LJN-nummer: AF2579 Zaaknr: 10/000109-02
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 31-12-2002
Datum publicatie: 31-12-2002
Soort zaak: straf -
Soort procedure: raadkamer
Motivering van de Raadkamerbeslissing d.d. 31 december 2002 inzake
Door de raadsvrouwe van verdachte is gesteld - kort samengevat - dat verdachte is aangehouden slechts op informatie uit een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna : AIVD) van 27 augustus 2002 zonder dat daaraan resultaten van een zelfstandig strafrechtelijk opsporingsonderzoek waren toegevoegd. Dit ambtsbericht moet als onvoldoende worden beschouwd om alleen op grond daarvan te kunnen spreken van voldoende verdenking jegens verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna : Sv) , met als gevolg dat daaropvolgende dwangmiddelen als aanhouding en doorzoeking onrechtmatig waren en het nadien op grond daarvan vergaarde bewijs onrechtmatig is verkregen. Door de raadsvrouwe wordt uitdrukkelijk een beroep gedaan op de tegen vier verdachten in de zaak "Eik" gewezen vonnissen van deze rechtbank, gedateerd 18 december 2002. Op grond van het vorenstaande concludeert de raadsvrouwe van verdachte dat er mitsdien onvoldoende ernstige bezwaren tegen verdachte zijn en dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
Bij de behandeling in Raadkamer van 23 december 2002 heeft de
raadsvrouwe dit standpunt toegelicht en heeft de Officier van Justitie
dit standpunt bestreden. Zowel de raadsvrouwe van verdachte als de
Officier van Justitie hebben te kennen gegeven de thans te nemen
beslissing omtrent de voortduring van de voorlopige hechtenis te
willen beperken tot de vraag of jegens verdachte voldoende
verdenkingen in de zin van artikel 27 Sv bestaan en of er ernstige
bezwaren tegen verdachte zijn die de voorlopige hechtenis
rechtvaardigen.
De Raadkamer zal de beslissing op het thans voorliggende verzoek tot
opheffing van de voorlopige hechtenis eveneens tot dat punt beperken.
De Raadkamer heeft kennis genomen van het thans voorliggende dossier.
In dat dossier is nog niet aanwezig het proces-verbaal van de op 28
november 2002 gehouden zogenaamde pro-forma terechtzitting, zodat de
Raadkamer niet op de hoogte is van hetgeen op die zitting aan de orde
is geweest.
De Raadkamer heeft tenslotte kennisgenomen van de uitspraken in de
zaak "Eik" van deze rechtbank dd 18 december 2002, waarbij vier
verdachten, met uitvoerige toelichting, werden vrijgesproken.
(De Raadkamer heeft van het dossier "Eik" zelf geen kennis genomen.)
OVERWEGINGEN
Opgemerkt wordt dat de AIVD geen opsporingsdienst is, maar een met het
verzamelen van inlichtingen in het belang van de staatsveiligheid en
andere gewichtige belangen van de Staat belaste instantie. Zijn taken
en bevoegdheden zijn vastgelegd in de wet (de Wet op de Inlichtingen-
en veiligheidsdiensten van 3 december 1987, welke wet is gewijzigd in
2002).
Bij het in kaart brengen van (mogelijk) staatsgevaarlijke activiteiten
kan de AIVD stuiten op activiteiten die vallen onder een of meer
strafbaarstellingen (misdrijven) van het Wetboek van Strafrecht. In
een voorkomend geval zal de AIVD zijn inlichtingen verstrekken middels
een ambtsbericht aan de landelijke Officier van Justitie, belast met
de contacten met genoemde dienst, die er op zijn beurt voor zorg
draagt dat de inlichtingen in de vorm van een ambtshalve
proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) in
handen worden gesteld van de Officier van Justitie die belast is of
zal worden met het strafrechtelijk onderzoek.
Vast staat dat verdachte is aangehouden op basis van een ambtsbericht
van de AIVD dd 27 augustus 2002.
Vast staat voorts dat voornoemd ambtsbericht is gericht aan genoemde
landelijk Officier van Justitie. Het ambtsbericht geeft een uitvoerige
beschrijving van een aantal personen die in georganiseerd verband zich
zouden bezig houden met (samengevat) terroristische activiteiten dan
wel de voorbereiding en/of ondersteuning daarvan. Gelet op de
gedetailleerdheid van het ambtsbericht lijkt het er niet op dat het
rapport tot stand is gekomen op basis van een incidentele tip en
evenmin dat het een korte spanne tijds omvat.
In Raadkamer heeft de behandelend Officier van Justitie verzekerd dat
meergenoemd ambtsbericht eerst door de landelijk Officier van
Justitie, belast met terrorismebestrijding, mevrouw Mr Van der
Molen-Maesen, is getoetst voordat het ten behoeve van het
strafrechtelijk opsporingsonderzoek ter beschikking werd gesteld aan
de Officier van Justitie die de strafzaak ging behandelen. Deze
toetsing betreft een toetsing naar de rechtmatige verkrijging van de
in dat ambtsbericht vermelde gegevens. De Raadkamer gaat er van uit
dat die toetsing marginaal kan zijn geweest.
De Officier van Justitie heeft onbetwist gesteld dat deze toetsing
door de landelijk Officier van Justitie, belast met
terrorisme-bestrijding, niet aan de orde is geweest bij de behandeling
van het strafproces van de vier verdachten in de zaak "Eik", die op 18
december 2002 door deze rechtbank zijn vrijgesproken.
Genoemde rapportage, hoewel anoniem, maar getoetst door de landelijke Officier van Justitie, belast met terrorismebestrijding, is naar het oordeel van de Raadkamer voldoende rechtvaardiging om tot de verdenking te komen als bedoeld in artikel 27 Sv. Op grond daarvan waren de aanhouding van verdachte en de daarop volgende dwangmiddelen eveneens gerechtvaardigd, en wellicht volgens anderen : geboden.
De Raadkamer voegt hieraan nog het volgende toe.
In de wetgeving heeft zich de afgelopen jaren een verruiming van het
verdenkingscriterium ontwikkeld, met name indien uit feiten en
omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd
verband bepaalde ernstige misdrijven worden gepleegd of beraamd. Bij
deze onderzoeken zijn ook in de pro-actieve fase op grond van de
recente Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (Wet BOB, in werking
getreden 1.2.2000) bijzondere opsporingsmethoden (zoals observatie en
afluisteren van telecommunicatie) wettelijk geregeld en onder de
wettelijke waarborgen toegestaan.
Bovendien wordt de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden
niet gekoppeld aan een verdachte, maar aan een persoon waarvan vermoed
wordt dat deze bij desbetreffende (te beramen) strafbare feiten in het
kader van de georganiseerde criminaliteit betrokken is.
Dit betekent dat het verband tussen de reikwijdte van
opsporingsbevoegdheden en het klassieke verdenkingscriterium in de
wetgeving is losgelaten en dat het belang van het onderzoek het enige
overblijvende beperkende criterium is voor toepassing van de
opsporingsbevoegdheden.
Tenslotte wijst de Raadkamer op de huidige stand van de wetenschap en
rechtspraak, op grond waarvan toelaatbaar is geacht dat verdenkingen
en daarop volgende dwangmiddelen waren gebaseerd op anonieme tips, met
toepassing van controlebevoegdheid verkregen gegevens/verdenkingen,
ambtelijke berichten uit het buitenland e.d.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.