MEMO/03/3
Brussel, 8 januari 2003
Vragen en antwoorden over BSE
Wat is de huidige situatie rond BSE in de EU?
Over het geheel genomen daalt de BSE-incidentie in de Europese Unie,
vooral in het VK, waar het aantal gevallen in 2002 slechts zo'n 3% zal
zijn van het aantal in 1992 of 1993 geregistreerde gevallen. In een
paar lidstaten vertoont het aantal gevallen in 2002 nog een stijging,
met name doordat sinds juli 2001 intensiever op BSE getest wordt. De
EU heeft uitvoerige regelgeving uitgebracht om de bevolking tegen de
risico's van BSE te beschermen. De lidstaten moeten zorg dragen voor
de volledige tenuitvoerlegging van alle EU-voorschriften met
betrekking tot BSE. Als hieraan strikt de hand wordt gehouden, kunnen
de consumenten vertrouwen hebben in de veiligheid van rundvlees.
Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad
van 22 mei 2001(1)
bundelt alle bestaande BSE-maatregelen die in de loop der jaren door
middel van meer dan zestig beschikkingen van de Commissie waren
vastgesteld, tot één allesomvattende kaderregeling, waarbij die
maatregelen zijn geconsolideerd en geactualiseerd in het licht van
wetenschappelijke adviezen en internationale normen. Daarnaast zijn
bij deze verordening een aantal nieuwe maatregelen ingevoerd ter
beheersing van het risico van BSE en andere soortgelijke ziekten,
zoals scrapie, bij alle dieren en alle betrokken producten.
BSE en vCJD
Waardoor wordt BSE veroorzaakt en wat is de BSE-incidentie in de EU?
Boviene spongiforme encefalopathie (BSE) is een hersenaandoening bij
runderen. De ziekte werd voor het eerst gediagnosticeerd in 1986 in
het VK. Zij nam epidemische afmetingen aan als gevolg van de
verwerking in veevoer van vleesbeendermeel afkomstig van karkassen. Op
1 oktober 2002 waren er in het VK in totaal ongeveer 181 000 gevallen
geregistreerd en ongeveer 3 200 gevallen elders in de Europese Unie.
De verdeling van de geboortejaren van de in 2002 gevonden BSE-gevallen
lijkt op die van 2001: de meeste runderen waren in 1994, 1995 of 1996
geboren. Het lijkt er dus sterk op dat er sinds 1996 minder nieuwe
dieren besmet raken en dat de in 1996-1997 genomen maatregelen effect
sorteren. Op dit moment worden alle gezond geslachte dieren ouder dan
30 maanden in de EU getest voordat zij voor menselijke consumptie
worden vrijgegeven en daarbij wordt bij minder dan 1 op de 30 000
runderen BSE aangetroffen. Dieren met een positieve testuitslag worden
volledig vernietigd.
En hoe staat het met de menselijke vorm van de ziekte, de variant van
de ziekte van Creutzfeldt-Jakob?
De variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (vCJD) werd voor het
eerst in 1996 gediagnosticeerd. Thans wordt algemeen aangenomen dat
die veroorzaakt wordt door de overdracht van BSE op de mens. Tot en
met 1 oktober 2002 zijn er 136 bewezen of verdachte gevallen in de EU
gevonden, meestal bij jonge mensen. De meeste gevallen deden zich voor
in het VK (128), en daarnaast enkele in Frankrijk (6), Ierland (1) en
Italië (1).
De ramingen omtrent het toekomstige aantal vCJD-gevallen lopen sterk
uiteen aangezien nog te weinig bekend is over de incubatietijd tussen
de besmetting en het optreden van de symptomen. Wel is duidelijk dat
de toekomstige gevallen voor het overgrote deel te wijten zullen zijn
aan blootstelling aan besmettelijk materiaal die heeft plaatsgevonden
voordat de controles de afgelopen jaren werden aangescherpt.
