CDA

Wetenschappelijk Instituut presenteert rapport over de arbeidsmarkt

De zich aftekenende tweedeling op de arbeidsmarkt - schaarste aan hoger opgeleiden en werkloosheid onder lager opgeleiden - zet de solidariteit in de publieke dienstverlening onder druk. Daarom is het nodig dat ingezet wordt op enerzijds verhoging van de productiviteit door een gemiddeld hoger niveau van scholing en betere organisatievormen, en anderzijds op een vergroting van het arbeidsaanbod. Er moet zuiniger worden omgesprongen met de factor arbeid. Dat is een van de belangrijkste conclusies uit het rapport Investeren in solidariteit, - de gevolgen van de vergrijzing en de kenniseconomie voor de arbeidsmarkt, een agenderende verkenning, dat vandaag is verschenen.

De naderende vergrijzing roept nieuwe vragen op. Wat betekent een ouder wordende bevolking voor de arbeidsmarkt? Zijn er voldoende mensen die kunnen werken? Wordt niet te eenzijdig een beroep gedaan op de groep die ook de zorg voor kinderen heeft? Wordt de arbeidsparticipatie wel goed gespreid over de levensloop? Ook de kenniseconomie heeft grote invloed op arbeid. De eisen die gesteld worden aan functies nemen toe. Het is de vraag of het opleidingsniveau daarmee in de pas loopt. Welke gevolgen heeft dit voor de beloning van hoger opgeleiden? Wat zijn de effecten voor de concurrentiepositie van ons land? De gevolgen van de combinatie van demografische ontwikkelingen en de kenniseconomie zijn verstrekkend en vereisen een nieuwe benadering van arbeid. Het rapport concludeert dat we in de toekomst een structureel tekort aan arbeidskrachten op de arbeidsmarkt moeten verwachten. Deze conclusie kan bevreemden in een tijd dat de werkloosheid juist oploopt. De paradox is dan ook dat krapte en werkloosheid samen kunnen gaan. Dit leidt tot een tweedeling op de arbeidsmarkt. De solidariteit komt hierdoor onder druk te staan. Door te investeren in mensen en de collectieve sector te dynamiseren kan de solidariteit ook in de toekomst worden vastgehouden.

Korte inhoud rapport
Het eerste deel start met een korte vooruitblik naar de situatie op de arbeidsmarkt in de komende jaren. De krapte van de afgelopen jaren zal de komende jaren niet over de hele linie verdwijnen, ook al loopt door de laagconjunctuur de werkloosheid weer op. De analyse van de langere termijntrends maakt duidelijk dat er structurele vragen zijn, waaronder die van een mogelijke tweedeling op de arbeidsmarkt. Als gevolg van de kenniseconomie neemt het gevraagde opleidingsniveau van de banen toe. Omdat het aanbod van hoger opgeleiden maar beperkt kan stijgen, ontstaat krapte aan de bovenkant van de arbeidsmarkt. Dat kan gemakkelijk een loonopdrijvend effect oproepen. Verminderde vraag naar lager opgeleiden leidt anderzijds tot werkloosheid bij dit segment van de arbeidsmarkt. Door demografische veranderingen neemt de bevolkingsgroei af en droogt een bron van economische groei op. Groei van de economie zal moeten komen van een hogere arbeidsparticipatie en verhoging van de productiviteit. Productiviteitsverhoging is mogelijk door een verhoging van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking (levenslang leren) en een betere benutting van het menselijk kapitaal, maar ook door efficiëntere organisatievormen. Een hogere arbeidsparticipatie zal vooral moeten worden bereikt door zuiniger om te gaan met de factor arbeid en met menselijk kapitaal. Door arbeid meer over de levensloop te spreiden en te blijven investeren in ontwikkeling van capaciteiten van mensen kunnen ze langer blijven werken. De spreiding is beter voor de arbeidssatisfactie van mensen, omdat een meer ontspannen arbeids- en leefpatroon mogelijk wordt. Maar ook economisch gezien leidt die strategie tot betere resultaten: een hogere arbeidsparticipatie en minder arbeidsongeschiktheid zullen de uitkomsten zijn. Schaarste aan hoger opgeleiden heeft ook gevolgen voor de collectieve sector. Die zal met de marktsector moeten concurreren om de schaarse werknemer. Dit kan alleen door een concurrerend salaris te bieden en aantrekkelijke werkomstandigheden. Om dit laatste te bevorderen, is meer vrijheid van instellingen in de zorg en van scholen nodig. Een dynamische en creatieve werkomgeving is van vitaal belang voor de arbeidsmotivatie en daarmee van het arbeidsaanbod. De instellingen zullen moeten kunnen functioneren als maatschappelijke ondernemingen, los van een directe bemoeienis van de overheid met de bedrijfsvoering.

