Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AE9380 Zaaknr: C01/121HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-12-2002
Datum publicatie: 20-12-2002
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
20 december 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/121HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
FNV BONDGENOTEN, gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J.C. van Oven, thans mr. A.J. Swelheim,
t e g e n
RECTICEL NEDERLAND B.V., gevestigd te Kesteren,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. A.G. Castermans.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: FNV - heeft bij exploit van
26 juli 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: Recticel -
gedagvaard voor de Kantonrechter te Tiel en, na wijziging van de
grondslag van het onder iii gevorderde, gevorderd Recticel te
veroordelen tot:
i. nakoming van art. 11B van het werkgelegenheidsplan PACROS vanaf 1
mei 1999 tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van die
overeenkomst;
ii. betaling van de kilometervergoeding van f 0,44 per kilometer aan
de betrokken ex-Pacros medewerkers bij Recticel tot het moment dat
anders wordt overeengekomen;
alsmede voor recht te verklaren dat:
iii. Recticel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de
met FNV gesloten overeenkomst, en
iv. betaling van een schadevergoeding van f 10.000,--.
Recticel heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 29 maart 2000 de vordering van
FNV afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft FNV hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te
Arnhem.
Bij vonnis van 18 januari 2001 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis
vernietigd behoudens de beslissing over de proceskosten en, opnieuw
rechtdoende, Recticel veroordeeld tot betaling van de
kilometervergoeding van f 0,44 per kilometer aan de betrokken
ex-Pacros medewerkers bij Recticel over de maand mei 1999. Het meer of
anders gevorderde heeft de Rechtbank afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft FNV beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Recticel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor FNV
mede door mr. S.F. Sagel, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging
van het bestreden vonnis.
De advocaat van Recticel heeft bij brief van 28 oktober 2002 op die
conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Recticel produceert en verhandelt diverse soorten schuim en
schuimproducten. Zij had een divisie ("Pacros") die polyetherschuim
verwerkte in Waspik. Deze divisie zou per 1 april 1996 in verband met
een reorganisatie worden gesloten, waarna de verwerking van
polyetherschuim zou plaatsvinden in de vestigingen van Recticel te
Kesteren en Bladel.
(ii) In november 1995 is een "werkgelegenheidsplan Pacros" afgesloten
tussen Recticel enerzijds en Industrie- en Voedingsbond CNV en een
rechtsvoorganger van FNV anderzijds.
(iii) Het werkgelegenheidsplan houdt onder meer het volgende in:
"(...)
2. Werkingsduur
Het werkgelegenheidsplan Pacros geldt voor de periode van september
1995 tot en met december 1996; sommige voorzieningen en regelingen
kunnen ook daarna van toepassing blijven voor zover dat uitdrukkelijk
is vermeld.
3. Doel
Deze regeling is erop gericht zodanige voorzieningen en regelingen te
treffen ter ondersteuning van de mogelijkheden tot herplaatsing binnen
andere Recticel bedrijven teneinde daardoor de werkgelegenheid
maximaal te continueren.
(...)
11. Reistijd- en Reiskostenvergoeding
(...)
B. De bestaande reiskostenregeling komt met ingang van het moment van
overplaatsing te vervallen; daarvoor in de plaats treedt de "meerij-
en carpoolregeling" (zie bijlage).
De, in het kader van de meerijregeling, vastgestelde
kilometervergoeding is als volgt:
Gedurende het eerste jaar na overplaatsing f 0,59 cent per kilometer.
Gedurende het tweede jaar na overplaatsing f 0,52 cent per kilometer.
Ingaande het derde jaar na overplaatsing vindt een vergoeding plaats
op basis van de dan algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding
bij Recticel B.V.
(...)"
(iv) Als bijlage bij het werkgelegenheidsplan is een "Toelichting
meerijregeling" gevoegd, die onder meer inhoudt:
"2. Werknemers die aan de meerij-regeling deelnemen dienen een
overeenkomst af te sluiten. Partijen bij deze overeenkomst zijn de
werkgever en de werknemers die samen een pool vormen."
(v) Recticel heeft met een aantal deelnemers de zogenaamde
meerijovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is voor onbepaalde tijd
aangegaan en kan door ieder van partijen worden opgezegd met
inachtneming van een opzegtermijn van een maand.
(vi) Recticel heeft bij brief van 28 mei 1998 deze meerijovereenkomst
aanvankelijk opgezegd per 1 juli 1998. Na overleg heeft Recticel de
regeling alsnog opgezegd per 1 mei 1999.