Wat is de BSE-incidentie per lidstaat?
Op het ogenblik daalt de totale BSE-incidentie in de Gemeenschap, wat
niet alleen komt door de afname van het aantal gevallen in het VK; ook
in de meeste andere lidstaten is er een daling. In het VK is de
incidentie sterk afgenomen, van meer dan 37 056 gevallen in 1992 het
hoogtepunt van de epidemie tot 1194 in 2001.
In andere lidstaten liep het aantal gevallen in 2001 uiteen van 277 in
Frankrijk tot 1 in Oostenrijk, Finland en Griekenland. In de
laatstgenoemde drie lidstaten waren dit de allereerste gevallen die
daar zijn aangetroffen. In Luxemburg is in 2001 geen BSE gevonden,
maar in 2002 is wel een geval gemeld, evenals in 1997. In Zweden is
tot nu toe nog geen BSE geconstateerd.
Nadere gegevens over het aantal gevallen in de EU kunnen worden
gevonden onder het kopje "Statistics" op de BSE-webpagina van de
Europese Commissie.
Wat is het huidige testprogramma voor BSE in de EU?
Naast verplicht onderzoek van alle dieren die tekenen vertonen die op
BSE wijzen, moeten vanaf 1 januari 2001 snelle post-mortemtests op BSE
worden uitgevoerd op:
alle dieren die bij wijze van noodmaatregel geslacht worden of die bij
de ante-mortemkeuring in het slachthuis tekenen van enigerlei
ziekte vertonen. Van januari 2001 tot en met juni 2001: alle
dieren ouder dan 30 maanden; vanaf 1 juli 2001: alle dieren ouder
dan 24 maanden;
alle runderen die ouder zijn dan 30 maanden en op normale wijze
voor menselijke consumptie worden geslacht. In afwijking daarvan
hoeft in Zweden slechts een steekproef te worden getest;
gestorven dieren: runderen die op het landbouwbedrijf of tijdens
het vervoer zijn gestorven of gedood, maar niet voor menselijke
consumptie zijn geslacht. Januari 2001 tot en met juni 2001: een
steekproef van de runderen ouder dan 30 maanden; vanaf 1 juli
2001: alle runderen ouder dan 24 maanden;
in het VK, waar alle runderen ouder dan 30 maanden worden
vernietigd in het kader van het Over Thirty Months Scheme (OTMS),
moeten de volgende dieren worden getest: alle dieren die een
noodslachting ondergaan, alle dieren ouder dan 42 maanden die na 1
augustus 1996 zijn geboren en normaal worden geslacht en een
steekproef van de runderen die voor 1 augustus 1996 zijn geboren
en normaal worden geslacht.
In totaal zijn in 2001 meer dan 8,5 miljoen runderen getest en in 2002
zal dat aantal meer dan 10 miljoen bedragen. Nadere gegevens over het
aantal tests en het aantal opgespoorde gevallen kunnen worden gevonden
onder het kopje "Statistics" op de BSE-webpagina van de Europese
Commissie. De Commissie subsidieert het testprogramma met een bedrag
van momenteel 14 euro per test (in 2003: 10,5 euro).
Wat is de verwachte ontwikkeling van de ziekte?
Tot medio 2000 werden de meeste BSE-gevallen opgespoord door middel
van de traditionele passieve bewaking, dat wil zeggen het onderzoeken
van dieren die vermoedelijk tekenen of klinische symptomen van BSE
vertonen en het melden van deze gevallen. Sinds met snelle
post-mortemtests is begonnen, is gebleken dat door actief toezicht
meer gevallen kunnen worden gevonden. Dieren die niet-karakteristieke
tekenen vertonen, zoals schoppen, kreupelheid, gewichtsverlies en een
verminderde melkgift, ontsnappen zo niet aan de controle. Deze
verschijnselen komen zo vaak voor dat het ondoenlijk zou zijn om al
die dieren als vermoedelijke BSE-gevallen te behandelen. Ook zijn
onder geslachte dieren BSE-gevallen geconstateerd terwijl die dieren
eerder geen tekenen van ziekte vertoonden.
