Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
P o s t a d r e s der Staten-Generaal
Postbus 20001
2500 EA Den Haag
B e z o e k a d r e s
Binnenhof 19, Den Haag
D a t u m K e n m e r k O n d e r w e r p
20 december 2002 02M446329 Procedure ten aanzien van kandidaat-
ministers en -staatssecretarissen
Tijdens de kabinetsformatie wordt in de gesprekken van de formateur met kandidaat- bewindspersonen nagegaan of er enig beletsel is in het heden of verleden van de kandidaat om de functie in kwestie te aanvaarden. Indien dat het geval is wordt vervolgens aan de orde gesteld of, en zo ja op welke wijze dat beletsel kan worden weggenomen. Basis voor deze gesprekken vormen tot nu toe de brieven d.d. 13 oktober 1978 en 30 maart 1983 (respectievelijk Kamerstukken II 1978-1979, 15 300, nr. 9 en Kamerstukken II, 1982-1983, 17 555 nr. 52). In de loop der jaren heeft bij iedere volgende formatie de praktijk zich verder ontwikkeld. Bij de formatie in 2002 is tevens rekening gehouden met de aandachtspunten die de president van de Algemene Rekenkamer aan de formateur heeft meegegeven naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer inzake de belangen van minister Jorritsma van Economische Zaken (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 469, nr. 1).
Tijdens de afgelopen formatie en het debat naar aanleiding van de regeringsverklaring is mij gebleken dat de praktijk inmiddels zover is voortgeschreden dat een hernieuwde vastlegging daarvan wenselijk is ten aanzien van de aard van de gesprekken met kandidaten, de eisen die daarin worden gesteld en de onderzoeken die ter voorbereiding daarvan worden uitgevoerd.
Het is naar de mening van de regering voor de democratische verantwoording en de
zorgvuldigheid van het formatieproces van groot belang maximale transparantie te
bieden over de procedure ten aanzien van de beoordeling van kandidaat-ministers en
-staatssecretarissen. Dit is ook in het belang van de politieke partijen en fracties die
bij het selectieproces van hun politieke groepering betrokken zijn en natuurlijk van
de kandidaten zelf, die immers vooraf dienen te weten welke onderwerpen in elk
geval aan de orde komen en welke criteria daarbij worden toegepast. Deze brief
beoogt die transparantie te bieden, en daarmee een verdere basis te leggen voor de
werkzaamheden van komende formateurs1 op dit punt. Deze brief vervangt daarmee
de regelingen in de eerder genoemde brieven d.d. 13 oktober 1978 en 30 maart 1983.
Met deze brief wordt tevens uitvoering gegeven aan de toezegging om te
onderzoeken in hoeverre het wenselijk is om te komen tot een aanpassing van het
wettelijk kader teneinde over ruimere mogelijkheden te beschikken voor het doen
van onderzoek naar kandidaat-bewindspersonen (Kamerstukken II, 2001-2002,
aanhangsel 1465).
Bij dit alles zij aangetekend dat het selectieproces van kandidaatsbewindspersonen
ook met deze brief in de hand geen mechanische exercitie wordt. Iedere formateur
zal in wijsheid om moeten gaan met concrete en unieke situaties die hij in het
formatieproces tegenkomt. Daarbij kan de formateur desgewenst over de te nemen
beslissingen advies inwinnen van derden, waarbij in het bijzonder gedacht kan
worden aan de vice-president van de Raad van State en de president van de
Algemene Rekenkamer.
Onderzoek
Voorafgaand aan het gesprek van een kandidaat-bewindspersoon met de formateur
vinden op verzoek van de formateur drie feitenonderzoeken plaats. De kandidaat
wordt geacht met zijn kandidaatstelling hiervoor toestemming te hebben verleend.
Dat is ook een van de redenen dat deze regeling openbaar is. Tijdens het gesprek met
een kandidaat wordt het resultaat van de onderzoeken door de formateur meegedeeld
en met de kandidaat besproken. Hierbij moet worden benadrukt dat de voorafgaande
onderzoeken naar de achtergronden van de kandidaat slechts dienen ter
ondersteuning van de formateur. Deze onderzoeken en het ingaan van de formateur
op specifieke punten tijdens het gesprek met de kandidaat, doen niets af aan de
verantwoordelijkheid van de kandidaat om op eigen initiatief alle relevante feiten en
omstandigheden ter sprake te brengen.
