Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF2263 Zaaknr: 37782
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-12-2002
Datum publicatie: 20-12-2002
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 37.782
20 december 2002
IR
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2000, nr. 00/00403, op het
verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof
betreffende na te melden naheffingsaanslag in de
motorrijtuigenbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 22 september 1998 tot en met 30
oktober 1999 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting
opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak
van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij uitspraak van 4 mei 2000 wegens overschrijding van
de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof
heeft bij zijn in de aanhef vermelde uitspraak van 30 mei 2000 het
verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van 4 mei 2000 ongegrond
verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak op het verzet beroep in
cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de
termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 2 februari
2000.
3.2. Het Hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift (woensdag) 2
februari 2000 als dagtekening draagt en bij het Hof als ontvangen is
geboekt op (vrijdag) 4 februari 2000. Nu de enveloppe het poststempel
draagt "Q -4-II-00 22" heeft het Hof aannemelijk geacht dat het
geschrift op 4 (wellicht 3) februari 2000 ter post is bezorgd. Dit
oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtopvatting en kan, als
verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in
cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is voorts niet
onbegrijpelijk, ook niet in het licht van het feit dat belanghebbende
had gesteld het beroepschrift op 2 februari 2000 ter post te hebben
bezorgd, nu deze stelling niet was geadstrueerd en het Hof daaraan
kennelijk geen geloof heeft gehecht. Aan voormeld oordeel heeft het
Hof terecht de conclusie verbonden dat het beroepschrift niet tijdig
is ingediend. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en
de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 20 december 2002.