Met het systematische actieve toezicht is in januari 2001 begonnen bij
doelgroepen zoals gestorven dieren en gezond geslachte runderen die
eerder geen tekenen van BSE vertoonden. In 2002 werd meer dan
tweederde van alle BSE-gevallen op deze manier opgespoord.
Verwacht werd dat door systematisch actief toezicht het aantal
opgespoorde BSE-gevallen zou toenemen toen dit toezicht in juli 2001
werd geïntensiveerd. Sindsdien is het aantal positieve gevallen dat
per maand wordt gevonden in de lidstaten constant of zelfs dalend.
Niet alleen worden er per maand minder gevallen gevonden, ook
verschuift de leeftijdsopbouw van de BSE-gevallen in alle lidstaten
naar oudere dieren. Dit is een positief signaal dat aantoont dat de
sinds 1996 genomen maatregelen effect hebben.
De incubatietijd van BSE bij runderen is gemiddeld 4 à 6 jaar, maar
kan veel langer zijn. Daarom zullen waarschijnlijk nog tot 2010 of
zelfs daarna BSE-gevallen worden gevonden.
EU-maatregelen voor de aanpak van BSE
Wat heeft de EU gedaan om de bevolking te beschermen welke
voorschriften zijn er?
Alle maatregelen van de Gemeenschap zijn gebaseerd op de adviezen van
de onafhankelijke wetenschappelijke comités van vooraanstaande
deskundigen die de Europese Commissie de best mogelijke
wetenschappelijke adviezen geven. Nieuwe wetenschappelijke
aanwijzingen worden regelmatig door de wetenschappelijke stuurgroep
van de EU en de gespecialiseerde wetenschappelijke comités
geëvalueerd, waar BSE-aangelegenheden nog steeds bovenaan de agenda
staan.
Voor de Europese Commissie is de topprioriteit de bescherming van de
gezondheid van mens en dier en het waarborgen van de voedselveiligheid
van boer tot bord.
Om dat te bereiken en ervoor te zorgen dat voor menselijke consumptie
bestemd vlees veilig is, heeft de Commissie sinds 1990 een uitvoerige
reeks stringente communautaire maatregelen in verband met BSE
geïntroduceerd, namelijk:
veterinaire inspectie: dieren die ter slachting worden aangeboden,
moeten vanaf 9 april 1990 door dierenartsen worden gekeurd zodat
verdachte gevallen niet in de voedsel- en voederketen
terechtkomen;
een verbod op het vervoederen van van zoogdieren afkomstig
vleesbeendermeel (MBM) aan runderen, schapen en geiten met ingang
van juli 1994. Dit werd ingevoerd omdat de wetenschappelijke
comités hadden geconcludeerd dat de verspreiding van BSE
veroorzaakt werd door diervoeder dat met eiwit van herkauwers (in
de vorm van MBM) was besmet;
strenge verwerkingsnormen voor de verwerking van afval van
herkauwers vanaf 1 januari 1995. Deze normen werden met ingang van
1 april 1997 verscherpt: al het afval van zoogdieren dat voor de
productie van MBM wordt gebruikt, moet onder hoge druk worden
verhit (20 minuten bij 133 ºC) om het besmettingsgevaar tot een
minimum te beperken en zo te vermijden dat de ziekteverwekker
vanuit besmette dierkadavers weer in de voederketen komt;
bewakingsmaatregelen voor de opsporing, beheersing en uitroeiing
van BSE vanaf 1 mei 1998, bestaande uit actief toezicht door
dierenartsen en passief toezicht door middel van tests;
ruiming: dieren die naar alle waarschijnlijkheid hetzelfde
mogelijk besmette voer gekregen hebben als een BSE-geval, moeten
worden gedood en vernietigd ("geruimd"). Dieren van dezelfde
