Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF2255 Zaaknr: 37540
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-12-2002
Datum publicatie: 20-12-2002
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 37.540
20 december 2002
S
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te ´s-Gravenhage van 26 juli 2001, nr. BK-00.3164,
betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie
volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak januari 2000 een
naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen
opgelegd ten bedrage van f 385.824, welke aanslag, na daartegen
gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
A (hierna: erflater) was met zijn werkgeefster een pensioenregeling in
de zin van artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de
Wet) overeengekomen. De uitvoering van deze pensioenregeling was
opgedragen aan belanghebbende.
Op grond van het pensioenreglement wordt voor iedere deelnemer een
zogenoemde pensioenrekening bijgehouden. Op deze rekening worden de
stortingen en onttrekkingen alsmede de resultaten van de beleggingen
van het vermogen dat op de pensioenrekening wordt verantwoord,
bijgehouden. Nadat alle aanspraken op ouderdoms-, weduwen- of
wezenpensioen zijn geëindigd, wordt een eventueel saldo van de
pensioenrekening aan de erfgenamen van de deelnemer uitgekeerd (een
zogenoemde slotuitkering).
Aan de erfgenaam van erflater is een slotuitkering betaald ten bedrage
van f 643.040.
3.2. Tussen partijen is in geschil of voornoemde slotuitkering bij de
erfgenaam als loon uit vroegere dienstbetrekking kan worden aangemerkt
en als zodanig aan de heffing van loonbelasting is onderworpen.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de slotuitkering waartoe
belanghebbende op grond van de pensioenregeling jegens de erfgenaam
verplicht was, als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking van een
ander in de zin van artikel 10 samen met artikel 2, lid 1, van de Wet
moet worden aangemerkt. Dit oordeel is juist. De slotuitkering
berustte immers op een pensioenregeling als bedoeld in artikel 11 van
de Wet. De omstandigheid dat de verkrijging van een aanspraak op een
dergelijke slotuitkering, die niet strekt ter verzorging van degenen
voor wie de pensioenregeling is getroffen, niet kan worden aangemerkt
als een verkrijging op grond van een pensioenregeling in de zin van
artikel 32, lid 1, onder 5°, van de Successiewet 1956 (HR 4 maart
1992, 27981, BNB 1992/167), noopt niet tot een ander oordeel. Het
eerste middel faalt derhalve.
3.4. Het tweede middel berust op een verkeerde lezing van ´s Hofs
uitspraak. Blijkens de aan het Hof overgelegde pleitnota heeft
belanghebbende laten weten dat haar stelling dat het successierecht
dat over de slotuitkering is verschuldigd, voor de heffing van
loonbelasting als aftrekbare kosten kan worden aangemerkt, geen
behandeling meer behoefde. Het Hof heeft over deze stelling dan ook
geen oordeel gegeven. Het middel, waarin aan het Hof wordt verweten
dat het deze stelling ten onrechte heeft verworpen, faalt derhalve
wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als
voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet,
C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend
griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 december
2002.