Onderstaand worden de onderzoeken en hun reikwijdte toegelicht.
Justitiële antecedenten
Zoals reeds in de eerder genoemde brief d.d. 30 maart 1983 is gemeld, wordt in het
justitieel documentatieregister nagegaan of er ten aanzien van de kandidaat
strafrechtelijk relevante gegevens zijn. Het onderzoek beperkt zich tot afgeronde
zaken die tot een strafrechtelijke veroordeling hebben geleid.
AIVD
Door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) wordt nagegaan of er
in de dossiers bij deze dienst ten aanzien van de kandidaat relevante gegevens
beschikbaar zijn, die zijn verzameld in verband met de in artikel 6 WIV 2002
vastgelegde taken van de AIVD. De AIVD kan alleen verdergaand nieuw onderzoek
doen naar de antecedenten van de kandidaat indien een ernstig vermoeden bestaat
1 Daar waar in deze brief gesproken wordt over de formateur kan ook minister-president worden
gelezen in geval er sprake is van toetreding tot het kabinet van een nieuwe bewindspersoon gedurende
de kabinetsperiode.
P a g i n a
2/10
dat de bescherming van de in artikel 6 bedoelde belangen wordt bedreigd. De Wet
Veiligheidsonderzoeken biedt hier geen bevoegdheid omdat politieke functies niet
kunnen worden aangewezen als vertrouwensfuncties. Bij het debat in de Tweede
Kamer naar aanleiding van de regeringsverklaring op 26 juli 2002 is gebleken dat de
Kamer hier geen verandering in wenst te brengen. De regering stelt dat ook niet
voor.
Het onderzoek van de AIVD levert dus alleen informatie op voor zover de dienst in
het verleden om wat voor reden dan ook de kandidaat is "tegengekomen" en over
hem of haar bij die gelegenheid informatie is vastgelegd. Het is dan ook nooit uit te
sluiten dat er in dit verband relevante feiten en omstandigheden bestaan ten aanzien
van de betrokkene die bij de AIVD niet bekend zijn, en tijdens het onderzoek dus
niet naar boven kunnen komen.
Belastingdienst
Door de Belastingdienst wordt het fiscale dossier van de kandidaat bekeken. Op
grond daarvan geeft de Belastingdienst een algemeen oordeel over het fiscale gedrag
van betrokkene, en maakt melding van eventuele vanuit de fiscaliteit risicovolle
aspecten. De concrete cijfers met betrekking tot inkomen en vermogen van de
kandidaat blijven overigens beschermd en worden dus niet aan de formateur
meegedeeld.
Het onderzoek van de Belastingdienst heeft beperkingen die inherent zijn aan de
werking van het fiscale systeem. Ten eerste bestaat alleen inzicht in financiële
gegevens die via de belastingaangiften en de behandeling daarvan bij de
Belastingdienst bekend zijn geworden. Ten tweede heeft de dienst alleen inzicht in de
jaren waarover aangifte is gedaan.
Functies, nevenfuncties en andere nevenactiviteiten Tijdens het gesprek deelt de formateur aan de kandidaat mede dat hij/zij alle betaalde en onbetaalde functies en nevenfuncties en andere nevenactiviteiten dient neer te leggen voorafgaand aan de beëdiging van het kabinet. Dit om iedere mogelijke schijn te vermijden dat nevenfuncties of andere nevenactiviteiten afbreuk zouden kunnen doen aan objectieve besluitvorming. Bovendien is het ambt van bewindspersoon zo veeleisend en belangrijk dat het volledige inzet van betrokkenen vergt. De termen (neven-)functie en nevenactiviteit moeten daarbij zo breed mogelijk worden opgevat. Het gaat dus bijvoorbeeld ook om vrijwilligersfuncties in clubs of verenigingen, part- time hoogleraarschappen, redactiefuncties en lidmaatschappen van comités van aanbeveling. Het 'slapend' continueren van een functie door middel van een zogeheten nul-urencontract is niet toegestaan. Het uitsluitend lid zijn van een vereniging (dus niet in een bestuursfunctie) valt niet onder deze regeling.