leeftijd van hetzelfde beslag (cohortgenoten) lopen de grootste
kans hetzelfde mogelijk besmette voer gekregen te hebben en moeten
daarom altijd worden geruimd. Afhankelijk van de epidemiologische
situatie en de traceerbaarheid van de dieren kan het nodig zijn om
ook de andere runderen van hetzelfde beslag te ruimen. Daarnaast
moeten de laatstgeboren nakomelingen van vrouwelijke BSE-gevallen
worden geruimd in verband met eventuele overdracht van het
moederdier. Lidstaten die alternatieve maatregelen toepassen die
gelijkwaardige garanties bieden, mogen hiervan afwijken. De regels
voor het ruimen gelden vanaf 1 juli 2001;
de verplichting om gespecificeerd risicomateriaal (SRM, zoals
ruggenmerg, hersenen, ogen, amandelen, delen van de ingewanden)
van runderen, schapen en geiten in de hele EU vanaf 1 oktober 2000
uit de voedsel- en voederketen te weren. De lijst van SRM is
uitgebreid en omvat vanaf maart 2001 alle ingewanden van runderen
en de wervelkolom (zie de SRM-lijst in de bijlage). Deze
verplichting geldt ook voor de invoer van vlees en vleesproducten
in de EU uit derde landen, behalve voor landen waarvoor uit de
geografische risicobeoordeling blijkt dat BSE er uiterst
onwaarschijnlijk is; dit zijn Argentinië, Australië, Botswana,
Brazilië, Chili, Costa Rica, El Salvador, IJsland, Namibië,
Nicaragua, Nieuw-Zeeland, Panama, Paraguay, Singapore, Swaziland,
Uruguay en Vanuatu;
invoering van gerichte BSE-tests vanaf 1 januari 2001, met name
voor categorieën dieren die een groot risico opleveren (zie
boven);
een voor de hele EU geldend verbod vanaf 1 januari 2001 op het
gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten in diervoeder voor alle
dieren die voor de voedselproductie worden gehouden.
Dit verbod is aangescherpt in het licht van de ervaring en
adviezen van de wetenschappelijke stuurgroep en het Voedsel- en
Veterinair Bureau van de Commissie, om het risico op
kruisverontreiniging, zoals het mengen van veilig veevoer met voer
dat met BSE besmet dierlijk eiwit bevat, zo klein mogelijk te
maken. Deze aangescherpte maatregelen omvatten onder meer het
terughalen van MBM en diervoeder dat dit bevat, normen voor
afzonderlijke verwerking, opslag en vervoer, en het voortzetten
van microscopische tests op diervoeder om na te gaan of dat vrij
van MBM is. Alleen bepaalde dierlijke producten die veilig geacht
worden, zoals vismeel, mogen onder uiterst strikte voorwaarden
gebruikt worden. Een voorstel om de behandelingsnormen voor vetten
van herkauwers aan te scherpen wordt verwacht wanneer het
desbetreffende wetenschappelijke advies is geactualiseerd;
strenge controles op diervoeder: Verordening (EG) nr. 1774/2002
van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van
gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie
bestemde dierlijke bijproducten is op 3 oktober 2002 goedgekeurd
en treedt op 1 mei 2003 in werking. Na de in 2000 goedgekeurde
TSE-verordening is dit de tweede essentiële maatregel van het
witboek over voedselveiligheid en een belangrijk onderdeel van de
strategie van de Commissie om door diervoeder veroorzaakte
crisissen, zoals BSE, mond- en klauwzeer, varkenspest en dioxine,
te bestrijden en uit te roeien.
