Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF0134 Zaaknr: C01/119HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-12-2002
Datum publicatie: 20-12-2002
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
20 december 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/119HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING GREENPEACE NEDERLAND, gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders,
t e g e n
NEDERLANDSE AARDOLIEMAATSCHAPIJ B.V., gevestigd te 's-Gravenhage,
tevens kantoorhoudende te Assen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Greenpeace - heeft bij
exploit van 1 oktober 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen:
NAM - op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te Assen en
gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op
de minuut en op alle dagen en uren:
1. voor recht te verklaren dat de protestactie door Greenpeace op de
Single Pile gedurende de periode van 28 april 1998 tot en met 4 mei
1998 niet onrechtmatig is geweest jegens NAM;
2. primair: te verklaren voor recht dat Greenpeace met haar
protestactie op de Single Pile gedurende de periode van 28 april 1998
tot en met 4 mei 1998, het gebod van de President van de Rechtbank te
Amsterdam vervat in diens vonnis van 29 augustus 1997 om de Single
Pile "ontruimd te houden" niet heeft overtreden en Greenpeace deswege
geen dwangsommen heeft verbeurd;
subsidiair: te verklaren voor recht dat NAM misbruik van bevoegdheid
maakt indien NAM overgaat tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 29
augustus 1997 van de President van de Rechtbank te Amsterdam indien en
voorzover die tenuitvoerlegging in verband staat met de protestactie
op de Single Pile van Greenpeace gedurende de periode van 28 april
1998 tot 4 mei 1998;
3. NAM te verbieden over te gaan tot tenuitvoerleg-ging van het vonnis
van 29 augustus 1997 van de President van de Rechtbank te Amsterdam
indien en voorzover die tenuitvoerlegging in verband staat met de
protestactie op de Single Pile van Greenpeace gedurende de periode van
28 april 1998 tot 4 mei 1998;
4. te verklaren voor recht dat NAM onrechtmatig heeft gehandeld jegens
Greenpeace indien en voorzover NAM al tot tenuitvoerlegging is
overgegaan van het vonnis van 29 augustus 1997 van de President van de
Rechtbank te Amsterdam, althans indien en voor-zover die
tenuitvoerlegging in verband staat met de protestactie op de Single
Pile van Greenpeace gedurende de periode van 28 april 1998 tot 4 mei
1998, en dat NAM deswege schadeplichtig is jegens Greenpeace.
NAM heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 25 mei 1999 de vorderingen van
Greenpeace afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Greenpeace hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 10 januari 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep
bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Greenpeace beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
NAM heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot
verwerping van het beroep, met veroordeling van Greenpeace in de
proceskosten.
De advocaat van Greenpeace heeft bij brief van 29 oktober 2002 op die
conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Greenpeace in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van NAM begroot op ¤ 286,88 aan
verschotten en ¤ 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, A. Hammerstein en
P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.
Hammerstein op 20 december 2002.
*** Conclusie ***
Rolnummer C 01/119 HR
Mr. Bakels
Zitting 18 oktober 2002
Conclusie inzake
STICHTING GREENPEACE NEDERLAND
t e g e n
DE B.V. NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ
1. Feiten en procesverloop
1.1 Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of Greenpeace in
strijd heeft gehandeld met een te haren laste uitgesproken rechterlijk
bevel, versterkt met een dwangsom.
1.2 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
(a) De NAM heeft vergunning om drie proefboringen uit te voeren in een
gebied in de Noordzee, aangeduid als N 7.
(b) Op 24 augustus 1997 heeft Greenpeace actie gevoerd tegen deze
proefboringen. Zij heeft toen onder meer een door de NAM in de
Noordzee geplaatste en aan de NAM toebehorende single pile op de
locatie N 7-2 bezet. Een single pile is een holle pijp, die op de
zeebodem is geplaatst. De onderhavige single pile is geplaatst op een
actief boorgat waarop een druk van 400 Bar staat. In de single pile is
hightech meetapparatuur aanwezig.
