de hoven van beroep.
Daarnaast wordt, naar analogie van de vervolging van fiscale
misdrijven, geopteerd voor een zekere specialisatie bij de parketten,
door de oprichting van een "pool van magistraten" op het niveau van
rechtsgebieden van hoven van beroep.
Deze specialisatie houdt, wanneer noodzakelijk, tegelijkertijd een
uitbreiding van de personeelssterkte in:
Deze uitbreiding is te verantwoorden omwille van de gerechtelijke
achterstand, en past dus in de lijn van het regeerakkoord. Ze zal
tevens nodig zijn om de toevloed van nieuwe zaken op te vangen die het
gevolg is van het invoeren van het collectief vorderingsrecht dat aan
milieuverenigingen toegekend wordt
De milieukamers zijn integreert in de rechtbank van eerste aanleg
wegens het doel van het milieu. Het gaat niet voor een zelfstandige
rechtsmacht, zoals de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel,
maar vaan een geïntegreerde structuur?
Inderdaad, het is geen afgesloten geheel zoals en naast het
administratief recht, strafrecht, enz. maar bestaat juist uit die
regels van administratief recht, burgerlijk recht, strafrecht en
contractenrecht die de bescherming van het leefmilieu tot doel hebben
of daartoe kunnen aangewend worden. Het is met andere woorden een
functionele dwarsdoorsnede doorheen de klassieke indeling.
Het zou derhalve niet logisch zijn de behandelingen van
milieugeschillen toe te vertrouwen aan een rechtbank die naast de drie
andere rechtbanken op het niveau van het gerechtelijk arrondissement
staat.
In het wetsvoorstel wordt daarom geopteerd voor een incorporatie in de
rechtbank van eerste aanleg, op hetzelfde niveau als de correctionele
kamer en de jeugdkamer. De rechtbank van eerste aanleg heeft immers de
meest volstrekte bevoegdheid in eerste aanleg en neemt kennis van alle
vorderingen die niet tot de bevoegdheid van een andere rechtbank
behoren.
Welke bevoegdheden worden aan de milieurechtbank toevertrouwd ?
In het voorstel worden 4 soorten bevoegdheden voorzien:
1) Het behandelen van geschillen van burgerlijke aard die het gevolg
zijn van een overtreding van allerlei milieunormen, onverminderd de
bevoegdheid van de strafgerechten wanneer een strafvordering bij hen
aanhangig is.
Het betreft hier het hele scala van milieuwetten in het kader van de
ruimtelijke ordening, het milieuhygiënerecht en het
milieubeschermingsrecht. Al die wettelijke bepalingen voorzien ook in
strafbepalingen, zodat burgerlijke geschillen in de regel voor de
strafgerechten zullen behandeld worden via de burgerlijke
partijstelling. Als het echter niet tot een strafrechterlijke
procedure komt, of de procedure afgebroken wordt (bijvoorbeeld
seponering door het openbaar ministerie), wordt de burgerlijke
vordering (schadeloosstelling) toevertrouwd aan de
2) Het behandelen van geschillen inzake onteigeningen ten algemenen
nutte, schadevergoeding op grond van de wet op de ruimtelijke ordening
en de stedebouw, erfdienstbaarheden, ruilverkaveling, toepassing van
het bos- en veldwetboek.
3) Het beëdigen van agenten die omwille van hun functie nauw betrokken
zijn bij het toezicht op en de toepassing van de milieuwetgeving.
Tot slot wordt voorzien in de functie van voorzitter van de
milieurechtbank, die kan zetelen in kort geding, wat zeer relevant
inzake milieu.
COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN
Artikelen 1 en 2
In deze artikelen wordt voorzien in de oprichting van milieukamers in
de rechtbanken van eerste aanleg en de hoven van beroep.
Art. 3
Naar analogie met waarin voorzien is bij de arbeidsgerechten, wordt in
dit artikel aan het openbaar ministerie de mogelijkheid gegeven
inlichtingen te vorderen bij de openbare diensten die in het kader van
diverse milieuwetten een toezichtstaak hebben.
Art. 4 tot 7
Deze artikelen voorzien in een specialisatie in milieu-aangelegenheden
op het niveau van de parketten en de parketten-generaal. Het zijn deze
subsituten-procureur des Konings of leden van het parket-generaal die
instaan voor de strafvordering in milieuzaken.
Wat de substituten betreft, werd gekozen voor dezelfde organisatievorm
als die waarin voorzien is voor de substituten, gespecialiseerd in
fiscale aangelegenheden, namelijk een equipe die verbonden is aan het
gerechtelijk arrondissement waar de zetel van het rechtsgebied van het
hof van beroep gevestigd is (Brussel, Gent, Antwerpen, Luik en
Bergen), doch die kunnen optreden in alle gerechtelijke
arrondissementen gelegen in het rechtsgebied van het hof van beroep
van het arrondissement waar ze benoemd zijn.
Deze formule maakt wel mogelijk de meerwaarde van de "pool" te
gebruiken.
Art. 8 tot 11
In deze artikelen worden de bevoegdheden van de milieurechtbanken
opgesomd.
Art. 12 en 13
In deze artikelen wordt aan één van de kamervoorzitters van de
milieukamers in de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheid
toevertrouwd om te zetelen als voorzitter van de milieurechtbank in
kort geding. Hij neemt dan ook deze bevoegdheid over van
respectievelijk de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en de
vrederechter, indien die geschillen inzake ruimtelijke ordening en van
de stedebouw, en in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid
inzake onteigening ten algemenen nutte.
Art. 15
Wat de aansprakelijkheidsvorderingen betreft die hun oorsprong vinden
in een vorm van milieustoring en het gevolg zijn van abnormale
burenhinder, wordt voorzien in een verplichte poging tot minnelijke
schikking, naar analogie met wat reeds in artikel 734 van het
Gerechtelijk Wetboek bepaald is voor de vorderingen op basis van
artikel 578 van het Gerechtelijk Wetboek voor de arbeidsrechtbanken.
In deze tussenstap wordt voorzien om te vermijden dat de
milieurechtbanken zouden belast worden met geschillen die eigenlijk te
herleiden zijn tot burenruzies, doch formeel verpakt worden als een
vorm van milieuverstoring.
Art. 14, 16 en 17
Deze artikelen bevatten de noodzakelijke wijzigings- en
opheffingsbepalingen die gepaard gaan met het van kracht worden van
dit wetsvoorstel.
Fauzaya Talhaoui, Volksvertegenwoordiger
---
Agalev (Vlaanderen)