Deze verordening schrijft voor dat(2)
: i) alleen materiaal dat afkomstig is van dieren die na een
veterinaire keuring geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden,
in de diervoederketen mag komen, ii) diervoeders volgens de strengste
normen moeten worden verwerkt (verhitting onder druk) en iii) er
afzonderlijke installaties voor de productie van diervoeders gebruikt
moeten worden, zodat kruisverontreiniging wordt vermeden. Ook is het
verbod op hergebruik binnen dezelfde diersoort (kannibalisme) dat
sinds 1994 voor herkauwers bestaat, door deze verordening uitgebreid
tot andere diersoorten.
Hoe zit het met het toezicht op en de handhaving van de
BSE-voorschriften?
De lidstaten moeten erop toezien dat de EU-voorschriften op hun
grondgebied worden uitgevoerd. Het Voedsel- en Veterinair Bureau van
de Commissie (VVB) voert inspecties uit om na te gaan of de bevoegde
nationale autoriteiten de communautaire wetgeving correct ten uitvoer
leggen en handhaven en de nodige controles uitvoeren. Wanneer vast
komt te staan dat de wetgeving wordt overtreden, leidt de Commissie
een inbreukprocedure tegen de betrokken lidstaat in. De
inspectieverslagen van het VVB worden gepubliceerd op de website van
de Commissie:
http://europa.eu.int/comm/food/fs/inspections/vi/reports/index_en.html
Wat is de BSE-situatie in derde landen?
In landen buiten de EU zijn geen inheemse BSE-gevallen geconstateerd.
Het aantal gevallen in landen buiten de EU kan worden gevonden in
onder "Statistics Overview of BSE cases worldwide" op de
BSE-webpagina. De wetenschappelijke stuurgroep heeft mogelijke
BSE-risico's in derde landen geïdentificeerd op grond van factoren als
vroegere invoer van levende runderen en vleesbeendermeel uit het VK en
andere door BSE getroffen landen en het vervoederen van
vleesbeendermeel van zoogdieren aan herkauwers.
Daarom heeft de EU besloten dat de bescherming van de Europese
consument wat betreft ingevoerde producten op hetzelfde niveau moet
staan als geldt voor uit de EU afkomstige producten. Deze
invoervoorschriften zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 999/2001
van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende
vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en
uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën.
Hoe wordt het BSE-risico in derde landen beoordeeld en hoe worden die
landen in BSE-risicocategorieën ingedeeld?
De wetenschappelijke stuurgroep heeft op initiatief van de Commissie
"beoordelingen van het geografische BSE-risico (GBR)" uitgevoerd met
betrekking tot de BSE-situatie in de lidstaten en in derde landen. De
beoordelingsmethode, waaraan meer dan twee jaar is gewerkt, is in
december 1998 voor het eerst op internet openbaar gemaakt. De
beoordelingen zijn gebaseerd op informatie die de betrokken landen
hadden ingediend ingevolge een aanbeveling van de Commissie van 1998
waarin was aangegeven welke gegevens voor die beoordeling nodig waren.
Deze gegevens hadden in het bijzonder betrekking op de invoer van
runderen en vleesbeendermeel uit het Verenigd Koninkrijk en andere
landen waar BSE heerst, de normen voor de destructie van dierlijke
bijproducten, het gebruik van "gespecificeerd risicomateriaal" (SRM),
het gebruik van vleesbeendermeel als voer voor herkauwers, enz. Deze
methode is geactualiseerd door een advies van 11 januari 2002.
De wetenschappelijke stuurgroep onderscheidt op basis van de
GBR-beoordelingen vier voorlopige categorieën:
categorie I BSE hoogst onwaarschijnlijk
categorie II BSE onwaarschijnlijk maar niet uitgesloten
categorie III BSE waarschijnlijk maar niet bevestigd, of op kleine
schaal bevestigd
categorie IV BSE op grotere schaal bevestigd.
