Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF0199 Zaaknr: C01/085HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-12-2002
Datum publicatie: 20-12-2002
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
20 december 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/085HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
, wonende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.P.W. Hengst,
t e g e n
de vennootschap naar Zwitsers recht ZÜRICH LEBENSVERSICHERUNGS
GESELLSCHAFT, gevestigd te Zürich, Zwitserland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Zürich - heeft bij
exploiten van 5 en 6 december 1995 Rixtel Assuradeuren B.V.,
, , Hofstad Beheer B.V., en
eiser tot cassatie - verder te noemen: - gedagvaard voor de
Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd de gedaagden bij vonnis
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk te veroordelen
aan Zürich te betalen, des dat betaling door de een kwijting oplevert
ten aanzien van de ander, de in de inleidende dagvaarding omschreven
schade, door Zürich nader op te maken bij staat en te vereffenen
volgens de wet te vermeerderen met de door Zürich te maken kosten en
de door Zürich gederfde rente vanaf 1 november 1995.
, Hofstad Beheer B.V. en hebben de
vordering bestreden. Tegen Rixtel Assuradeuren B.V., en
is verstek verleend.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 14 augustus 1998, voor zover in
cassatie van belang, in de zaak van Zürich tegen Rixtel B.V.,
, en :
Rixtel B.V., , en veroordeeld -
tot zover twee of meer van hen tot vergoeding van dezelfde schade
verplicht zijn: hoofdelijk, des dat indien de een betaalt de anderen
zijn gekweten - om aan Zürich te betalen de schade die zij heeft
geleden, door Zürich nader op te maken bij staat en te vereffenen
volgens de wet, vermeerderd met door Zürich gederfde rente. Het meer
of anders gevorderde heeft de Rechtbank afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 24 oktober 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis
bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Zürich heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Zürich toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense
strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie
leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu
de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het
belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van Zürich begroot op ¤ 286,88 aan
verschotten en ¤ 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.H.
Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het
openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 december
2002.
*** Conclusie ***
Rolnummer C01/085
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Zitting 25 oktober 2002
Conclusie inzake
tegen
Zürich Lebensversicherungs Gesellschaft
Inleiding
1. In de onderhavige zaak vormen, evenals in het geding met rolnummer
C01/049HR waarin ik heden tevens concludeer, de verkoop en levering
van de aandelen en de verkoop en levering van de activa (waaronder met
name de assurantieportefeuille) van De Provinciale B.V. aan Rixtel
B.V. de aanleiding tot de rechtsstrijd tussen partijen; in de
onderhavige zaak gaat het om de aansprakelijkheid van thans eiser tot
cassatie, , die was betrokken bij genoemde transacties die op 5
december 1995 plaatsvonden ten kantore van notaris ,
verder: de notaris. In bovengenoemde zaak met rolnummer C01/049HR gaat
het om de aansprakelijkheid van de notaris; voor een overzicht van de
feitelijke achtergronden van de transacties verwijs ik naar mijn
conclusie in die zaak.
is in deze procedure door thans verweerster in cassatie,
verder: Zürich, aansprakelijk gehouden voor door haar geleden schade;
Zürich verweet , zo blijkt uit de inleidende dagvaarding, dat
hij het - tezamen met , de statutaire directeur van
Rixtel B.V. - ertoe heeft geleid dat de geldsom die Zürich uit hoofde
van geldlening via de notaris voor de verkrijging van de activa (met
name de assurantieportefeuille) van de Provinciale B.V. ter
beschikking had gesteld, buiten medeweten van Zürich is aangewend voor
de verkrijging door Rixtel B.V. van de aandelen in De Provinciale B.V.
2. Bij vonnis van 14 augustus 1998 heeft de Rechtbank te 's-
Hertogenbosch tegen wie verstek was verleend - na verweer van
de wel verschenen gedaagden - tezamen met Rixtel B.V., ,
en de notaris (voorzover twee of meer van hen tot vergoeding van
dezelfde schade verplicht zijn: hoofdelijk) - veroordeeld tot
schadevergoeding nader op te maken bij staat wegens zijn betrokkenheid
bij de hiervoor genoemde transacties zoals die op 5 december 1995 ten
kantore van de notaris ten uitvoer zijn uitgebracht.
