KNMG: uitspraak Hoge Raad in zaak-Brongersma begrijpelijk, maar
behoefte aan nadere discussie
Vandaag heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan in de zaak-Brongersma.
Hierbij gaat het om een zaak waarin een arts is ingegaan op het
verzoek om hulp bij zelfdoding van een persoon die leed aan het leven.
In een eerdere fase van deze procedure (in december 2001) heeft het
Gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat artsen niet op een dergelijk
verzoek mogen ingaan, omdat het naar de mening van het Hof gaat om een
vorm van lijden die niet binnen de geldende regels voor
levensbeëindigend handelen (anders dan gevallen waarin het lijden
voortvloeit uit een somatische of psychische aandoening). De KNMG was
het eens met de grenzen die het Hof trok als het gaat om de rol van de
arts, maar meende wel dat het Hof onduidelijkheid liet bestaan over
hoe om te gaan met patiënten die 'lijden aan het leven'.
De Hoge Raad heeft vandaag het bezwaar van de betrokken arts tegen de
uitspraak van het Amsterdamse Gerechtshof verworpen. Dat betekent dat
de Hoge Raad onder de geldende criteria geen ruimte ziet voor hulp bij
zelfdoding waarbij lijden aan het leven centraal staat. Door de
uitspraak van de Hoge Raad is een einde gekomen aan een voor de
betrokken arts belastende juridische procedure. De KNMG begrijpt dat
de instandhouding van zijn strafrechtelijke veroordeling
(schuldigverklaring zonder straf) deze arts zwaar zal vallen. Buiten
twijfel staat dat de betrokken arts naar eer en geweten en op
zorgvuldige wijze heeft gehandeld. Dat de rechter achteraf concludeert
dat de betrokken arts het verzoek om hulp bij zelfdoding niet had
mogen inwilligen, doet daaraan niet af.
Het belang van deze uitspraak is dat daaruit duidelijk wordt dat de
Hoge Raad levensbeëindigend handelen door een arts alleen aanvaardbaar
vindt als het lijden van de patiënt in overwegende mate te maken heeft
met een lichamelijk of psychisch classificeerbare aandoening. Is dat
niet zo, aldus de Hoge Raad, dan treedt de arts buiten het kader van
zijn professie. Kijkend naar de geldende regels komt dit oordeel voor
de KNMG niet onverwacht en kan de KNMG zich daarin vinden. Dat neemt
echter niet weg dat er al enige tijd een maatschappelijke discussie
gaande is over hoe artsen moeten omgaan met vragen om
levensbeëindiging in geval van lijden aan het leven. In de praktijk is
een grijs gebied en is lang niet altijd helder in welke categorie een
verzoek om levensbeëindigend handelen moet worden ingedeeld. Artsen
worstelen met deze complexe vragen. Aan die onduidelijkheid kan de
uitspraak van de Hoge Raad geen einde maken. Mede naar aanleiding van
de zaak waarover de Hoge Raad vandaag een uitspraak heeft gedaan,
heeft de KNMG in 2001 een commissie ingesteld die hierover een advies
voorbereidt. Deze commissie, onder voorzitterschap van prof. dr J.
Dijkhuis, zal naar verwachting medio 2003 rapporteren. De KNMG hecht
grote waarde aan het maatschappelijk debat naar aanleiding van dit
advies.