(c) Op vordering van de NAM heeft de president van de rechtbank te
Amsterdam in kort geding bij vonnis van 29 augustus 1997(1) (hierna
ook: het Amsterdamse vonnis) Greenpeace onder meer gelast de single
pile en een gebied met een straal van 500 meter rondom het boorgat "te
ontruimen en ontruimd te houden", op straffe van een op f 1.000.000,-
gemaximeerde dwangsom van f 50.000,- per dag. Nog diezelfde dag heeft
Greenpeace de single pile ontruimd.
(d) Van 28 april 1998 tot en met 4 mei 1998 hebben medewerkers van
Greenpeace de single pile op locatie N 7-2 wederom bezet gehouden. Op
de tweede dag van de bezetting heeft de raadsman van de NAM Greenpeace
gesommeerd om de single pile te ontruimen en ontruimd te houden.
(e) Kort na 4 mei 1998 heeft de NAM aan Greenpeace laten weten
aanspraak te maken op f 350.000,- aan verbeurde dwangsommen uit hoofde
van het Amsterdamse vonnis. Daarop heeft Greenpeace in een
executiegeschil voor de president van de rechtbank Assen gevorderd dat
de president aan de NAM zou verbieden executiemaatregelen te nemen. De
president heeft de gevraagde voorziening echter geweigerd. Greenpeace
heeft aanvankelijk hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar zij
heeft dit na enige tijd weer ingetrokken.
1.3 Tegen die achtergrond heeft Greenpeace de onderhavige
bodemprocedure aanhangig gemaakt voor de rechtbank Assen. In de kern
vorderde zij, kort gezegd, dat de rechtbank voor recht zou verklaren
dat de onder 1.2(d) bedoelde (tweede) bezetting niet onrechtmatig is
geweest tegenover de NAM en dat zij daarmee niet in strijd heeft
gehandeld met het onder 1.2(c) bedoelde bevel, althans dat de NAM
misbruik van recht zou maken als zij dit vonnis ten uitvoer zou leggen
op grond van de tweede bezetting. Greenpeace legde aan haar vordering
- kort weergegeven - ten grondslag dat het algemeen geformuleerde
dictum van het Amsterdamse vonnis in het licht van de daaraan ten
grondslag liggende rechtsoverwegingen aldus moet worden uitgelegd, dat
het haar slechts was verboden proefboringen op locatie te verhinderen.
In het onderhavige geval heeft zij niet in strijd gehandeld met dat
aldus uitgelegde verbod omdat de single pile tijdens de bezetting van
28 april 1998 tot en met 4 mei 1998, door de NAM niet werd gebruikt.
De NAM heeft van die bezetting ook geen enkele hinder of schade
ondervonden
De NAM bestreed de vordering. Zij beriep zich op de algemene
formulering van het in het dictum van het Amsterdamse vonnis aan
Greenpeace opgelegd bevel en voegde daaraan toe dat dit blijkbaar ook
zo algemeen door de president is bedoeld, in aanmerking genomen dat
Greenpeace tijdens de mondelinge behandeling van de zaak expliciet had
verzocht om beperking van een eventueel bevel. Zij stelde voorts dat
zij wel degelijk - in de stukken gespecificeerde - hinder en schade
heeft ondervonden door de onderhavige actie. Ten slotte wees zij erop
dat Greenpeace zich blijkens diverse publicaties heel goed ervan
bewust was dat zij het risico liep in strijd te handelen met het door
de president van de rechtbank Amsterdam uitgesproken bevel, maar de
grenzen van dat vonnis welbewust heeft willen verkennen en het risico
dat zij deze zou overschrijden, eveneens welbewust op de koop toe
heeft genomen.
1.4 De rechtbank heeft de vorderingen van de hand gewezen. Zij
overwoog daartoe, samengevat weergegeven, dat noch de formulering,
noch de strekking van het door de Amsterdamse president uitgesproken
bevel aanwijzingen bevat voor het door Greenpeace bepleite standpunt.
Een redelijke uitleg van dat bevel, gelet op de economische belangen
van de NAM en de aan de proefboringen verbonden veiligheidsrisico's,
brengt mee dat Greenpeace zich verre van de single pile diende te
houden zolang de drie proefboringen nog niet alle zouden zijn
uitgevoerd en de NAM de single pile in verband daarmee nog in gebruik
had. De NAM maakt geen misbruik van haar bevoegdheid door dat vonnis
ten uitvoer te leggen.