Indien de kandidaat toch een reden ziet om een bepaalde functie, al dan niet voor bepaalde duur, voort te zetten dan kan dat alleen met uitdrukkelijke toestemming van de formateur. Zo is het in het verleden voorgekomen dat een kandidaat-
P a g i n a
3/10
bewindspersoon nog enkele promovendi mocht begeleiden wier onderzoek bijna
afgerond was.
Deze gedragslijn impliceert ook dat een bewindspersoon eenmaal in functie alleen
bij hoge uitzondering een nevenfunctie mag accepteren en dan alleen na schriftelijke
toestemming van de minister-president. Evenzo dient een bewindspersoon het
voornemen tot het voeren van besprekingen over een toekomstige werkkring eerst
ter goedkeuring voor te leggen aan de minister-president.
Financiële en zakelijke belangen
Ten aanzien van financiële en zakelijke belangen van de bewindspersonen geldt
eveneens dat iedere schijn vermeden dient te worden dat er geen sprake zou zijn van
objectieve besluitvorming. Daarbij is niet slechts het beleidsterrein relevant waarvoor
een bewindspersoon direct verantwoordelijk is. Als lid van het kabinet is een
bewindspersoon immers bij de besluitvorming over alle onderwerpen die in de
ministerraad aan de orde komen betrokken. Derhalve zijn in de loop van de jaren
zeer stringente gedragsregels tot stand gekomen waar kandidaat-bewindspersonen
zich aan moeten committeren. In het gesprek tussen formateur en kandidaat wordt
daarom systematisch nagegaan of betrokkene zeggenschapsrechten heeft inzake
relevante financiële of zakelijke belangen. Waar dat het geval is dient betrokkene
ofwel volledig afstand te doen van deze belangen, ofwel een regeling te treffen
waarbij hij/zij de zeggenschapsrechten gedurende de ambtsperiode niet kan/zal
uitoefenen.
In bijlage treft u een niet-limitatief overzicht aan van de gehanteerde richtlijnen
aangaande financiële of zakelijke belangen en tot nu toe geaccepteerde mogelijke
oplossingen ingeval er sprake is van een risico van schijnbare belangenverstrengeling.
Daarbij vestig ik uw aandacht er op dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat
financiële en zakelijke belangen van een partner, meerderjarige kinderen en andere
familieleden in de regel niet relevant worden geacht. De motivering hiervoor is dat
in de huidige maatschappij mensen als zelfstandige individuen worden beschouwd
die geacht worden economisch onafhankelijk te zijn. Het past daarbij niet om van de
partner of familieleden van een kandidaat-bewindspersoon te eisen dat zij ingrijpende
financiële of zakelijke veranderingen aanbrengen in hun leven om de kandidatuur van
betrokkene mogelijk te maken. Het is ook ongewenst dat het ambt van
bewindspersoon voor een belangrijke groep geschikte kandidaten enkel en alleen
vanwege de maatschappelijke positie van partner of verwanten onbereikbaar zou zijn.
De grens van relevante financiële en zakelijke belangen die tijdens de formatie aan de
orde zijn wordt daarom gelegd bij die belangen waarover de kandidaat-
bewindspersoon persoonlijk (mede-)zeggenschap heeft. Vandaar dat de financiële en
zakelijke belangen van minderjarige kinderen en de partner in geval van een huwelijk
in gemeenschap van goederen wel relevant worden geacht. Die afbakening laat
onverlet dat tijdens een ambtsperiode een bewindspersoon zelf de
verantwoordelijkheid draagt om niet deel te nemen aan de besluitvorming over zaken
die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, (ex-)belangen of
vroegere functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een
goede ambtsuitoefening.