Verordening (EG) nr. 999/2001, die op 1 juli 2001 in werking is
getreden, voorziet in een indeling van landen naar hun BSE-status in
vijf categorieën, gebaseerd op de huidige OIE-code. De Commissie werkt
momenteel aan de indeling van landen in verband met BSE. De
definitieve vaststelling van de BSE-status omvat twee fasen. Eerst
wordt een risicobeoordeling uitgevoerd aan de hand van specifieke van
te voren vastgestelde factoren. Vervolgens worden nadere criteria
geëvalueerd. Op grond van de risicobeoordeling en de evaluatie van de
nadere criteria wordt de BSE-status vastgesteld. In afwachting van de
vaststelling van de BSE-status zijn op de invoer overgangsmaatregelen
van toepassing op basis van de klassieke GBR-beoordeling van de
wetenschappelijke stuurgroep.
Welke voorschriften gelden voor de invoer uit derde landen?
Verordening (EG) nr. 999/2001 is op 1 juli 2001 in werking getreden.
Zij biedt een beveiliging tegen BSE en verlangt voor de invoer van
rundvlees in de EU dezelfde maatregelen als voor in de EU geproduceerd
rundvlees. Zo is de invoer van specifiek risicomateriaal en
vleesproducten die dat bevatten uit derde landen verboden en moet het
derde land in kwestie garanderen dat bij de slacht geen technieken
gebruikt zijn die in de EU verboden zijn. De voorschriften gelden ook
voor een reeks producten van runderen, schapen en geiten (gesmolten
vetten, gelatine, huisdiervoer, beenderen en producten daarvan,
grondstoffen voor de vervaardiging van diervoeders) afkomstig uit
derde landen.
Verder is een internationaal certificaat vereist voor levende
runderen, waarin wordt verklaard dat er daadwerkelijk een voederverbod
is en dat er een permanent identificatiesysteem bestaat aan de hand
waarvan levende runderen kunnen worden teruggetraceerd tot hun beslag
van oorsprong.
Voor landen waar BSE door de wetenschappelijke stuurgroep uiterst
onwaarschijnlijk geacht wordt, gelden geen BSE-gerelateerde
invoerbeperkingen.
Deze voorschriften zijn niet onevenredig en niet discriminerend. Het
geografische BSE-risico van derde landen is of wordt door de
wetenschappelijke stuurgroep op dezelfde manier beoordeeld als voor de
EU-lidstaten. Het geografische BSE-risico is de enige factor die
bepaalt welke bescherming tegen BSE nodig is. Van zeventien landen
wordt aangenomen dat BSE er hoogst onwaarschijnlijk is en voor die
landen gelden geen beperkingen. Geen van de lidstaten is heeft die
status gekregen. De WTO-voorschriften zijn nageleefd door de
BSE-maatregelen met betrekking tot derde landen naar behoren aan te
melden. De EU blijft de wetenschappelijke ontwikkelingen echter
nauwgezet volgen, zodat nieuwe aanwijzingen altijd geëvalueerd zullen
worden.
De gevolgen van deze maatregelen voor de handel zijn beperkt. De
handel in runderkarkassen kan gewoon doorgaan aangezien bepaald is dat
de wervelkolom (die als SRM wordt aangemerkt) in de EU verwijderd mag
worden in plaats van vóór de uitvoer uit het derde land. Wel moeten de
derde landen ervoor zorgen dat bij het slachten van de dieren geen
technieken gebruikt worden die in de EU verboden zijn. Overigens is
het meeste rundvlees dat wordt verhandeld ontbeend en dat ondervindt
geen gevolgen.
Wat zijn de gevolgen voor de kandidaat-lidstaten?
Bij de toetredingsonderhandelingen hebben alle kandidaat-lidstaten toegezegd de EU-voorschriften ter bestrijding van BSE in hun totaliteit na te komen. Er is al het nodige bereikt: zo weren alle kandidaat-lidstaten specifiek risicomateriaal al uit de voedselketen en testen de meeste van deze landen alle gezonde runderen ouder dan 30 maanden. De Commissie houdt de vorderingen nauwlettend in het oog. In aansluiting hierop heeft het VVB begin 2002 de eerste reeks inspecties van de BSE-maatregelen in alle kandidaat-landen afgerond.
