Rechtbank Rotterdam
Verzoek opheffing voorlopige hechtenis van drie vermeende terroristen afgewezen
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum actualiteit: 31-12-2002
Verzoek opheffing voorlopige hechtenis van drie vermeende terroristen
afgewezen
De raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat de
voorlopige hechtenis van drie verdachten van terroristische
activiteiten op voldoende gronden berust en wees daarmee het verzoek
tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. De beslissing volgt op
het verzoek van de raadslieden van de drie verdachten, die van mening
zijn dat de vrijspraak d.d. 18 december 2002 in de strafzaak van vier
andere verdachten van terroristische activiteiten (de zogenaamde zaak
'Eik'), aanleiding is voor onmiddellijke vrijlating van hun cliënt.
De raadslieden stelden dat ook hun cliënten uitsluitend zijn
aangehouden op basis van informatie uit een ambtsbericht van de
Algemene Inlichtingen - en Veiligheidsdienst (AIVD), zonder dat
daaraan resultaten van een zelfstandig strafrechtelijk onderzoek onder
verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie waren toegevoegd.
Alleen dit ambtsbericht zou onvoldoende zijn om op grond daarvan te
kunnen spreken van voldoende verdenking. Als gevolg daarvan zou het
nadien op grond daarvan verkregen bewijs onrechtmatig zijn verkregen.
De raadslieden deden een beroep op de gewezen vonnissen in de
strafzaak 'Eik', waarin de rechtbank oordeelde dat het ambtsbericht
van de AIVD onvoldoende basis was voor verdenking en aanhouding van de
vier mannen, hetgeen leidde tot vrijspraak.
De raadkamer wees het verzoek tot opheffing van de voorlopige
hechtenis van alle drie verdachten af. In haar beslissing heeft de
raadkamer zich - in navolging van de opheffingsverzoeken - beperkt tot
de vraag of jegens verdachten voldoende verdenkingen bestaan in de zin
van artikel 27 Sv en of er ernstige bezwaren tegen verdachten zijn die
de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. De inhoudelijke behandeling en
de beoordeling van de strafzaken door de rechtbank moeten nog
plaatsvinden in openbare terechtzitting.
In de beslissing heeft meegewogen dat de landelijk Officier van
Justitie die belast is met terrorismebestrijding, het ambtsbericht van
de Algemene Inlichtingen - en Veiligheidsdienst (AIVD) - op basis
waarvan verdachten zijn aangehouden - heeft getoetst op rechtmatigheid
van de verkrijging van de vermelde gegevens in dat ambtsbericht. Naar
het oordeel van de raadkamer is genoemde rapportage voldoende
rechtvaardiging voor verdenking en aanhouding van de verdachten en de
daarop volgende dwangmiddelen.
In de motivering van haar beslissing wijst de raadkamer op de
verruiming van het verdenkingscriterium in de recente wetgeving, met
name indien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden
voortvloeit dat in georganiseerd verband bepaalde ernstige misdrijven
worden gepleegd of beraamd. Dit is te vinden in de Wet Bijzondere
Opsporingsbevoegdheden (wet BOB). Daarnaast wijst zij op
ontwikkelingen in wetenschap en rechtspraak op grond waarvan
verdenkingen die gebaseerd zijn op bijvoorbeeld anonieme tips
toelaatbaar zijn geacht.
In de zaak van een van de drie verdachten is bovendien gebleken dat na
het bedoelde ambtsbericht van de AIVD wel een vervolgonderzoek heeft
plaatsgevonden door het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD). In
de zaak van een andere verdachte is de verdenking pas ontstaan toen
belastend materiaal werd gevonden bij een doorzoeking gericht tegen
een medeverdachte; op een eventuele onrechtmatigheid jegens die
medeverdachte kan deze verdachte zich echter niet beroepen, aldus de
raadkamer.
Zie ook de uitspraken: 'AF2580'en 'AF2581'
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AF2579
Zie het origineel
http://www.rechtspraak.nl/act...d=10250&i=41&ti=3
http://www.rechtspraak.nl/act...t_id=10250&i=&ti=
.
Zie het origineel
http://www.rechtspraak.nl/act...d=10250&i=41&ti=3
http://www.rechtspraak.nl/act...t_id=10250&i=&ti=
.
Zie het origineel
http://www.rechtspraak.nl/act...d=10250&i=41&ti=3
.