P a g i n a
4/10
Juist ook bij het punt van financiële en zakelijke belangen is het van belang de
verantwoordelijkheidsverdeling tussen formateur en kandidaat scherp in het oog te
houden. Het is de verantwoordelijkheid van de formateur om dit onderwerp in het
gesprek met de kandidaat systematisch aan de orde te stellen. Het is de
verantwoordelijkheid van de kandidaat om daarbij waarheidsgetrouw en volledig alle
relevante feiten te melden. In geval tijdens het gesprek mogelijke onverenigbare
financiële en/of zakelijke belangen worden geconstateerd is het de
verantwoordelijkheid van de kandidaat-bewindspersoon om daarvoor, rekening
houdend met de richtlijnen in de bijlage, tijdig een adequate regeling te treffen. De
formateur neemt hiervan op hoofdlijnen kennis en geeft slechts aan of de gekozen
oplossing hem in het gegeven geval plausibel voorkomt.
Het spreekt voor zich dat de formateur zich nooit zelfstandig een volledig beeld kan vormen van de zakelijke belangen van betrokkene en de juridische vormgeving daarvan. Hij moet bij de beoordeling van de zakelijke belangen en de gekozen oplossingsrichting afgaan op de informatie die de kandidaat-bewindspersoon verstrekt. Derhalve kan hij ook niet anders dan op hoofdlijnen beoordelen of betrokkene een adequate oplossing kiest voor geconstateerde probleempunten. De formateur kan ook niet controleren of betrokkene vervolgens op een juiste wijze uitvoering geeft aan die afspraken. De verantwoordelijkheid voor de gekozen oplossingsrichting en de juiste uitvoering daarvan blijven derhalve volledig bij de kandidaat-bewindspersoon rusten. Dit geldt temeer omdat er grote persoonlijke financiële belangen in het geding kunnen zijn, zodat alleen de betrokkene voor zichzelf de voor- en nadelen kan afwegen van de mogelijke oplossingsrichtingen.
Ook tijdens de ambtsperiode mag een bewindspersoon uiteraard geen financieel of zakelijk belang creëren dat in strijd is met voornoemde richtlijnen.
Gezondheid
De formateur stelt iedere kandidaat-bewindspersoon de vraag of hij/zij zich bewust
is van de zware fysieke eisen die het ambt stelt en of hij/zij zich daar toe in staat acht.
Aanvullend stelt de formateur de vraag of betrokkene een medisch onderzoek nodig
acht alvorens de functie te kunnen accepteren. Een medische keuring maakt dus geen
standaard onderdeel uit van de procedure.
Ook ten aanzien van de fysieke geschiktheid van een kandidaat geldt dat het de verantwoordelijkheid van de betrokkene is om naar waarheid te antwoorden en zijn persoonlijke situatie, i.c. zijn gezondheid goed te beoordelen.
Overige relevante aspecten
Ter afsluiting van het gesprek stelt de formateur de vraag of er overigens nog feiten
zijn uit heden of verleden van de kandidaat die hij moet kennen omdat ze op enig
moment van negatieve invloed kunnen worden op het functioneren van de kandidaat
als bewindspersoon, dan wel het kabinet in een moeilijke situatie zouden kunnen
brengen.
P a g i n a
5/10
Daarbij gaat het ten eerste om zaken die eerder bekend zijn geworden, maar die in
het licht van de nieuwe verantwoordelijkheid als bewindspersoon een andere lading
zouden kunnen krijgen.
Ten tweede gaat het om zaken die tot nu toe onbekend zijn gebleven, niet uit de
onderzoeken en het gesprek naar voren zijn gekomen, en negatieve gevolgen kunnen
hebben indien ze op enig moment wel bekend worden.
Integriteit van oud-bewindspersonen Op het handelen van oud-bewindspersonen zijn de regels van privaat- en publiekrecht van normale toepassing, waaronder de in het Wetboek van Strafrecht (artikelen 98 e.v. en 272) neergelegde geheimhoudingsverplichtingen. Daarnaast is het gewenst dat een bewindspersoon bij het aanvaarden van een functie na afloop van zijn ambtsperiode zo handelt dat daarmee niet de schijn wordt gewekt dat hij tijdens zijn ambtsuitoefening onzuiver heeft gehandeld, c.q. verkeerd omgaat met de kennis die hij tijdens die periode heeft opgedaan. Deze gedragsregels voor bewindspersonen na afloop van hun ambtsperiode worden door de formateur onder de aandacht gebracht van de kandidaat-bewindspersonen.