Ook stimuleert de Commissie dat verscheidene ondersteuningsmaatregelen
voor de kandidaat-lidstaten worden benut met het oog op technische
bijstand. Zo wordt het gebruik van BSE-testkits in de
kandidaat-lidstaten medegefinancierd en technisch advies verleend in
het kader van het Phare-programma.
Wat wordt er in de EU aan onderzoek naar TSE's gedaan?
Inleiding, 1990-1996
De Europese Commissie subsidieert sinds 1990 onderzoek naar
overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's). Direct nadat de
Britse regering op 20 maart 1996 had aangekondigd dat de tien gevallen
van een nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob die zich
hadden voorgedaan verband zouden kunnen houden met blootstelling aan
boviene spongiforme encefalopathie (BSE), is dat onderzoek sterk
geïntensiveerd.
Actieplan voor TSE-onderzoek en vierde kaderprogramma, 1994-1998
In april 1996 heeft de Commissie prof. Charles Weissmann gevraagd als voorzitter van een groep die tot taak had de stand van de kennis omtrent BSE te inventariseren en prioriteiten voor toekomstig onderzoek voor te stellen. Het rapport van prof. Weissmann werd in oktober 1996 gepubliceerd en was de basis voor een mededeling van de Commissie aan de Raad (COM(96) 582) waarin een actieplan voor TSE's werd voorgesteld. Het actieplan was mede gebaseerd op de aanbevelingen van het Multidisciplinair Wetenschappelijk Comité en het lopende nationale en communautaire onderzoek. Voortbouwend op de aanbevelingen van de Raad omvatte het actieplan twee componenten: coördinatie van de werkzaamheden van de verschillende lidstaten om de gegevensverzameling en de diagnostische criteria te harmoniseren; een specifieke oproep voor onderzoeks- en ontwikkelingsacties, bedoeld om het onderzoek op communautair niveau te stimuleren en nieuwe, aanvullende expertise in te schakelen teneinde tot een Europese kritische massa op dit terrein te komen.
De eerste van drie oproepen voor onderzoeksvoorstellen in het kader
van dit initiatief verscheen in december 1996, de laatste in maart
1998. Alles tezamen werden in het actieplan 54 projecten gesteund voor
een totaalbedrag van 50,7 miljoen euro. Deze steun vond plaats in het
kader van de programma's Biomed, Biotech en FAIR. Dankzij het
actieplan konden deskundigen op tal van uiteenlopende
wetenschappelijke vakgebieden in meer dan 120 laboratoria in alle
lidstaten en andere meewerkende landen voor de problematiek worden
ingezet.
Vijfde kaderprogramma, 1998-2002
Het vijfde kaderprogramma (1998-2002) bouwt voort op het vierde en
omvatte 26 TSE-projecten (totale steun omstreeks 30 miljoen euro),
zowel naar aanleiding van algemene oproepen voor onderzoekprojecten
(11) als na een specifieke oproep voor TSE-onderzoek in 2001 (15).
Specifieke oproep voor TSE-onderzoek en inventarissen van
TSE-onderzoekactiviteiten in Europa, 2001
In november 2000 verzocht de Onderzoeksraad de Commissie om een
TSE-deskundigengroep in te stellen die tot taak had:
de stand van het TSE-onderzoek na te gaan;
de uitwisseling van wetenschappelijke informatie tussen
onderzoekteams te bevorderen;
te bepalen welke lopende onderzoekactiviteiten moesten worden
geïntensiveerd en welke nieuwe onderzoekactiviteiten moesten
worden opgestart.
