Ministerie van Justitie
Verhoging competentiegrens kantonrechter blijkt succesvol
23 december 2002
De verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter voor civiele
handelszaken blijkt succesvol. Sinds 1 januari 1999 kunnen geschillen
met een financieel belang tot 10.000 gulden (nu 5.000 euro) worden
voorgelegd aan de kantonrechter. Voorheen moest men zich met
geschillen met een financieel belang boven 5.000 gulden tot de
arrondissementsrechtbank wenden.
De belangrijkste consequentie van de competentiegrensverhoging is dat
voor deze zaken tussen de 5.000 en 10.000 gulden partijen niet meer
verplicht zijn een advocaat in de arm te nemen. Ze kunnen nu ook een
andere procesvertegenwoordiger inschakelen of hun zaak geheel
zelfstandig bepleiten. De verhoging van de competentiegrens heeft
geleid tot een verminderd gebruik van advocaten tijdens de procedure.
Partijen schakelen veelal andere rechtshulpverleners in, zoals
gerechtsdeurwaarders. Per saldo betekent dit dat partijen minder geld
kwijt zijn aan rechtshulp.
Dit blijkt uit de evaluatie van de wetswijziging die minister Donner
van Justitie vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het
onderzoek Van rechtbank naar kanton is uitgevoerd door het
Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie
van justitie.
De verhoging van de competentiegrens die bepaalt of een rechtszaak
door de rechtbank of door de kantonrechter wordt behandeld gebeurde op
advies van de Commissie-Van Delden (1997).
Die commissie stelde voor de competentie op een termijn van enkele
jaren verder op te trekken tot 25.000 gulden (11.250 euro). De
commissie achtte het evenwicht tussen het financiële belang tot 25.000
gulden (11.250 euro) en de kosten van de advocaat al snel zoek. Voor
de invoering van de verdere verhoging adviseerde de commissie de
uitkomsten en effecten van de in 1999 doorgevoerde verhoging mee te
nemen in de overweging. Minister Donner consulteert binnenkort
hierover de betrokken beroepsgroepen.
Partijen maken minder gebruik van advocaten
Uit het onderzoek blijkt dat de competentiegrensverschuiving tot
gevolg heeft dat de meeste partijen niet langer een advocaat
inschakelen. Van de eisende partijen laat nog slechts 16% zich
bijstaan door een advocaat. In de nieuwe situatie schakelen eisers het
meest een deurwaarder in (71% van de gevallen). In beperkte mate
worden anderen bijvoorbeeld een bedrijfsjurist of een juridisch
geschoolde kennis ingeschakeld (12%). Slechts 1% van de eisers
procedeert geheel zonder juridische bijstand. De populariteit van de
deurwaarder heeft niet louter te maken met lagere kosten. Meer dan de
helft van de zaken die van de rechtbank naar de kantonrechter
verschoven, heeft het karakter van een eenvoudige incassoprocedure.
Veelal zal de eiser al vóór dat deze zich tot de rechter wendt een
deurwaarder in de arm hebben genomen.
Voor gedaagden is het patroon anders. In slechts 34% van de procedures
voert de gedaagde feitelijk verweer. En indien de gedaagde verweer
voert, doet hij dat in de helft van de gevallen zelfstandig. Binnen de
kleine groep gedaagden, die zich wel laat bijstaan kiest, 53% voor een
advocaat en 33% voor een deurwaarder.
Overige effecten van de competentiegrensverhoging
De zaken bij de kantonrechter gaan aanmerkelijk sneller dan de
rechtbank. Toen de onderzochte zaken nog door de rechtbank werden
behandeld, bedroeg de gemiddelde doorlooptijd, in zaken waarin verweer
werd gevoerd 20 maanden. Bij de kantonrechter is dat zon zes maanden.
Het aantal geschillen, met een financieel belang tussen 5.000 en
10.000 gulden dat voor de rechter werd gebracht, verdubbelde na de
competentiegrensverhoging. De stijging van het aantal zaken gaat
gepaard met een scherpe daling van het aantal zaken met een belang tot
5.000 gulden. Per saldo is er geen aanzuigende werking aangetoond.
Veel zaken bleken voorheen kunstmatig onder de grens van 5.000 gulden
te zijn gehouden om de zaak voor de kantonrechter te kunnen brengen in
plaats van de rechtbank.
Een onverwachte bijwerking van het feit dat nog maar in beperkte mate
advocaten worden ingeschakeld, is dat zich een scherpe daling voordoet
in het aantal zaken waarin partijen tot een schikking komen. Ook
blijkt bij de kantonrechter minder vaak een zitting in een vroeg
stadium van de procedure te worden gehouden. Het treffen van een
schikking en het vroeg inschakelen van de kantonrechter zijn elementen
die over het algemeen geacht worden bij te dragen aan de effectiviteit
van de geschilbeslechting en de acceptatie van de uitkomsten daarvan.
Tevens blijkt een competentiegrensverhoging verschillende
organisatorische consequenties te hebben. Omdat de kantonrechters meer
zaken te verwerken krijgen, zou ook de personele capaciteit
uitbreiding behoeven. Die valt bij het huidige tekort aan rechters
echter moeilijk te realiseren. Ook stijgt de gemiddelde zaakszwaarte
in zowel de civiele sector van de rechtbanken als bij de
kantonrechters. De zaakszwaarte vormt de basis voor de budgettering
van de gerechten en dient na een eventuele verdere
competentiewijziging te worden herijkt.
Minister Donner consulteert beroepsgroepen over verdere verhoging
competentiegrens
Voordat minister Donner beslist of hij de competentiegrens verder gaat
verhogen tot 11.250 euro, zal hij de meest betrokken organisaties en
beroepsgroepen zoals de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Orde
van Advocaten en de Koninklijke Broederschap van Gerechtsdeurwaarders
consulteren over de vraag of een verdere verhoging van de
competentiegrens ook in hun visie wenselijk is. Na de consultatie zal
de minister Donner de Tweede Kamer opnieuw te informeren.