3.2 De Kantonrechter heeft de vorderingen van FNV tot, kort gezegd,
nakoming van de met haar rechtsvoorganger gesloten overeenkomst (het
werkgelegenheidsplan en de daarvan deel uitmakende meerijregeling)
afgewezen. De Kantonrechter heeft, samengevat, daartoe als volgt
overwogen. Het werkgelegenheidsplan moet worden beschouwd als een
collectieve arbeidsovereenkomst in materiële zin (rov. 5).
Vooropgesteld is dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen
enerzijds het werkgelegenheidsplan - waarop FNV haar vorderingen
baseert - en anderzijds de met de individuele werknemers gesloten
meerijovereenkomsten, welke overeenkomsten door Recticel zijn opgezegd
(rov. 8). De Kantonrechter heeft het werkgelegenheidsplan uitgelegd
aan de hand van de in enkele arresten van de Hoge Raad geformuleerde
maatstaven; volgens de Kantonrechter is de uitleg die FNV geeft aan
het werkgelegenheidsplan, met name artikel 11 B, niet in
overeenstemming met de bewoordingen van artikel 11 B; de uitleg die
Recticel geeft is daarentegen volledig in overeenstemming met de tekst
van artikel 11 B (rov. 9). De door FNV voorgestane uitleg hield in
(rov. 6) dat (het nadrukkelijk de bedoeling is geweest van FNV en de
leden van de bond die hun goedkeuring aan het plan hebben verleend
dat) de betaling van de kilometervergoeding vanaf het derde jaar voor
onbepaalde tijd zou worden voortgezet zonder dat de mogelijkheid zou
bestaan deze regeling eenzijdig te beëindigen. Het standpunt van
Recticel hield in (rov. 7) dat de reiskostenregeling ex artikel 11 B
van het werkgelegenheidsplan van beperkte duur was; het
werkgelegenheidsplan had een looptijd van vijftien maanden, zijnde de
periode van september 1995 tot december 1996; na verloop van twee jaar
zouden de werknemers van de divisie Pacros gelijk worden gesteld aan
de andere werknemers van Recticel. Met Recticel was de Kantonrechter
van oordeel dat de regeling ex 11 B van het werkgelegenheidsplan door
het tijdsverloop is geëxpireerd; het is op deze grond dat de
vorderingen van FNV worden afgewezen, aldus de Kantonrechter (rov.
11).
3.3 In hoger beroep heeft de Rechtbank als volgt geoordeeld (rov. 5):
"Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat, mede gelet op
hetgeen door Recticel bij pleidooi desgevraagd is meegedeeld, de
partijen het in zoverre (terecht) met elkaar eens zijn dat de - in het
licht van de gehele tekst van het plan naar de bewoordingen uit te
leggen (HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473) - regeling zoals neergelegd in
artikel 11 B tenminste voor drie jaar gold, gerekend vanaf 1 maart
1996, dus tot 1 maart 1999. Vóór die datum kon Recticel de regeling in
geen geval opzeggen.
De vraag is dan of Recticel na afloop van die periode van drie jaar de
regeling wel kon opzeggen. In artikel 11 B van het
Werkgelegenheidsplan is bepaald dat de bestaande reiskostenregeling
met ingang van het moment van overplaatsing komt te vervallen en dat
daarvoor in de plaats treedt de 'meerij- en carpoolregeling'. In die
regeling is in artikel 2 opgenomen dat werknemers die aan de
meerijregeling deelnemen een (meerij)overeenkomst dienen af te
sluiten. Vervolgens is in artikel 5 van die meerijovereenkomsten
bepaald dat die voor onbepaalde tijd gelden, maar door (een van) de
partijen schriftelijk kunnen worden beëindigd, met inachtneming van
een opzegtermijn van één maand. Gezien de tekst van de regeling
alsmede de omstandigheid dat in het Werkgelegenheidsplan de
continuïteit van de werkgelegenheid voorop staat en in het licht
daarvan het plan als een overgangsregeling moet worden beschouwd, was
opzegging na afloop van de periode van drie jaar mogelijk. Het
voorgaande brengt mee dat de stelling van FNV dat opzegging van de
meerijovereenkomsten nietig is omdat deze in strijd zou zijn met het
Werkgelegenheidsplan niet juist is, daargelaten de vraag of het
Werkgelegenheidsplan als een CAO moet worden aangemerkt."