3. heeft hoger beroep aangetekend bij het Gerechtshof te 's-
Hertogenbosch en inhoudelijk verweer gevoerd tegen de hem verweten
gedragingen.
Zürich heeft zich op het standpunt gesteld dat in zijn beroep
niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat dit beroep moet
worden verworpen. Zij heeft zich daartoe onder meer beroepen op een
door bij memorie van grieven in het geding gebrachte - door
partijen ondertekende en op 10 januari 1996 geregistreerde -
overeenkomst, waarin (voorzover hier van belang) tussen partijen als
volgt is overeengekomen:
"Artikel 6
Partijen sub 2 ( en ; DVL) verklaren bekend te
zijn met de procedure welke door Zürich aanhangig is gemaakt bij
exploit van dagvaarding d.d. 5 en 6 september 1995 voor de
Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. In die procedure zullen
zij verstek laten gaan. Zij erkennen de door Zürich gevorderde
bedragen schuldig te zijn en alles in het werk te zullen stellen de
schade voor Zürich te beperken. Deze overeenkomst dient te worden
gezien als een onderdeel van die bereidheid.
Artikel 7
Partijen sub 2 zullen in de procedure geen verweer voeren en zullen
afzien van rechtshulp."
heeft in zijn memorie van grieven waarbij hij - zoals gezegd -
bedoelde overeenkomst in het geding heeft gebracht - betoogd dat
Zürich ongeoorloofd hoge druk op hem uitgeoefend om deze overeenkomst
te ondertekenen. Hij heeft voorts betoogd dat zijn advocaat deze
"onder dwalende omstandigheden" gesloten overeenkomst bij brief van 11
december 1996 buitengerechtelijk heeft vernietigd zonder dat Zürich
hierop inhoudelijk heeft gereageerd.
4. Bij arrest van 24 oktober 2000 heeft het Hof het door
ingestelde beroep verworpen en het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Aan een inhoudelijke beoordeling van de aan verweten
gedragingen is het Hof niet toegekomen daar het tot de slotsom kwam
dat diende te worden gehouden aan zijn erkenning van
aansprakelijkheid zoals vervat in de door zelf in het geding
gebrachte overeenkomst. Het Hof overwoog in dat verband het volgende.
De raadsman van heeft desgevraagd ter zitting erkend dat uit
de tekst van de brief van 11 december 1996 niet kan worden afgeleid
dat daarmede de erkenning van aansprakelijkheid zoals neergelegd in de
op 10 januari 1996 geregistreerde overeenkomst werd ingetrokken; uit
het feit dat de raadsman van de nietigheid van sommige
aspecten van de litigieuze overeenkomst heeft ingeroepen kan niet
worden afgeleid dat daarmede ook zijn erkenning van de
aansprakelijkheid buiten rechte heeft willen vernietigen. Alsdan
resteert het bij memorie van grieven gedane beroep op nietigheid
wegens dwaling en, naar het Hof begrijpt, misbruik van omstandigheden.
Dit beroep gaat evenwel niet op omdat het een noch het ander in die
memorie of het gehouden pleidooi feitelijk wordt geadstrueerd, laat
staan dat er bewijs terzake van die dwaling of dat misbruik van
omstandigheden is aangeboden. Weliswaar zou enige twijfel aan de
juistheid van die erkenning kunnen rijzen nu inderdaad niet
figureert als partij bij de overeenkomsten waardoor Zürich zich
benadeeld acht; Zürich heeft evenwel in dat verband opgemerkt dat
in dat stadium materieel met de
onderhandelingen heeft gevoerd, een stelling waarvoor bevestiging kan
worden gevonden in de conclusie en bijlage die zelf bij zijn
memorie van grieven heeft overgelegd, terwijl de door eveneens
overgelegde verklaring van de notaris die in dit geding door
nimmer als onjuist is bestempeld, de betrokkenheid van "ten
duidelijkste" demonstreert.
5. heeft tijdig cassatieberoep aangetekend onder indiening van
een vijftal middelen. Zürich heeft geconcludeerd tot verwerping; zij
heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
De cassatiemiddelen
6. Het eerste middel mist belang voorzover het beoogt te klagen dat
het Hof heeft miskend dat zich bij pleidooi heeft beroepen op
de nietigheid van de erkenning van aansprakelijkheid: het Hof heeft
een zodanig beroep immers gelezen in de memorie van grieven van
zodat niet terzake doet of dat beroep bij pleidooi
heeft herhaald.