Beleidsrichtingen
De analyse uit het rapport vertaalt zich naar vier beleidsrichtingen, die in de laatste vier hoofdstukken worden uitgewerkt. Investeren in menselijk kapitaal
Actief arbeidsmarktbeleid
Specifieke maatregelen voor knelpunten in onderwijs en zorg Gevolgen voor de overheidsfinanciën.
De volgende concrete aanbevelingen worden onder meer gedaan:

Junior- en seniordocenten
Door betere begeleiding van nieuwe leerkrachten en minder lesuren in de eerste werkjaren, - omdat voorbereiden nog veel tijd kost - , kan de uitstroom van jonge leraren worden tegengegaan. Het introduceren van junior- en seniordocenten past in deze ontwikkeling. De krapte op de arbeidsmarkt concentreert zich in grote steden en achterstandsscholen. Minder aantrekkelijke werkomstandigheden, parkeermoeilijkheden, dure woningen spelen daarbij een rol. Het toekennen van naar plaats gedifferentieerde toeslagen kan de problematiek verlichten. Verhoging van de reiskostenvergoeding is eveneens wenselijk. Salarisverbetering directeuren basisschool
De salarissen van directeuren van (met name kleine en middelgrote) basisscholen zijn aan de lage kant. Het aantal vacatures voor directeuren is hoog. Verhoging van deze salarissen kan deze problematiek verlichten. De salarisverhoging geeft ook een belangrijk psychologisch signaal. Het perspectief voor leerkrachten die door willen groeien, wordt zo aantrekkelijker. In meer algemene zin is deze maatregel ook een uitdrukking van het belang dat aan goed onderwijs wordt gehecht. Aanpassing van de beloning is een logische reactie op het zwaarder worden van taken van scholen. Erkenning elders verworven competenties (EVC)
Er moet meer werk gemaakt worden van de erkenning van elders verworven competenties. Ondanks de lonkende perspectieven komen EVC maar moeizaam van de grond. Een van de bottlenecks is dat het leveren van maatwerk door opleidingsinstituten niet strookt met de financieringssystematiek van bijvoorbeeld de Regionale Opleidingscentra (ROC's). Via kortdurende trajecten zou modulair onderwijs geleverd moeten kunnen worden. Erkenning van elders verworven competenties (EVC) is een manier om kennis te certificeren die is verworven buiten een officiële opleiding. In het onderwijs wordt al gebruik gemaakt van EVC bij het beoordelen van de geschiktheid van zij-instromers, en zal dit in de toekomst meer gaan gebeuren. Ook voor diegenen die geen startkwalificatie hebben (minimaal MBO-2) zouden EVC een nuttige functie kunnen vervullen doordat bepaald kan worden welke aanvullende scholing nog nodig is om een startkwalificatie te behalen. Levensloopverzekering
De levensloopverzekering biedt de mogelijkheid om tijd en geld beter over de levensloop te verdelen. Het wil een oplossing bieden voor de geconstateerde onevenwichtigheid tijdens de levensloop. De levensloopverzekering geldt voor alle werknemers. In het bijzonder kan het perspectief bieden voor jonge gezinnen en oudere werknemer die een tweede carrière willen starten. De term levensloopverzekering is gekozen naar analogie van de pensioenverzekering. De idee is om de bestaande verlofregelingen te integreren in de levensloopverzekering om zo de versnippering van regelingen en verlofmogelijkheden te verminderen. In de CAO kunnen afspraken worden gemaakt over de inleg (door werknemers en werkgevers) en over de voorwaarden waaronder verlof mag worden opgenomen en de spaartegoeden mogen worden gebruikt. Individueel kunnen werknemers extra stortingen verrichten. Vergroting financiële verantwoordelijkheid gemeenten Algemene Bijstandswet en reïntegratie Het is wenselijk dat gemeenten in de toekomst meer belang krijgen bij de resultaten van het lokale arbeidsmarktbeleid. Dit kan door hen volledig risicodragend te maken voor de uitvoering van de Algemene Bijstandswet en tevens de beschikking over de reïntegratiegelden te geven. Dit zorgt ervoor dat uitstroom loont. Gemeenten krijgen een rechtstreeks belang bij het begeleiden van mensen met een bijstandsuitkering naar werk. Sommige gemeenten werken reeds met de sluitende aanpak. De sluitende aanpak houdt in dat werklozen binnen een jaar een traject gericht op scholing, werkervaring of werk krijgen aangeboden. De middelen voor de bestaande I/D-banen en WIW-banen kunnen in principe worden toegevoegd aan de middelen voor reïntegratie, waarbij gemeenten per persoon kijken wat voor diegene de beste stap is om te reïntegreren. Nu worden gesubsidieerde banen teveel gebruikt ten dienste van de publieke sector, in plaats dat het belang van de werkzoekende uitgangspunt is. Scholing mag verplichtend karakter hebben
Scholing mag een verplichtend karakter hebben. Voorwaarde is dat de overheid zorgt voor een voldoende en gericht aanbod van scholing. Maar als dit het geval is, mag zij ook van mensen die op zoek zijn naar werk, verwachten dat ze deelnemen aan scholing om zo hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt is capaciteitsontwikkeling van belang. Enerzijds omdat er weinig banen voor on- en laaggeschoolden zijn, anderzijds omdat de bekwaamheden vaak niet aansluiten bij de vraag van de werkgevers. De gewenste upgrading van de beroepsbevolking begint al aan de basis. De belangrijkste variabele voor het deelnemen aan scholing op latere leeftijd is de gevolgde vooropleiding. Bij mensen zonder startkwalificatie blijft de scholingsdeelname achter. Ook lager opgeleiden nemen weinig deel aan vervolgopleidingen. In dat licht is het grote aantal personen zonder startkwalificatie zorgelijk. Een daling van het percentage is van groot belang. Meer flexibiliteit van het initieel onderwijs kan daarbij helpen. Meer verantwoordelijkheid voor sociale partners
De arbeidsmarkt is gebaat bij een heldere verdeling van verantwoordelijkheden De verantwoordelijkheid voor de loonontwikkeling en het totale arbeidsvoorwaardenpakket moet bij sociale partners komen te liggen. Premies voor de werknemersverzekeringen fungeren dan als terugkoppelingsmechanisme; de sociale partners worden geconfronteerd met de gevolgen van CAO-afspraken. Het is van belang dat sociale partners brede CAO's kunnen sluiten: het vermaatschappelijken van de werknemersverzekeringen zorgt ervoor dat beslissingen over lonen, werkgelegenheid, ziekteverzuimbestrijding etc. invloed hebben op de hoogte van de premie. De partners krijgen zo een directer belang bij het verminderen van het aantal uitkeringen. Sociale partners plukken dan direct de vruchten van aanpassingen in de WAO en WW, van flexibilisering van de arbeidsmarkt, van het werken aan arbeidssatisfactie via goed management, goede secundaire voorzieningen etc.: het gaat financieel gezien om vruchten in de vorm van lagere premies. Voorwaarde voor deze gewenste terugkoppeling is dat betalen en genieten hand in hand gaan en afwenteling op het collectief niet mogelijk is. Zolang de overheid de verantwoordelijkheid voor de werknemersverzekeringen naar zich toetrekt en intervenieert, premies vaststelt en rijksbijdragen levert, wordt zij al snel gezien als degene die de lasten opdrijft. Wat dan dreigt is dat men pas tot loonmatiging bereid is zolang en voor zover de overheid eerst met compensatie over de brug komt. Die compensatie komt ten goede aan werkenden, maar gaat vanaf een bepaald kritisch punt (maar niet altijd, omdat druk op de ketel van de overheidsorganisatie ook kan leiden tot efficiëntiewinst en afzweren van bureaucratie) ten koste van andere belangrijke uitgaven. Dat roept niet zelden weer protest op, ook uit de hoek van de sociale partners.