De groep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en
geassocieerde landen, een aantal leden van de ad-hocgroep TSE/BSE van
de wetenschappelijke stuurgroep en een aantal coördinatoren van
EU-onderzoekprojecten. In april 2002 werd de groep uitgebreid met
leden afkomstig uit de landen van Midden- en Oost-Europa.
Een van de doelen van het actieplan was de inventaris van TSE-onderzoekactiviteiten in de lidstaten, zoals oorspronkelijk door prof. Weissmann opgesteld, uit te breiden en regelmatig bij te houden.
Nadat de TSE-deskundigengroep en de diensten van de Commissie de meest
recente versie van deze inventaris (april 2001) hadden bestudeerd,
werd er een specifieke oproep voor TSE-onderzoekvoorstellen
uitgebracht om de lacunes in het TSE-onderzoek in Europa op te vullen
en diende de Commissie een mededeling bij de Raad en het Europees
Parlement in (COM(2001) 323). Naar aanleiding van deze oproep werden
15 nieuwe TSE-projecten goedgekeurd voor een totaalbedrag van 21
miljoen euro, die na afsluiting van het contract in 2002 moesten
beginnen.
Zesde kaderprogramma en toekomstige acties, 2002
In 2002 is ook het zesde kaderprogramma voor onderzoek en
technologische ontwikkeling gelanceerd. Het laatste nieuws hierover is
te vinden op
http://europa.eu.int/comm/research/fp6/index_en.html
In september 2000 is een overzicht gepubliceerd van de 54 ingevolge
het actieplan gesteunde projecten, dat nog verkrijgbaar is bij de
diensten van DG RTD van de Commissie; dit overzicht wordt momenteel
aangevuld met resultaten van deze projecten en samenvattingen van
later gesubsidieerde projecten.
Voor nadere informatie over BSE kunt u een e-mail sturen naar
Directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming:
sanco-mailbox@cec.eu.int.
Bijlage
Lijst van gespecificeerd risicomateriaal
De onderstaande weefsels worden aangewezen als gespecificeerd
risicomateriaal:
de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, de amandelen, de
wervelkolom(3)
, exclusief de staartwervels, de dwarsuitsteeksels van de lenden-
en borstwervels en de alae sacrales, maar inclusief de
achterwortelganglia en het ruggenmerg van runderen van meer dan
twaalf maanden, alsmede de ingewanden vanaf de twaalfvingerige
darm tot en met het rectum, en het mesenterium van runderen
ongeacht de leeftijd;
de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, de amandelen en het
ruggenmerg van schapen en geiten van meer dan twaalf maanden of
waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is
gebroken, en de milt van schapen en geiten ongeacht de leeftijd.
Behalve het onder a) vermelde gespecificeerde risicomateriaal moeten
in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
alsmede in Portugal, met uitzondering van de Autonome Regio van de
Azoren, de onderstaande weefsels als gespecificeerd risicomateriaal
worden aangewezen: de gehele kop, exclusief de tong, maar inclusief de
hersenen, de ogen, de ganglia semilunaria en de amandelen; de
zwezerik, de milt en het ruggenmerg van runderen van meer dan zes
maanden.
(1)
HYPERLINK "http://europa.eu.int/comm/food/fs/bse/bse36_en.pdf"
http://europa.eu.int/comm/food/fs/bse/bse36_en.pdfupdates zijn te
vinden op: HYPERLINK
http://europa.eu.int/comm/food/fs/bse/legislation_en.html#general%20f
ramework
http://europa.eu.int/comm/food/fs/bse/legislation_en.html#general%20f
ramework
(2)
zie ook: HYPERLINK
"http://europa.eu.int/rapid/start/cgi/guestfr.ksh?p_action.gettxt=gt&d
oc=IP/02/1361|0|AGED&lg=EN&display="IP/02/1361
(3)
Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Portugal mogen onder strikte
voorwaarden afwijken van de verplichte verwijdering van de
wervelkolom.