Omdat volgens het oordeel van de Rechtbank (in rov. 6) de opzegging van de meerijovereenkomsten niet op de juiste wijze was geschied, te weten zonder inachtneming van een termijn van één maand, heeft de Rechtbank Recticel veroordeeld tot betaling van de kilometervergoeding van f 0,44 per kilometer aan de betrokken ex-Pacros medewerkers over de maand mei 1999. Voor toewijzing van de overige vorderingen is naar het oordeel van de Rechtbank echter geen plaats, "daar van nakoming van artikel 11 B van het Werkgelegenheidsplan geen sprake meer kan zijn na de opzegging van de meerijovereenkomsten."
3.4.1 Onderdeel 2 - onderdeel 1 bevat geen zelfstandige klacht - richt
zich tegen de hiervóór aangehaalde rov. 5. Het acht onbegrijpelijk hoe
de Rechtbank bij de beantwoording van de vraag of Recticel (na verloop
van drie jaar) de regeling zoals bedoeld in artikel 11 B kon opzeggen,
de in artikel 5 van de meerijovereenkomsten neergelegde bepaling over
de beëindiging van die meerijovereenkomsten in haar beoordeling kon
betrekken. Voorts valt volgens het onderdeel zonder nadere motivering,
die ontbreekt, niet in te zien hoe de vaststelling van de Rechtbank
dat de meerijovereenkomsten voorzien in een opzegmogelijkheid zou
kunnen bijdragen tot het oordeel dat Recticel de met de
vakorganisaties (waaronder FNV) overeengekomen regeling als neergelegd
in artikel 11 B van het werkgelegenheidsplan (na afloop van drie jaar)
eveneens zou kunnen opzeggen.
3.4.2 Het onderdeel mist in twee opzichten feitelijke grondslag. In de
eerste plaats heeft de Rechtbank, hoewel zij het voor tweeërlei uitleg
vatbare woord "regeling" gebruikte, anders dan het onderdeel
veronderstelt, in rov. 5 kennelijk niet het oog op de opzegging van de
in artikel 11 B van het werkgelegenheidsplan neergelegde "meerij- en
carpoolregeling", maar van de ter uitvoering daarvan gesloten
meerijovereenkomsten. Zulks blijkt uit rov. 6 en uit de omstandigheid
dat de Rechtbank niet heeft vastgesteld dat Recticel naast de
meerijovereen-komsten ook de in artikel 11 B neergelegde "meerij- en
carpoolregeling" heeft opgezegd. Aangenomen mag worden dat ook de
Rechtbank, zoals de Kantonrechter al had vooropgesteld, het
onderscheid tussen het werkgelegenheidsplan en de ter uitvoering van
de daarin opgenomen meerijregeling gesloten overeenkomsten in het oog
heeft weten te houden. In de tweede plaats heeft de Rechtbank
kennelijk niet, zoals het onderdeel aanneemt, bij de uitlegging van de
"meerij- en carpoolregeling" van artikel 11 B van het
werkgelegenheidsplan betrokken dat de ter uitvoering van die regeling
gesloten meerijovereenkomsten in een opzeggingsmogelijkheid voorzien.
De Rechtbank heeft klaarblijkelijk onderzocht of het - als een CAO uit
te leggen - werkgelegenheidsplan, in het bijzonder artikel 11 B
waarvan FNV de nakoming eiste, in de weg stond aan het opnemen van een
opzeggingsmogelijkheid in de ter uitvoering van dat artikel gesloten
meerijovereenkomsten en aan het vervolgens gebruik maken van die
mogelijkheid door Recticel. Het onderdeel kan derhalve bij gebrek aan
feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.5.1 Voorzover onderdeel 3 eveneens berust op de hiervóór onjuist
bevonden veronderstelling dat de Rechtbank heeft onderzocht of artikel
11 B kon worden opgezegd, kan het evenzeer bij gebrek aan feitelijke
grondslag niet tot cassatie leiden.