1.5 Greenpeace heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het
hof Leeuwarden. Bij het thans bestreden arrest van 10 januari 2001
heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd. Het overwoog daartoe
kort gezegd als volgt. Greenpeace heeft tijdens de mondelinge
behandeling die voorafging aan het Amsterdamse vonnis, bepleit een
eventueel verbod in de tijd te beperken. Voorts was de Amsterdamse
president zich bewust van het feit dat aan de NAM vergunning was
verleend voor het uitvoeren van drie(2) exploratieboringen. In dit
licht en mede gezien het feit dat het dictum van dat vonnis geen
enkele aanwijzing bevat voor de door Greenpeace ingeroepen beperking,
moet worden aangenomen dat de president niet heeft bedoeld deze aan te
brengen. Hetgeen de president heeft overwogen over de schade die de
NAM tijdens de bezetting van 24 augustus 1997 tot 29 augustus 1997
dagelijks leed, diende als motivering voor het spoedeisend belang van
de NAM bij de toentertijd door haar verlangde voorziening. Greenpeace
heeft dus in strijd gehandeld met het verbod dat haar door de
Amsterdamse president was opgelegd.
1.6. Greenpeace is tegen dit arrest tijdig in cassatie aan gekomen.(3)
Zij voerde daartoe een middel aan dat uit twee onderdelen bestaat; het
tweede onderdeel valt uiteen in vier subonderdelen. De NAM heeft
geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Vervolgens hebben de
advocaten van beide partijen hun onderscheiden standpunten
schriftelijk toegelicht. Greenpeace heeft nog gerepliceerd; de NAM
heeft gedupliceerd.
2. Bespreking van het middel
2.1 Ter inleiding merk ik het volgende op. Een in het dictum van een
rechterlijk vonnis uitgesproken veroordeling moet worden gelezen in
verband met de overwegingen waarop deze steunt.(4) Beantwoording van
de vraag of in strijd is gehandeld met een rechterlijk bevel en of in
verband daarmee dwangsommen zijn verbeurd, dient plaats te vinden door
hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht, te
toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet
worden vastgesteld. Bij deze uitleg dienen doel en strekking van de
veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in dier voege dat de
veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee
beoogde doel.(5) Voorts geldt dat een in algemene termen vervat verbod
- dat (wél) afdoende moet worden afgebakend - naar redelijkheid in
beginsel aldus moet worden uitgelegd dat de draagwijdte daarvan
beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden
betwijfeld dat zij inbreuken als door de rechter verboden opleveren,
mede gelet op de belangen tegen de aantasting waarvan het verbod werd
gegeven.(6)
2.2 In de literatuur bestaat onenigheid over de reikwijdte van
laatstgenoemde regel: geldt deze nu alleen voor een in algemene termen
gesteld verbod of geldt zij voor alle verboden (dan wel dient zij te
worden verworpen)? En, indien moet worden aangenomen dat de regel
alleen geldt voor in algemene termen gestelde bevelen en verboden,
wanneer heeft een bevel of verbod dan te gelden als 'algemeen' in de
hier bedoelde zin? De onderhavige rechtspraak is met name ontwikkeld
in het IE-recht waarin een verbod, om enigszins effectief te zijn,
welhaast algemeen móet zijn geformuleerd, gezien het feit dat de wijze
waarop en de mate waarin toekomstige inbreuken mogelijk zijn te
duchten, in beginsel niet of nauwelijks kan worden voorzien. Maar
geldt zij bijvoorbeeld ook ten aanzien van een bevel als het
onderhavige, dat enerzijds specifiek en concreet is (de single pile
moet worden ontruimd en ontruimd gehouden) maar dat anderzijds
algemeen in die zin dat het elke toekomstige bezettingsactie en/of
gebruik van de single pile zonder toestemming van de NAM verbiedt, in
beginsel zonder enige beperking in de tijd?(7)
2.3 Tegen de achtergrond van de beschouwingen die zijn gehouden in de
in noot 7 aangehaalde conclusies, meen (ook) ik dat, enerzijds, de
voormelde restrictieve uitlegregel in beginsel alleen betrekking heeft
op algemeen geformuleerde bevelen en geboden. Dat is in de kern zo
omdat juist door die algemeenheid dit verbod in de regel (aanzienlijk)
meer bezwarend zal zijn voor de veroordeelde dan een specifiek verbod,
hetgeen ten gevolge kan hebben dat de mogelijkheid om maatschappelijk
effectief te opereren, voor de veroordeelde tezeer wordt belemmerd of
zelfs verhinderd. Anderzijds kan het niet zo zijn dat sprake is van
een scherpe caesuur tussen de uitlegregels die moeten worden toegepast
bij algemene, dan wel concrete bevelen of verboden. Asser, Vranken en
de Vries Lentsch verdedigen allen - m.i. terecht - dat sprake moet
zijn van een glijdende overgang in die zin dat hoe concreter het bevel
of verbod is geformuleerd, des te minder behoefte bestaat aan het
tegenwicht van de beperkende interpretatieregel en des te minder marge
dus toekomt aan de veroordeelde. Zoals De Vries Lentsch opmerkt gaat
het erom van geval tot geval te beoordelen wat het bevel of verbod,
naar redelijkheid uitgelegd en mede gelet op de gronden waarop het
werd gegeven, in het concrete geval inhoudt, met dien verstande dat de
rechter in de algemene strekking van het bevel of verbod aanleiding
kan zien tot een restrictieve interpretatie daarvan. Aldus ontstaat
een soepel systeem waarin de vraag of sprake is van een algemeen
verbod of bevel in vorenbedoelde zin, veel van zijn belang verliest.
2.4 Ik kom nu toe aan onderdeel 1, dat een rechtsklacht en een daarop
aansluitende motiveringsklacht bevat. De rechtsklacht luidt dat het
hof heeft miskend dat het dictum van een rechterlijke uitspraak dient
te worden gelezen in verband met de overwegingen waarop het steunt.
Voorts dient een in algemene termen vervat verbod naar vaste
rechtspraak van de Hoge Raad beperkt te worden uitgelegd.
Greenpeace heeft bij deze klacht met name het oog op rov. 8 van het
vonnis van de Amsterdamse president, die als volgt luidt:
"Gelet op de doelstellingen van Greenpeace, kan niet onder alle
omstandig-heden worden gezegd dat acties van Greenpeace, waarin
inbreuk wordt gemaakt op rechten van anderen, ontoelaatbaar zijn. In
deze zaak moet worden vastgesteld dat het belang dat Greenpeace zegt
voor te staan, te weten het vestigen van de publieke aandacht op deze
proefboringen en het doen opschorten van de proefboringen totdat er
een juridische procedure is gevoerd, niet het voortduren van de acties
rechtvaardigen. Het doorkruisen van de door de NAM voorbereide
proefboringen berokkent haar, naar voldoende aannemelijk is, grote
economische schade."
Met deze overweging doelde de president klaarblijkelijk op het feit
dat de NAM door de bezetting in augustus 1997 grote schade leed
doordat zij toen een boorplatform had gehuurd en daarvoor hoge kosten
was verschuldigd, terwijl dat platform gedurende de bezetting
werkeloos moest blijven. Bij de tweede bezetting in april/mei 1998,
vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen van 6 mei 1998, waren de
omstandigheden echter wezenlijk anders omdat de NAM toen de single
pile niet daadwerkelijk in gebruik had. Mitsdien heeft Greenpeace met
die tweede bezetting niet in strijd gehandeld met het door de
Amsterdamse president uitgesproken bevel, aldus nog steeds de
onderhavige rechtsklacht.
2.5 Naar ik meen verwijt het onderdeel het hof ten onrechte de regel
te hebben miskend dat het dictum van een rechterlijke uitspraak dient
te worden gelezen in verband met de overwegingen waarop het steunt. 's
Hofs arrest vertoont geen spoor van een letterlijke uitleg van het
door de Amsterdamse president gewezen vonnis. In tegendeel: de
dragende overwegingen 8 en 9, waarin het hof melding maakt van het
feit dat Greenpeace tijdens de mondelinge behandeling van de zaak, een
beperking van het door de NAM gevraagde verbod heeft bepleit en van de
omstandigheid dat uit het door de president gewezen vonnis blijkt dat
hij zich ervan bewust was dat de NAM vergunning had voor drie
exploratieboringen (waarvan op dat moment de eerste door Greenpeace
werd verhinderd), stellen juist buiten twijfel dat het hof het dictum
van de president wél heeft gelezen in verband met de overwegingen
waarop het berust. Deze klacht mist dus feitelijke grondslag.
2.6 Ook de motiveringsklacht heeft naar mijn mening geen succes. Aan
Greenpeace kan op zichzelf worden toegegeven dat het hof, op grond van
de door het onderdeel aangevoerde argumenten, het dictum van het
Amsterdamse vonnis ook anders had kunnen uitleggen. Maar dit betekent
niet dat de door het hof (mét de rechtbank en, al eerder, de president
te Assen in het executiegeschil) daaraan gegeven uitleg onbegrijpelijk
is. Met name heeft het hof terecht betekenis toegekend aan het feit
dat Greenpeace al tijdens de behandeling van het kort geding in
Amsterdam heeft verzocht de reikwijdte van een eventueel te geven
bevel, te beperken. Ook naar mijn mening is het feit dat de president
onder deze omstandigheden toch een zeer ruim geformuleerd bevel heeft
gegeven, een belangrijke indicatie voor de uitleg van zijn dictum in
die zin, dat voor Greenpeace gold: inpakken, wegwezen en wegblijven.
En ook het door het hof vermelde feit dat de president te Amsterdam
zich bewust was van het feit dat de NAM ter plaatse drie proefboringen
wenste te verrichten en daarvoor vergunning had, is in dit verband van
belang, in aanmerking genomen dat ten tijde van de onderhavige tweede
bezetting, nog maar één van de drie proefboringen was verricht. Het
hof heeft daarmee immers klaarblijkelijk op het voetspoor van de
rechtbank willen aangeven dat Greenpeace zich volgens het Amsterdamse
vonnis verre diende te houden van de single pile totdat de derde en
laatste proefboring was voltooid.
2.7 Ten overvloede - want partijen hebben daaraan in hun debat geen
aandacht besteed - valt daarbij nog het volgende te bedenken. In een
weinig geciteerd arrest(8) - waarschijnlijk omdat de Raad zich ertoe
beperkte te verwijzen naar de door A-G Vranken aangevoerde gronden -
heeft de Hoge Raad de klachten verworpen die werden aangevoerd tegen
een arrest van de kort-gedingkamer van het Amsterdamse hof, waarin in
een IE-zaak aan een inbreukmaker een algemeen gesteld verbod werd
opgelegd, hoewel slechts sprake was van één enkele inbreuk. Het hof
legde daartoe een driedelige maatstaf aan: (i) er moet voldoende grond
zijn om te vrezen voor een toekomstige inbreuk, met dien verstande dat
voor het uitspreken van een algemeen verbod des te eerder aanleiding
zal zijn naarmate de eerdere inbreuk(en) naar aard en omvang ernstiger
is/zijn en de verwijtbaarheid daaraan groter, (ii) voorts moet het
verbod voldoende houvast bieden en (iii) het uitspreken daarvan moet
passend en geboden zijn bij een afweging van de wederzijdse belangen
van partijen.
2.8 Legt men het onderhavige geval langs deze meetlat, dan blijft 's
hofs oordeel goed overeind. Reeds uit de aard van de door de NAM
ondernomen activiteit, afgezet tegen de doelstelling van Greenpeace,
volgt dat voldoende grond aanwezig is om te vrezen voor een
toekomstige inbreuk. Daarbij valt voorts te bedenken dat, zoals
onbestreden door de rechtbank is overwogen, aan een bezetting van de
single pile veiligheidsrisico's kunnen zijn verbonden omdat deze is
geplaatst op een 'levend' boorgat; verder mag worden aangenomen dat de
in de single pile aanwezige hightech apparatuur kostbaar is. Onder
deze omstandig-heden kan worden gezegd dat Greenpeace door de eerste
bezetting die - uiteraard -opzettelijk plaatsvond, een ernstige
inbreuk heeft gemaakt op de rechten van de NAM. Het verbod biedt
voorts zonder twijfel voldoende houvast, ook in de door de NAM
bepleite ruime uitleg daarvan. Ten slotte zou het oordeel van de
Amsterdamse president dat na de eerste bezetting een ruime voorziening
was geboden bij afweging van de wederzijdse belangen, verre van
onbegrijpelijk zijn. In dat verband valt niet alleen te denken aan de
al genoemde belangen. Ook mag worden meegewogen dat degene op wiens
rechten onrechtmatig inbreuk wordt gemaakt, terwijl die inbreuk als
ernstig moet worden aangemerkt en opzettelijk plaatsvond, binnen
redelijke grenzen mag verwachten dat hij, na een rechterlijk verbod op
dat handelen te hebben verkregen, in de toekomst met die inbreukmaker
'klaar' is. Van hem hoeft niet te worden verlangd dat hij bij nieuwe,
enigszins afwijkende vormen van inbreuk, de rechtsstrijd telkens weer
opnieuw aangaat. Weliswaar strekt een rechterlijk bevel of verbod -
zoals gezien - niet verder dan tot het bereiken van het daarmee
beoogde doel, maar juist onder de gegeven omstandigheden is goed
verdedigbaar dat de grenzen van dat doel ruim moeten worden getrokken.
In het licht van deze omstandigheden acht ik de uitleg die het hof aan
het Amsterdamse vonnis heeft gegeven, alleszins begrijpelijk.
2.9 Onderdeel 2 bestaat uit vier subonderdelen. Subonderdeel 2a is
gericht tegen rov. 10 van het bestreden arrest. Daarin heeft het hof
geoordeeld:
"Nu ondanks het hiervoor onder 8 en 9 vermelde, de bewoordingen van
het vonnis van 29 augustus 1997 van de president geen enkele
aanwijzing bieden dat de president de in geding zijnde veroordeling
slechts heeft gegeven voor de afzonderlijke beperkte periodes als door
Greenpeace gesteld, moet worden aangenomen dat de president ook niet
heeft bedoeld om zodanige beperkingen aan te brengen."
Volgens het subonderdeel is het hof uitgegaan van een onjuiste
maatstaf door slechts te bezien of de bewoordingen van het Amsterdamse
vonnis een aanwijzing bieden dat de president het daarin geformuleerde
verbod beperkter heeft uitgelegd dan de formulering daarvan naar de
letter aangeeft.
2.10 Het subonderdeel mist feitelijke grondslag om dezelfde reden als
de rechtsklacht van onderdeel 1. Uit het feit dat het hof "het
hiervoor onder 8 en 9 vermelde" uitdrukkelijk mede in de uitleg van
het Amsterdamse vonnis heeft betrokken, volgt dat het hof de
reikwijdte van het in het dictum daarvan gegeven bevel juist niet
heeft bepaald enkel op grond van de formulering van dat bevel. Het
heeft de reikwijdte van dat bevel terecht bepaald in het licht van de
overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd.
2.11 Subonderdeel 2b komt met een motiveringsklacht op tegen rov. 10 van het bestreden arrest. Het acht deze - zojuist geciteerde - overweging onbegrijpelijk omdat rov. 8 van het Amsterdamse vonnis, in deze conclusie geciteerd onder 2.4, niet anders kan worden begrepen dan als een aanwijzing in de in die overweging bedoelde zin.
2.12 Het subonderdeel kan geen doel treffen. Het hof heeft in rov. 11
van zijn arrest de door het subonderdeel bedoelde overweging uit het
Amsterdamse vonnis aldus uitgelegd, dat de president daarmee het
spoedeisend belang van de NAM bij de door haar verlangde voorziening
heeft gemotiveerd. Deze uitleg is niet onbegrijpelijk en kan in
cassatie niet verder worden getoetst.
2.13 Subonderdeel 2c is gericht tegen de eerste twee zinnen van rov.
11 uit het bestreden arrest, die als volgt luiden:
"Anders dan Greenpeace met grief III (tevens) ingang wil doen vinden, kan ook de overweging van de president dat de NAM dagelijks schade ondervindt en daardoor belang heeft bij een onverwijlde voorziening niet tot een ander oordeel leiden. Immers, deze overweging dient kennelijk slechts te worden gelezen als motivering voor de spoedeisendheid van de door de NAM verlangde voorziening."
Het subonderdeel acht deze overweging onbegrijpelijk. Het hof heeft -
kort gezegd - rov. 8 van het Amsterdamse vonnis selectief gelezen
omdat met name uit de eerste zinnen van die overweging onmiskenbaar
blijkt dat het de president bij zijn verbod uitsluitend te doen was om
de grote dagelijkse schade die de NAM leed doordat de eerste
proefboring tijdelijk werd verhinderd door de bezetting van de single
pile door Greenpeace.
2.14 De uitleg van (een overweging uit) een rechterlijk vonnis dient
te geschieden aan de hand van de maatstaf hoe dit vonnis (die
overweging) door partijen redelijkerwijs dient te worden begrepen en
hoe deze door de vonniswijzende rechter zelf is verstaan.(9) Het
subonderdeel stelt niet dat het hof deze maatstaf heeft miskend, maar
slechts dat het een onbegrijpelijk uitleg heeft gegeven aan rov. 8 van
het Amsterdamse vonnis. Deze uitleg is echter voorbehouden aan de
rechter die over de feiten oordeelt. Zij is in cassatie niet op
juistheid te toetsen en is niet onbegrijpelijk of anderszins
ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen (a) dat het hof
op alleszins begrijpelijke gronden in rov. 10 al had geoordeeld dat
het door de Amsterdamse president uitgesproken bevel ruim moet worden
uitgelegd en (b) dat het meer voor de hand ligt rov. 8 van het
Amsterdamse vonnis als één samenhangend geheel te lezen, zoals het hof
heeft gedaan, dan om deze te splitsen, zoals het subonderdeel
voorstaat.
Voorzover het subonderdeel ertoe strekt te betogen dat het hof de
onderhavige stelling van Greenpeace verkeerd heeft gelezen of
anderszins heeft miskend, stuit het erop af dat de uitleg van de
processtukken is voorbehouden aan het hof als feitenrechter en dat die
uitleg niet onbegrijpelijk of anderszins ontoereikend gemotiveerd kan
worden genoemd. Voorzover het subonderdeel (mede) erover klaagt dat
deze overweging geen stand kan houden tegenover de specifieke
stellingen van Greenpeace in de feitelijke aanleg, loopt het vast op
art. 407 lid 2 Rv, omdat de vindplaatsen van deze passages in de
cassatiedagvaarding niet worden genoemd.
2.15 Subonderdeel 2d is gericht tegen de vierde en volgende zin van
rov. 11. Greenpeace heeft echter geen belang bij deze klacht, zodat
zij niet zal worden besproken. De onderhavige overwegingen zijn immers
ten overvloede gegeven, zoals reeds blijkt uit het feit dat zij worden
ingeleid met de opmerking dat het hier gaat om "overigens" nog
gemaakte opmerkingen.
3. Conclusie
Deze strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van
Greenpeace in de proceskosten.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Conclusie van eis/akte, productie 1.
2 Mijn curs. - A-G.
3 De cassatiedagvaarding dateert van 9 april 2001.
4 Vaste rechtspraak, onder meer HR 25 februari 1994, NJ 1996, 362, HR
7 oktober 1994, NJ 1996, 363 en HR 23 januari 1998, NJ 2000, 544.
5 HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652.
6 HR 3 januari 1964, 1964, 445 (Lexington) en 18 februari 1966, NJ
1966, 208 (klokkenspel).
7 Zie over deze problematiek en de in de eerste zin genoemde vragen de
conclusies van de A-G's Asser, Vranken en De Vries Lentsch voor
achtereenvolgens HR 14 oktober 1988, NJ 1989, 36 (nrs. 2.1-2.8), HR 20
mei 1994, NJ 1994, 652 (nrs. 14 - 21) , HR 1 december 1995, NJ 1996,
510 (nr. 27) en HR 15 mei 1998, NJ 1999, 569 (nr. 10), met vele
verdere verwijzingen.
8 HR 1 december 1995, NJ 1996, 510 met noot Verkade.
9 HR 23 juni 1989, NJ 1990, 381.