Na afloop van het gesprek dient de kandidaat het besprokene schriftelijk te
bevestigen door middel van een brief aan de formateur waarvan het standaardmodel
is bijgevoegd als bijlage 2.
Melding aan de Tweede Kamer
Het spreekt voor zich dat het gewisselde tussen formateur en kandidaat-
bewindspersoon strikt vertrouwelijk is. Over de inhoud van het gesprek worden dan
ook geen mededelingen naar buiten gedaan. De enige uitzondering daarop is de brief
aan het begin van een kabinetsperiode waarin de minister-president aangeeft welke
regelingen bewindspersonen hebben getroffen ten aanzien van onverenigbare
financiële en zakelijke belangen en welke nevenfuncties behouden blijven. Financiële
en zakelijke belangen die worden afgestoten worden niet gemeld.
Dit neemt natuurlijk niet weg dat de minister-president de verantwoordelijkheid voor
het verloop van de gesprekken van de formateur overneemt en in voorkomende
gevallen daarop door de Kamer kan worden aangesproken.
Met de meeste hoogachting,
mr.dr. J.P. Balkenende
P a g i n a
6/10
Bijlage 1. Financiële en zakelijke belangen
(opsommingen zijn geen van alle limitatief)
A. Geen sprake van een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling
1. Liquide middelen;
2. Roerende en onroerende goederen die niet commercieel worden geëxploiteerd;
3. Roerende en onroerende goederen die commercieel worden geëxploiteerd zonder
dat betrokkene invloed heeft op beheer en exploitatie;
4. Obligaties;
5. Aandelen in openbare beleggingsfondsen (zie echter ook punt B.2);
6. Niet-risicodragende participaties in ondernemingen;
7. Opties op aandelen die pas na de ambtsperiode kunnen worden uitgeoefend;
8. Aandelen in ondernemingen in het kader van een beleggingshypotheek in
verband met onroerend goed.
B. Wel sprake van een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling
1. Aandelen of risicodragende participaties/investeringen in individuele
beursgenoteerde én niet-beursgenoteerde ondernemingen, voor zover de
gecumuleerde waarde hiervan op het moment van aanvaarding van de functie
hoger ligt dan * 25.0001;
2. In afwijking van de algemene regel onder A.5 bestaat er voor de
bewindspersonen van Financiën ten aanzien van aandelen in openbare
beleggingsfondsen wél het risico van (schijnbare) belangenverstrengeling en deze
zijn derhalve voor hun niet toegestaan; dit gezien de bijzondere bevoegdheden
van deze bewindspersonen voor de financiële markten;
3. Roerende en onroerende goederen die commercieel worden geëxploiteerd,
waarbij de betrokkene invloed heeft op het beheer en de exploitatie, en voor
zover de gecumuleerde netto opbrengst op jaarbasis hoger ligt dan * 35002;
4. Opties op aandelen die tijdens de ambtsperiode kunnen worden uitgeoefend;
5. Terugkeeroptie of "nul-uren contract" bij een werkgever;
6. Financiële en zakelijke belangen van een partner indien er sprake is van een
huwelijk in gemeenschap van goederen.
C. Geaccepteerde oplossingsrichtingen om het risico van (schijnbare)
belangenverstrengeling weg te nemen
1. Vervreemding van het eigendom, c.q afstand doen van het optierecht c.q. van de
terugkeeroptie of van een "nul-uren contract" bij een werkgever;
2. Omzetten van aandelen in individuele ondernemingen in aandelen in openbare
beleggingsfondsen (niet aanvaardbaar voor de bewindspersonen van Financiën);
1 Deze drempelwaarde wordt gehanteerd omdat het een verwaarloosbaar risico wordt geacht dat een
dergelijk relatief klein bedrag aan aandelen en of participaties de meningsvorming van een
bewindspersoon zal beïnvloeden. De eis om dat pakket aandelen/participaties dan toch te
vervreemden, om te zetten of op afstand te plaatsen zou tegen die achtergrond disproportioneel zijn.