3.5.2 Voor het overige keert het onderdeel zich, evenals onderdeel 4,
tegen de ontkennende beantwoording door de Rechtbank van de hiervóór
aan het slot van 3.4.2 bedoelde vraag. De Rechtbank is daartoe
kennelijk gekomen door uitleg van het werkgelegenheidsplan als geheel,
waarbij de Rechtbank de aard van die regeling heeft betrokken, te
weten een overgangsregeling waarin de continuïteit van de
werkgelegenheid voorop staat. Aldus oordelend heeft de Rechtbank,
anders dan in onderdeel 4 betoogd, geen blijk gegeven van miskenning
van de bij uitlegging van een CAO te hanteren maatstaf. Het oordeel
kan verder, als van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid
worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk en evenmin
ontoereikend gemotiveerd. Met name is in het licht van de hiervóór in
3.1 onder (iii) aangehaalde bepalingen inzake de werkingsduur en het
doel van het werkgelegenheidsplan niet onbegrijpelijk dat de Rechtbank
kennelijk, in navolging van de Kantonrechter, heeft geoordeeld dat de
in artikel 11 B neergelegde "meerij- en carpoolregeling" een in de
tijd beperkte gelding had, en daarom niet ertoe noopte te aanvaarden
dat de daarin voorziene kilometervergoeding voor onbepaalde tijd zou
moeten worden betaald, zonder enige mogelijkheid de ter uitvoering van
de "meerij- en carpoolregeling" te sluiten meerijovereenkomsten op te
zeggen. De onderdelen 3 en 4 treffen geen doel.
3.6 Onderdeel 5 berust eveneens op de onjuiste veronderstelling dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat niet de meerijovereenkomsten maar de regeling van artikel 11 B kon worden opgezegd en is opgezegd, zodat het bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
3.7 Onderdeel 6 betreft de zogenoemde nawerking van CAO's en berust op
de veronderstelling dat artikel 11 B van het werkgelegenheidsplan een
regeling inhoudt omtrent de opzegbaarheid van de ter uitvoering van de
"meerij- en carpoolregeling" gesloten meerijovereenkomsten. Het is
tevergeefs voorgesteld, omdat het de door de Rechtbank gevolgde
gedachtengang miskent. Deze komt immers erop neer dat artikel 11 B een
dergelijke regeling juist niet inhield en evenmin in de weg staat aan
de mogelijkheid in de meerijovereenkomsten een opzeggingsmogelijkheid
op te nemen, van welke laatste mogelijkheid Recticel vervolgens
gebruik heeft gemaakt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt FNV in de kosten van het geding in cassatie, tot deze
uitspraak aan de zijde van Recticel begroot op ¤ 286,88 aan
verschotten en op ¤ 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M.
Aaftink, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken
door de raadsheer A. Hammerstein op 20 december 2002.
*** Conclusie ***
Rolnr. C01/121
mr J. Spier
Zitting 18 oktober 2002
Conclusie inzake
Vereniging FNV Bondgenoten
(hierna: FNV)
tegen
Recticel Nederland B.V.
(hierna: Recticel)
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals deze zijn
vastgesteld door de Kantonrechter te Tiel in rov. 1.a-g van zijn
vonnis waarvan ook de Rechtbank Arnhem is uitgegaan (rov. 1). Tevens
vermeld ik enkele m.i. relevante feiten waarover tussen partijen
overeenstemming bestaat.
1.2 Recticel had een divisie ("Pacros") die polyetherschuim verwerkte
in Waspik. Zij heeft een reorganisatie doorgevoerd waarbij de
vestiging te Waspik per 1 april 1996 werd gesloten.
1.3 In november 1995 werd een werkgelegenheidsplan afgesloten tussen
Recticel en Industrie- en Voedingsbond C.N.V. en FNV.
1.4 Het werkgelegenheidsplan(1) bepaalt onder meer:
"(...)
2. Werkingsduur:
Het werkgelegenheidsplan Pacros geldt voor de periode van september
1995 tot en met december 1996; sommige voorzieningen en regelingen
kunnen ook daarna van toepassing blijven voor zover dat uitdrukkelijk
is vermeld.
3. Doel:
Deze regeling is erop gericht zodanige voorzieningen en regelingen te
treffen ter ondersteuning van de mogelijkheden tot herplaatsing binnen
andere Recticel bedrijven teneinde daardoor de werkgelegenheid
maximaal te continueren.
(...)
11. Reistijd- en Reiskostenregeling:
(...)
B. Reiskostenregeling
"De bestaande reiskostenregeling komt met ingang van het moment van
overplaatsing te vervallen; daarvoor in de plaats treedt de "meerij-
en carpoolregeling" (zie bijlage).
De, in het kader van de meerijregeling, vastgestelde
kilometervergoeding is als volgt:
Gedurende het eerste jaar na overplaatsing f 0,59 cent per kilometer.
Gedurende het tweede jaar na overplaatsing f 0,52 cent per kilometer.
Ingaande het derde jaar na overplaatsing vindt een vergoeding plaats
op basis van de dan algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding
bij Recticel B.V.
(...)".
1.5 Art. 11A van het Pacros-werkgelegenheidsplan geeft nog een
regeling ter zake van reistijd gedurende de eerste twee jaar.