Het in het middel vervatte betoog dat het Hof uit het enkele feit dat
hoger beroep heeft ingesteld had moeten afleiden dat
zich eerder, buiten rechte, op nietigheid van die erkenning had
beroepen, faalt: ook ingeval het gaat om een overeenkomst waarbij
aansprakelijkheid wordt erkend onder de toezegging in rechte geen
verweer te zullen voeren en af te zien van rechtsbijstand, kan het
enkele feit dat hoger beroep wordt ingesteld nadat in eerste aanleg
geen verweer was gevoerd, niet impliceren dat buiten rechte de
nietigheid van de overeenkomst is ingeroepen.
7. Middel 2 richt komt op tegen 's Hofs oordeel dat het beroep van
op nietigheid van de litigieuze overeenkomst met de daarin
opgenomen erkenning van aansprakelijkheid wegens dwaling en/of
misbruik van omstandigheden niet feitelijk is geadstrueerd. Ook dit
middel faalt. 's Hofs oordeel dat het door hem gedane beroep
op nietigheid wegens dwaling of misbruik van omstandigheden niet
feitelijk heeft geadstrueerd is, bezien in het licht van de
gedingstukken, niet onbegrijpelijk en geeft evenmin blijk van een
onjuiste opvatting omtrent de artt. 6:228 en 3:44 lid 4 BW. Gelet op
hetgeen in art. 6:228 wordt bepaald mocht het Hof meer verlangen dan
de vage stelling dat de overeenkomst "onder dwalende omstandigheden is
gesloten" en een in algemene termen vervatte zinspeling op de
vereisten van art. 3:44 dat in zijn vierde lid de eis stelt van
bijzondere omstandigheden als noodtoestand, lichtzinnigheid, abnormale
geestestoestand of onervarenheid, met welke omstandgheden het
uitoefenen van druk niet, althans niet zonder nadere toelichting, op
één lijn kan worden gesteld. Anders dan de steller van het middel
kennelijk meent, biedt de instantie van cassatie niet de gelegenheid
tot herstel van omissies bij de naleving van de stelplicht.
Daarenboven strandt het middel op de evenmin onbegrijpelijke
vaststelling van het Hof dat geen bewijs heeft aangeboden; het
middel miskent dat het Hof niet is gehouden ambtshalve een
bewijsopdracht te geven ingeval geen bewijs is aangeboden.
8. Het derde middel strekt ten betoge dat het Hof de overeenkomst
ambtshalve nietig had behoren te verklaren wegens strijd met de goede
zeden dan wel met de artikelen 17 en 18 Grondwet gezien de in de
overeenkomst opgenomen voorwaarde dat zich niet mocht voorzien
van rechtsbijstand.
Deze klacht faalt. Niet valt in te zien waarom het Hof op grond van
bedoelde (bijkomende) voorwaarde had moeten oordelen dat de erkenning
van aansprakelijkheid als zodanig - tot welk aspect het Hof zijn
beslissing kon beperken en blijkens rechtsoverweging 4.6.2 ook heeft
beperkt - door nietigheid wordt getroffen; de voorwaarde dat
zich niet van rechtsbijstand mocht voorzien is kennelijk door het Hof
begrepen als een voorwaarde die rechtstreeks samenhing met en in
zoverre voortvloeide uit de afspraak dat in de procedure geen
verweer zal voeren. (Zie overigens over de aansprakelijkheidserkenning
buiten rechte: HR 27 april 1984, NJ 1984, 789, m.t. WHH en HR 10
januari 1992, NJ 1992, 606 m.nt MMM alsmede het artikel van O.A.C.
Verpaalen, WPNR 5204-5206; vgl. voorts de art. 7:900-905 BW inzake de
vaststellingsovereenkomst alsmede de regeling van de
bewijsovereenkomst in de art (oud) BW. Terzijde teken ik nog aan dat
de gewraakte voorwaarde onverlet liet dat zich van
rechtsbijstand had kunnen voorzien alvorens de overeenkomst te
ondertekenen.
9. Middel 4 mist zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen
bespreking.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden