Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF0202 Zaaknr: R01/072HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-12-2002
Datum publicatie: 20-12-2002
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
20 december 2002
Eerste Kamer
Nr. R01/072HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
, wonende op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
ALMOND GROVE ESTATE N.V., gevestigd op Sint Maarten,
Nederlandse Antillen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 25 oktober 1999 ter griffie van het Gerecht in Eerste
Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten,
(hierna: het Gerecht) ingekomen verzoekschrift heeft eiser tot
cassatie - verder te noemen: - zich gewend tot dat Gerecht en
gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
verweerster in cassatie - verder te noemen: AGE - te veroordelen om de
tussen partijen bestaande overeenkomst binnen een week na het te dezen
te wijzen vonnis na te komen door levering van de percelen grond als
omschreven in punt 6 van dit verzoekschrift aan ; alles op
straffe van het verbeuren van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ad
US$ 20.000,-- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat AGE in
gebreke blijft met de voldoening van het te geven bevel, met
veroordeling van AGE tot vergoeding van de door , ten gevolge
van de door AGE gepleegde wanprestatie geleden schade, op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet, en de gelegde beslagen van
waarde te verklaren.
AGE heeft de vordering bestreden.
Het Gerecht heeft bij vonnis van 25 juli 2000 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en
Aruba (hierna; het Hof).
Bij vonnis van 2 maart 2001 heeft het Hof het bestreden vonnis
bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
AGE heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor AGE
mede door mr. J.H.M. van Swaaij, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van AGE begroot op ¤ 286,88 aan
verschotten en ¤ 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in
het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20
december 2002.
*** Conclusie ***
Zaaknr. R01/072HR
Mr Huydecoper
Zitting van 18 oktober 2002
Conclusie inzake
verzoeker tot cassatie
tegen
Almond Grove Estate N.V.
verweerster in cassatie
Feiten en procesverloop
1) De feiten zijn door het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse
Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: GEA) vastgesteld in
rov. 4 van het vonnis in de eerste aanleg van 25 juli 2000. Zij zijn,
voorzover in cassatie van belang, als volgt:
2) De verweerster in cassatie, hierna: Almond Grove, wilde van
, de moeder van de verzoeker tot cassatie ( ), een
erfpachtsrecht verkrijgen op een stuk grond. In de contacten die
daarover gevoerd zijn schrijft Almond Grove in januari 1981 onder
meer: "... 's son shall be given the opportunity until
February 28th, 1981, to select a parcel of land of approximately 2400
square meters ... The 2400 square meters selected by 's
son will be excluded from the lease between parties."(1).
Het erfpachtsrecht is vervolgens door ten behoeve van
Almond Grove gevestigd bij notariële akte van 21 december 1990(2). Bij
vonnis van 25 juni 1993 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het hof) beslist dat
tussen en Almond Grove wilsovereenstemming heeft
bestaan ter zake van de levering van het erfpachtsrecht en dat de
zakelijke overeenkomst waarbij het erfpachtsrecht is gevestigd in
stand dient te blijven(3).
3) In de onderhavige procedure vordert , kort gezegd, nakoming
en schadevergoeding in verband met de verplichting die volgens hem,
, in de brief waarin de zojuist in alinea 2 geciteerde passages
voorkomen, door Almond Grove zou zijn aanvaard.
4) Het GEA heeft de vorderingen van afgewezen. Het heeft
daarbij overwogen dat voorzover al een vorderingsrecht zou
hebben gehad, dit recht door tijdsverloop is verstreken, omdat gesteld
noch gebleken is dat voor 28 februari 1981 een stuk grond
heeft uitgekozen. Het hof heeft die beslissing bekrachtigd. De
beslissing van het hof berust vooral op de volgende overweging:
"5.1 Het Hof is van oordeel dat het GEA op juiste gronden heeft
overwogen dat voor zover al een vorderingsrecht zou hebben
gehad, dit vorderingsrecht door tijdsverloop is verstreken.
heeft weliswaar gesteld dat hij een perceel grond heeft uitgekozen en
dat hij zijn keuze binnen de voorgeschreven termijn aan Almond N.V.
heeft kenbaar gemaakt, maar hij heeft deze stelling niet, althans
onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Zo heeft hij - hoewel dat op zijn
weg zou hebben gelegen - verzuimd aan te geven op welk perceel zijn
keuze was gevallen en wanneer en op welke wijze hij zijn keuze aan
Almond N.V. heeft kenbaar gemaakt. Gelet op het vorenstaande is de
vordering van in het licht van het daartegen gevoerde verweer
onvoldoende onderbouwd en moet daarom worden afgewezen. Voor het door
in algemene bewoordingen aangeboden bewijs dat hij zijn keuze
tijdig kenbaar heeft gemaakt is dan ook geen plaats. Evenmin is onder
deze omstandigheden plaats voor de door verzochte
schikkingscomparitie."
Dat oordeel wordt namens in het (tijdig en regelmatig
ingestelde) cassatieberoep bestreden. Almond Grove heeft bij
verweerschrift het cassatieberoep weersproken. Beide partijen hebben
hun standpunten schriftelijk toegelicht. Namens is summier
gerepliceerd.
Bespreking van het middel
5) De in het middel aangevoerde argumenten strekken er vooral toe dat
wèl stellingen zou hebben ingebracht die inhielden dat hij
(percelen) grond heeft uitgekozen, althans dat er producties zijn
overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat dat heeft gedaan
(en dat Almond Grove ook erkende dat dat was gebeurd). Mogelijk
bedoelt het middel ook te stellen dat namens was aangevoerd
(of met producties aannemelijk was gemaakt) dat de bedoelde keuze
binnen de "voorgeschreven termijn" was gedaan en aan Almond Grove
kenbaar was gemaakt.
6) Het middel faalt al daarom, omdat de zojuist bedoelde argumenten
feitelijke grondslag missen. Uit de stukken waarnaar het middel
verwijst valt eenvoudigweg niet op te maken dat een keuze
heeft bepaald zoals de in alinea 2 hiervóór bedoelde brief uit januari
1981 die op het oog heeft, en a fortiori niet dat dat "binnen
de voorgeschreven termijn" zou hebben gedaan, of dat aan Almond Grove
kenbaar zou hebben gemaakt. De klachten die ertoe strekken dat
onbegrijpelijk is dat het hof deze stukken niet zo heeft opgevat als
de steller van het middel wil, zijn dus niet doeltreffend.
Uitleg van de gedingstukken is voorbehouden aan de rechter(s) van de
feitelijke instanties(4), maar kan in cassatie op begrijpelijkheid
worden getoetst. In dit geval zou een uitleg van de stukken in de zin
die nu in cassatie verdedigt, misschien wel onbegrijpelijk
zijn geweest - de uitleg in de tegengestelde zin is dat in elk geval
niet.
7) De stukken waarnaar het middel verwijst roepen het beeld op, dat
tussen partijen (en ook ) in de loop van de jaren 1994 -
1996 contacten hebben plaatsgehad met het oog op minnelijke
beëindiging van de geschillen waarvan er één in deze procedure wordt
uitgestreden; en dat in het kader van die contacten sprake is geweest
van door (naar in de rede ligt: toen) uitgekozen of alsnog uit
te kiezen percelen. Klaarblijkelijk, en alleszins begrijpelijk, zal
het hof ervan uit zijn gegaan dat niet heeft bedoeld te
stellen dat de keuze van een perceel omstreeks 1994 (of nog later),
nog beantwoordde aan de termijn die in de brief van 1981 wordt genoemd
(en dat, mocht dat wèl staande willen houden, die stelling bij
uitstek onaannemelijk was). Het een en ander hoefde het hof niet in de
motivering van het vonnis tot uitdrukking te brengen, al was het maar
omdat zich niet expliciet op de zojuist in veronderstellende
vorm weergegeven stellingen had beroepen.
8) Het hof kon daarom zonder in zijn motiveringsplicht tekort te
schieten oordelen, dat door niet (voldoende onderbouwd) was
gesteld dat hij - binnen de relevante termijn - een keuze had gemaakt
en daarvan aan Almond Grove kennis had gegeven; wat noodzakelijkerwijs
meebrengt dat bewijs van de desbetreffende stellingen niet (meer) in
aanmerking komt(5). De klacht uit middelonderdeel 4.5 met betrekking
tot ' bewijsaanbod mist (al) daarom doel. Overigens was het
bewijsaanbod(6) dat had gedaan bij uitstek vaag en
ongesubstantieerd, zodat het hof daaraan ook had kunnen voorbijgaan
als het wèl betrekking zou hebben gehad op voldoende onderbouwde
stellingen(7).
9) Ik meen er goed aan te doen nog te vermelden dat het middel in
onderdelen 4.2 en 4.3 tot uitgangspunt neemt dat de in alinea 3
hiervóór bedoelde verplichting tussen partijen als vaststaand zou
gelden. Ook dat uitgangspunt mist feitelijke grondslag. Almond Grove
heeft omstandig betwist dat de betreffende verplichting zou bestaan.
In appel heeft het hof dat in het midden gelaten.
10) Ten overvloede gelde nog dat ik in de processtukken geen
uitlatingen van de kant van heb aangetroffen, die kunnen
worden begrepen als stellingen van de in alinea 5 hiervóór omschreven
strekking. Uit de in onderdeel 4.4 aangeduide gedeelten van de Memorie
van Grieven en de pleitnota in appel kunnen dergelijke stellingen ook
bij welwillende lezing niet worden afgeleid.
Het middel doet er, nog steeds in onderdeel 4.4, dan ook mede een
beroep op dat het hof gegevens die (volgens de steller van het middel
- zie voor mijn opvatting alinea's 6 en 7 hiervóór) her en der in
namens overgelegde producties aangetroffen zouden kunnen
worden, had moeten onderzoeken om te beoordelen of daaraan niet
gronden voor de door ingestelde vordering konden worden
ontleend.
11) Zoals namens Almond Grove bij schriftelijke toelichting is
aangevoerd, is dat geen houdbaar standpunt. Wie een beroep wil doen op
feiten en omstandigheden die aan dossierstukken ontleend kunnen
worden, dient dit op een zodanige wijze te doen dat voor de rechter
duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en
dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen hij zich dient te
verweren. De andere opvatting zou in strijd komen met de eisen van een
behoorlijke rechtspleging(8). Wat thans namens in cassatie
wordt verdedigd is met deze regels onverenigbaar.
12) Onderdeel 4.6 klaagt erover dat het hof voorbij is gegaan aan het
door verder nog gestelde, maar geeft niet aan welke stellingen
hier bedoeld worden (en dus ook niet, waarom die stellingen het hof
tot een ander oordeel of tot nadere motivering van het gegeven oordeel
hadden behoren te leiden). Het middel voldoet dus niet aan de eis die
in art. 426a lid 2 Rv besloten ligt.
De klacht lijkt mij overigens ook daarom niet doeltreffend, omdat de
in het bestreden arrest gegeven motivering zowel duidelijk als dragend
is. Het valt niet in te zien wat andere argumenten van de kant van
daaraan zouden (kunnen) afdoen.
13) Het middel stelt, naar ik meen, geen vragen aan de orde die in het
belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord moeten
worden.
Conclusie
Ik denk dat het cassatieberoep zou moeten worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie de als prod. 3 bij het inleidend verzoekschrift overgelegde
brief van 26 januari 1981.
2 Vóór (en in verband met) het opmaken van deze notariële akte is er
tussen en Almond Grove ook geprocedeerd. Dat blijkt uit
de bij de conclusie van antwoord in deze zaak overgelegde vonnissen,
maar ook uit de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense van 6
september 2002 in de zaak met nr. R01/018, onder 2 iv.
3 De overweging van het GEA waarin dit wordt vastgesteld betreft
kennelijk het als prod. 2 bij de conclusie van antwoord in deze zaak
overgelegde (kopie)vonnis.
4 Zie voor recente bevestigingen van deze "bestendige leer"
bijvoorbeeld HR 20 september 2002, rechtspraak.nl LJN nr. AE0647, rov.
3.4; HR 12 juli 2002, rechtspraak.nl LJN nr. AE1532, rov. 3.9.3; HR 8
februari 2002, rechtspraak.nl LJN nr. AD7318, rov. 4.5.
5 Zie bijvoorbeeld alinea 4.2.4. van de conclusie van A-G Verkade voor
HR 20 september 2002, rechtspraak.nl LJN nr. AE4367.
6 Het middel geeft overigens niet duidelijk aan, op welk bewijsaanbod
het doelt. Er is een geheel in algemene termen gesteld bewijsaanbod
gedaan in de Memorie van Grieven, p. 2, en er is op p. 1 van de
pleitnota in appel een, wederom ongespecificeerd, bewijsaanbod gedaan
met betrekking tot de stelling dat (wel degelijk) voor 28
februari 1981 een keus kenbaar zou hebben gemaakt. Ik meen dat voor de
beide varianten waarin namens een bewijsaanbod is gedaan,
geldt dat dat als te vaag mocht worden gepasseerd.
7 Zie voor de beoordelingsvrijheid van de rechter in dit opzicht bijv.
alinea's 2.13 - 2.16 van de conclusie van A-G Wesseling-van Gent voor
HR 12 juli 2002, rechtspraak.nl LJN nr. AE2370. Zie verder
Snijders-Wendels, Civiel Appel, 1999, nr. 232.
8 De schriftelijke toelichting namens Almond Grove wijst in dit
verband met juistheid op HR 23 oktober 1992, NJ 1992, 814, rov. 3.5 en
HR 8 januari 1999, NJ 1999, 342, rov. 3.3.4.