1.6 Recticel heeft met een aantal werknemers de zogenaamde
meerij-overeenkomst gesloten. Deze meerij-overeenkomst is voor
onbepaalde tijd aangegaan en kan door ieder van partijen worden
opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand.
1.7 Recticel heeft bij brief van 28 mei 1998 deze meerij-overeenkomst
aanvankelijk opgezegd per 1 juli 1998. Na overleg heeft Recitel de
regeling opgezegd per 1 mei 1999.
1.8 De President van de Rechtbank Arnhem heeft in zijn vonnis van 30
juni 1999 Recticel veroordeeld om de per 1 maart 1999 ingevoerde
reiskostenvergoeding voor de ex-Pacrosmedewerkers op te schorten tot 1
maart 2000 en de regeling conform art. 11 B van het
werkgelegenheidsplan voort te zetten tot 1 maart 2000.(2) Hij oordeelt
dat in een bodemprocedure uitgezocht moet worden wat de bedoeling van
partijen is geweest ten aanzien van de mogelijkheden om de
meerij-overeenkomst tussentijds, na het derde jaar, te beëindigen. Het
vonnis is in hoger beroep bij arrest van 14 september 1999 door het
Hof Arnhem bekrachtigd.
2. Procesverloop
2.1 FNV heeft Recticel op 26 juli 1999 gedagvaard voor de
Kantonrechter te Tiel en gevorderd Recticel te veroordelen tot:
(i) nakoming van art. 11B van het werkgelegenheidsplan vanaf 1 mei
1999 tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van die
overeenkomst;
(ii) betaling van de kilometervergoeding van f 0,44 per kilometer aan
de betrokken ex-Pacrosmedewerkers bij Recticel tot het moment dat
anders wordt overeengekomen;
(iii) voor recht verklaring dat Recticel jegens FNV toerekenbaar is
tekortgekomen(3) en
(iv) betaling van schadevergoeding van f 10.000.(4)
2.2.1 Aan deze vorderingen heeft FNV onder meer ten grondslag gelegd
dat de meerijregeling van het werkgelegenheidsplan voor onbepaalde
tijd is overeengekomen (inl. dagv. onder 9) en dat Recticel niet
rechtsgeldig heeft opgezegd (cvr onder 16). FNV meent primair(5) dat
het werkgelegenheidsplan een CAO is en beroept zich op art. 12 Wet CAO
(nietigheid van afwijkende bedingen) (cvr onder 4-9). Ook meent FNV
dat sprake is van nawerking op grond van het feit dat de
reiskostenregeling onderdeel is geworden van de individuele
arbeidsovereenkomsten (inl. dagv. onder 13 en cvr onder 20).
2.2.2 FNV draagt uit dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest de
"kilometervergoeding" zonder beperking in de tijd voort te zetten
(onder 12 en 13). Zij meent - naar ik begrijp - dat de vergoeding
zoals deze volgens Recticel zou gelden niet in alle gevallen de
werkelijke kosten dekt (cvr onder 14 en 15).
2.2.3 De "tekst" van de individuele overeenkomsten is niet in overleg
met FNV "overeengekomen" (onder 10).
2.3 Bij cve heeft FNV een verklaring van 18 juni 1999 overgelegd van
, in 1995 hoofd P&O van Recticel en verantwoordelijk
voor het werkgelegenheidsplan en de uitvoering daarvan (prod. 8). Hij
verklaart daarin onder meer met betrekking tot genoemd art. 11B:
"4. De in het kader van de meerij- en carpoolregeling vastgestelde kilometervergoeding zou worden betaald aan de chauffeur van de auto, waarin naar Kesteren of andere productie locaties zou worden gereden. Deze carpool-chauffeur zou (...) gedurende het eerste jaar na overplaatsing f 0,59 per kilometer ontvangen, gedurende het tweede jaar f 0,52 per kilometer en ingaande het derde jaar de algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding bij Recticel. Bij het sluiten van dit werkgelegenheidsplan was deze algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding f 0,44 (...)."
"6. Deze kilometervergoeding voor de carpool-chauffeur van f 0,44
ingaande het derde jaar, gold voor de tijd dat de meerij- en
carpoolregeling van toepassing zou zijn.
7. Het is overeengekomen en ook de bedoeling geweest, dat de
carpool-chauffeur vanaf het derde jaar gedurende de looptijd van de
meerij- carpoolovereenkomst recht zou hebben op deze algemeen van
toepassing zijnde kilometervergoeding.