Conclusies

· Er moet rekening mee worden gehouden dat het op peil houden van vitale diensten in de toekomst een groter beslag op de financiële middelen zal leggen, vanwege de vergrijzing en een sneller dan gemiddeld stijgend kostenniveau als gevolg van een lager dan gemiddelde productiviteitsgroei bij de collectief gefinancierde instellingen;
· Om verzwaring van de collectieve lasten of verschraling van de publieke dienstverlening te voorkomen is een beleid nodig dat de collectieve sector dynamiseert en organisaties eigen verantwoordelijkheid en beleidsruimte geeft.
· De zich aftekenende tweedeling op de arbeidsmarkt (schaarste aan hoger opgeleiden en werkloosheid onder lager opgeleiden) zet al snel de solidariteit in de publieke dienstverlening onder druk. Daarom is het nodig dat ingezet wordt op enerzijds een verhoging van de productiviteit door een gemiddeld hoger niveau van scholing en betere organisatievormen, en anderzijds op een vergroting van het arbeidsaanbod. Er moet zuiniger worden omgesprongen met de factor arbeid, om zo het draagvlak te verbreden en de druk op de lonen te matigen. Het rapport is geschreven door een klankbordgroep onder voorzitterschap van prof. dr. A. L. Bovenberg. De klankbordgroep bestond verder uit: W.J. Berg, G. Dolsma, prof. dr. Ir. J. C van Ouers, drs. Ing. D. Roseboom en de adviserende leden H.M.F. Bruls, J. van Leeuwen, prof. dr. R.J.A. Muffels en G. Verburg.

Meer informatie over het rapport treft u aan op de website: www.cda.nl/actueel

Op vrijdag 24 januari wordt rond het rapport Investeren in solidariteit een mini-symposium gehouden. Deze bijeenkomst wordt later nog separaat aangekondigd.