2 Deze drempelwaarde is afgeleid van de vrijstelling kamerverhuur bij de inkomstenbelasting.
P a g i n a
7/10
3. Het op afstand plaatsen van de zeggenschap en het beheer over het eigendom,
zodanig dat tijdens de ambtsperiode hierop geen enkele invloed kan worden
uitgeoefend. Een geaccepteerde vorm hiervoor is het onderbrengen van het
eigendom in een beheersstichting waarvan onafhankelijke derden het bestuur
vormen (niet zijnde familieleden);
4. Het vastleggen (door middel van een schriftelijke verklaring aan de formateur)
dat aandelen of participaties niet zullen worden verhandeld tijdens de
ambtsperiode. Het is aan te bevelen in dit geval een inventarisatie van de
omvang en samenstelling van de aandelen- en participatieportefeuille bij de brief
aan de formateur te voegen ten einde later indien nodig te kunnen staven dat de
toezegging gestand is gedaan.
P a g i n a
8/10
Bijlage 2. Standaardbrief kandidaat-bewindspersonen aan de
formateur
De formateur
(naam)
Postbus 20008
2500 EA DEN HAAG
Betreft: (neven)functies en financiële en zakelijke belangen
(Plaats), (datum)
Geachte (heer/mevrouw) (naam formateur),
Refererend aan het gesprek dat ik met u had op (datum gesprek) over de voordracht van mij ter benoeming als (minister/staatssecretaris) in het binnenkort te beëdigen kabinet deel ik u het volgende mede.
1. Ik heb van u een afschrift van de brief van de minister-president aan de Tweede
Kamer d.d. ....... (TK-nr....) ontvangen. Wij hebben de onderwerpen in deze
brief systematisch tijdens ons gesprek doorgenomen. Daarbij heb ik alle in dat
verband relevante feiten en omstandigheden mijnerzijds volledig en naar
waarheid aan u gemeld.
2. Met ingang van (datum) heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies en
andere nevenactiviteiten neergelegd. Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm
gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van
(neven-)functies en andere nevenactiviteiten na afloop van mijn ambtsperiode als
(minister/staatssecretaris). (Indien van toepassing: Conform afspraak met u zal ik, in
afwijking van het bovenstaande, gedurende mijn ambtsperiode nog wel de
volgende nevenfunctie blijven vervullen: nader omschrijven met eventueel vermelding van
einddatum).
3. Ik bezit geen voor de uitoefening van het ambt van (minister/staatssecretaris)
relevante financiële en zakelijke belangen die het risico in zich dragen van
(schijnbare) belangenverstrengeling.
Ofwel:
3. Voorzover ik voor de uitoefening van het ambt van (minister/staatssecretaris)
relevante financiële en zakelijke belangen bezit die het risico in zich dragen van
(schijnbare) belangen-verstrengeling heb ik adequate maatregelen getroffen om
dat risico weg te nemen, te weten:
* ..........
* ..........
* ...........
P a g i n a
9/10
4. Ik realiseer mij dat ik tijdens en na mijn ambtsperiode gebonden ben aan een
geheimhoudingsverplichting ten aanzien van hetgeen wordt besproken of
geschiedt in de ministerraad en onderraden, en ten aanzien van gegevens waar ik
overigens ambtshalve van kennisneem.
Voorts onderschrijf ik dat ik bij het aanvaarden van een functie na afloop van
mijn ambtsperiode zo dien te handelen dat daarmee niet de schijn wordt gewekt
dat ik tijdens mijn ambtsuitoefening onzuiver heb gehandeld, c.q. verkeerd
omga met de kennis die ik tijdens die periode heb opgedaan.
In bijlage treft u aan een door mij geautoriseerd curriculum vitae.
Hoogachtend,
(ondertekening)