8. De meerij- en carpoolregeling werd destijds afgesproken voor
onbepaalde tijd en was daarmee een overeengekomen uitzondering op de
looptijd van drie jaar van het werkgelegenheidsplan."
2.4 Recticel heeft de stellingen van FNV gemotiveerd betwist. Zij
heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat art. 11B van het
werkgelegenheidsplan een beperkte duur had (cva onder 5.1-5.8(6)), dat
zij ten opzichte van haar medewerkers het gelijkheidsbeginsel moet
hanteren (onder 5.10) en dat zij art. 11B van het werkgelegenheidsplan
niet tegenover FNV behoefde op te zeggen en kon volstaan met het
opzeggen van de meerij-overeenkomsten (onder meer mva onder 11).
2.5 In zijn vonnis van 29 maart 2000 heeft de Kantonrechter de
vorderingen van FNV afgewezen. Na het plan te hebben gekwalificeerd
als een collectieve arbeidsovereenkomst in materiële zin (rov. 5),
overweegt de Kantonrechter dat de regeling van art. 11B van het
werkgelegenheidsplan door tijdsverloop is "geëxpireerd" (rov. 11).
2.6 FNV heeft hoger beroep ingesteld. Zij zet uiteen dat de kern van
het geschil is gelegen in de vraag of opzegging van de ter uitvoering
van het onder 1.4 geciteerde art. 11B met de individuele werknemers
afgesloten overeenkomsten ertoe leidt dat ook art. 11B van de baan is.
Anders dan Recticel beantwoordt zij die vraag ontkennend
(appèldagvaarding onder 3; zie verder onder 10). In cassatie is met
name grief 1, die hierop inhaakt, van belang.
2.7 Hetgeen Recticel als verweer op grief 1 heeft uitgedragen, leent
zich nauwelijks voor een verkorte weergave. Naar de kern genomen, komt
hetgeen zij te berde brengt, als ik het goed zie, op het volgende
neer. Gedurende de eerste twee jaar na overplaatsing ontvingen de
betrokken werknemers een kilometervergoeding die wezenlijk hoger was
dan de vergoeding voor dienstreizen met een privé-auto (te weten 44
cent per kilometer). In het derde jaar werd de kilometervergoeding
teruggebracht tot 44 cent. Deze 44 cent week af van de algemene
reiskostenvergoeding die alle medewerkers van Recticel ontvingen, te
weten f 270 per maand voor "alle woon- werkverkeer". Waar in art. 11B
wordt gesproken van "ingaande het derde jaar na overplaatsing" is
bedoeld: gedurende het derde jaar (mva onder 6-9).(7) Daarom was
opzegging van (art. 11B van) de Pacros-overeenkomst niet nodig (onder
11).
2.8 In haar vonnis van 18 januari 2001 heeft de Rechtbank het
bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende Recticel
veroordeeld tot betaling van de kilometervergoeding van f 0,44 aan de
"betrokken ex-Pacrosmedewerkers" bij Recticel over de maand mei 1999.
Zij stelt voorop dat partijen het in zoverre (terecht) met elkaar eens
zijn dat de regeling, zoals neergelegd in artikel 11B, ten minste voor
drie jaar gold, zodat Recticel voor 1 maart 1999 die regeling in geen
geval kon opzeggen (rov. 5).
2.9 Daarop wordt overwogen:
"De vraag is dan of Recticel na afloop van die periode van drie jaar
de regeling wel kon opzeggen. In artikel 11 B van het
Werkgelegenheidsplan is bepaald dat de bestaande reiskostenregeling
met ingang van het moment van overplaatsing komt te vervallen en dat
daarvoor in de plaats treedt de 'meerij- en carpoolregeling'. In die
regeling is in artikel 2 opgenomen dat werknemers die aan de
meerijregeling deelnemen een (meerij)overeenkomst dienen af te
sluiten. Vervolgens is in artikel 5 van die meerijovereenkomsten
bepaald dat die voor onbepaalde tijd gelden, maar door (een van) de
partijen schriftelijk kunnen worden beëindigd, met inachtneming van
een opzegtermijn van één maand. Gezien de tekst van de regeling
alsmede de omstandigheid dat in het Werkgelegenheidsplan de
continuïteit van de werkgelegenheid voorop staat en in het licht
daarvan het plan als een overgangsregeling moet worden beschouwd, was
opzegging na afloop van de periode van drie jaar mogelijk. Het
voorgaande brengt mee dat de stelling van FNV dat opzegging van de
meerijovereenkomsten nietig is omdat deze in strijd zou zijn met het
Werkgelegenheidsplan niet juist is, daargelaten de vraag of het
Werkgelegenheidsplan als een CAO moet worden aangemerkt" (rov. 5).
"(...) Voor toewijzing van de overige vorderingen is geen plaats, daar van nakoming van artikel 11 B van het Werkgelegenheidsplan geen sprake meer kan zijn na de opzegging van de meerijovereenkomsten" (rov. 7).
2.10 FNV heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Recticel heeft
geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun
standpunten schriftelijk doen toelichten.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 De kwestie die partijen verdeeld houdt is, naar ik meen, door
partijen in appèl juist weergegeven in de hun hierboven onder 2.6 en
2.7 samengevatte stellingen. Aldus gaat het naar de kern genomen om
een simpele zaak. Al hetgeen partijen - in het bijzonder in eerste
aanleg - overigens te berde hebben gebracht, is daarmee van zeer
weinig belang.
3.2 Een werkgelegenheidsplan moet worden uitgelegd in overeenstemming
met de voor de uitleg van bepalingen uit een collectieve
arbeidsovereenkomst in het arrest Gerritse/Sluiskil(8) aanvaarde
regel.(9) Dat wil zeggen dat de bewoordingen van het plan, gelezen in
het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van
doorslaggevende betekenis zijn. Voor zover in deze zaak van belang kan
ook de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen een rol spelen.(10)
3.3 Het weinig duidelijke oordeel van de Rechtbank moet m.i. als volgt
worden begrepen:
a. de Pacros-overeenkomst is opzegbaar. De op basis daarvan met de
individuele werknemers gesloten overeenkomsten zijn door Recticel
opgezegd;
b. daarom kan FNV geen nakoming vragen van de Pacros-overeenkomst.
Dat de Rechtbank zulks heeft bedoeld, vloeit m.i. voort uit rov. 5 en
7 in onderling verband en samenhang gelezen.
3.4 Het oordeel dat de Pacros-overeenkomst opzegbaar is heeft de
Rechtbank gebaseerd op twee factoren:
a. de opzegbevoegdheid zoals neergelegd in art. 5 van de met de
individuele werknemers gesloten overeenkomsten;
b. de omstandigheid dat sprake is van een overgangsregeling.
3.5 Met enige goede wil zou de onder 3.4 sub b genoemde omstandigheid
in het juridisch kleed van de onaannemelijkheid van de door FNV
bepleite uitleg kunnen worden gehuld. Het oordeel van de Rechtbank
komt er - in deze lezing - op neer dat onaannemelijk is dat partijen
hebben beoogd om de - in vergelijking met de andere werknemers -
bijzonder hoge reiskostenvergoeding voor onbeperkte tijd en zonder de
mogelijkheid tot opzegging te laten gelden.
3.6 Onderdeel 3 brengt hiertegen in dat dit oordeel "óók niet zonder
meer op enige voldoende begrijpelijke wijze (mede) redengevend kan
zijn" voor het oordeel dat opzegging na drie jaar mogelijk was.
3.7 Anders dan FNV meen ik dat dit oordeel wel degelijk mede
redengevend kan zijn. In het licht van de tekst van art. 11B van de
Pacros-overeenkomst is dit argument evenwel, zonder nadere redengeving
die ontbreekt, onvoldoende klemmend om het resultaat waartoe de
Rechtbank is geraakt zelfstandig te kunnen dragen.
3.8 Art. 11B zelf houdt immers geen beperking in de tijd in. Het
onderdeel wijst daar - zij het in enigszins ander verband - terecht
op. De daarin verwoorde klacht slaagt.
3.9.1 Ten overvloede stip ik nog aan dat de onderhandelaar van
Recticel - in een door haar zelf in geding gebracht stuk - heeft
aangegeven dat de bedoeling was dat zodanige beperking niet zou
gelden; zie hierboven onder 2.3 sub 6 en 8. Ik voor mij zou menen dat
een ontboezeming van de onderhandelaar namens een werkgeverspartij
gewicht in de schaal kan
leggen voor een op zich mogelijke uitleg ten nadele van de betrokken
partij van een CAO of een regeling als de onderhavige.
3.9.2 Immers kan niet gemakkelijk worden aanvaard dat een
werkgever/CAO-partij de vruchten zou plukken van een klaarblijkelijk
niet bedoelde - en dus foutieve - formulering van de tekst. Zulks is
m.i. niet strijdig met de rechtspraak van Uw Raad. De regel waarin
zeer groot gewicht toekomt aan de bewoordingen is immers geen wet van
meden en perzen. Deze geldt slechts in beginsel.(11) Bovendien zijn er
m.i. ook andere juridische technieken om te kunnen komen tot hetgeen
hier wordt bepleit.
3.9.3 Hoe dit ook zij, in casu onderstreept de verklaring van
de juistheid van de gekozen bewoordingen waaruit geen
beperking in de tijd blijkt. Er bestaat dan geen grond om zo'n niet
beoogde beperking te gaan construeren.
3.10 Bij deze stand van zaken behoeft bovendien nadere toelichting -
die ontbreekt - waarom enkel en alleen uit de omstandigheid dat sprake
is van een overgangsregeling valt af te leiden dat terstond na drie
jaar kan worden opgezegd.(12)
3.11 Ook onderdeel 2 slaagt.
3.12 FNV heeft inderdaad aangevoerd dat zij niet betrokken was bij de
totstandkoming van de met de individuele werknemers aangegane
overeenkomsten; zie onder 2.2.3. Daarom is onbegrijpelijk waarom een
artikel in die - nog wel posterieure - overeenkomsten gewicht in de
schaal zou leggen bij de uitleg van de Pacros-overeenkomst.
3.13 Onderdeel 4(13) klaagt er bovendien - geparafraseerd weergegeven
- terecht over dat de Rechtbank, door in belangrijke mate te gaan
leunen op de onder 3.12 genoemde overeenkomsten de hierboven onder 3.2
genoemde uitlegmaatstaf heeft veronachtzaamd.
3.14 Het voorafgaande brengt mee dat ook de voortbouwende klacht - die
zich kant tegen het hiervoor onder 3.3 sub b weergegeven oordeel - van
onderdeel 5 gegrond is.
3.15 Strikt genomen is geen afzonderlijke - in elk geval geen
duidelijke - klacht gericht tegen rov. 7. M.i. behoeft dat FNV niet op
te breken. Onder 3.3 gaf ik reeds aan dat rov. 5 en 7 één geheel
vormen. Of iets anders gezegd: rov. 7 bouwt (mede) voort op rov. 5.
Wordt één van de (schaarse) fundamenten van het knutselwerk van de
Rechtbank weggeslagen dan stort het geheel in. Daarom is voldoende om
rov. 5 met vrucht te bestrijden.
3.16 Bij deze stand van zaken behoeft onderdeel 6 geen bespreking. Zo
nodig kan de verwijzingsrechter aandacht besteden aan hetgeen daarin
is verwoord.
3.17 Onderdeel 1 behelst geen afzonderlijke klacht; aldus ook s.t. mrs
Swelheim en Sagel onder 14.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Prod. 1 bij cve.
2 In cassatie niet bestreden is de Rechtbank, in het voetspoor van de
Kantonrechter, abusievelijk van 1 mei 2000 uitgegaan.
3 De grondslag van de vordering is aangepast bij cvr onder 22.
4 Blijkens de inleidende dagvaarding probeert FNV tevens "mede als
groepsactie" nakoming van de individuele overeenkomsten te vorderen
(onder 8). In het petitum is zulks niet terug te vinden.
5 Zie ook mvg onder 18-21.
6 In 5.8 wordt "vooral gewezen op de punten 6 en 8" van de verklaring
van .
7 Deze ontboezeming strookt niet goed met hetgeen Recticel elders
heeft doen betogen. Vgl. onder (veel) meer ook cva onder 5.3: "Na de
periode van 2 jaar, zouden deze werknemers gelijk gesteld gaan worden
met alle andere werknemers van Recticel."
8 HR 17 september 1993, NJ 1994, 173 met noot PAS onder nr 174. Deze
regel is nader uitgewerkt in HR 31 mei 2002, RvdW 2002, 91 rov. 3.6.
9 HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473 rov. 3.3.2.
10 HR 31 mei 2002, RvdW 2002, 91 rov. 3.6.
11 HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473 rov. 3.3.2. Het "in beginsel" keert
niet terug in HR 31 mei 2002, RvdW 2002, 91. Materieel verschil maakt
dat niet uit omdat Uw Raad aan het slot van rov. 3.6 een aantal niet
uitputtende relevante omstandigheden noemt.
12 De s.t. van mrs Swelheim en Sagel onder 23 stipt dit terecht aan.
13 Volgens de s.t. van mrs Swelheim en Sagel onder 16 zou ook
onderdeel 2 hierop betrekking hebben.