---
Brieven aan de Kamer
---
Voornemen oprichting Stichting Militair-historisch Museum
19-12-2002
Ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 deel ik u hierbij mede voornemens te zijn om namens de Staat de "Stichting Militair-historisch Museum" op te richten. De conceptstatuten van deze stichting zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze brief. Dit voornemen is in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.
Ter toelichting moge het volgende dienen:
Het huidige Legermuseum bestaat uit de Stichting het Koninklijk Nederlands Leger- en wapenmuseum "Generaal Hoefer" (de Stichting KNLWM) en de Bijzonder Organisatie-eenheid Koninklijk Nederlands Leger- en wapenmuseum (de BOE KNLWM). Met de oprichting van de "Stichting Militair-historisch Museum" wordt de huidige BOE KNLWM van de Landmachtstaf geprivatiseerd, terwijl de huidige Stichting KNLWM zichzelf liquideert. Deze stap is destijds geadviseerd door Moret Ernst & Young Management consultants in hun Beslisdocument strategie KNLWM (1997).
Uit diverse onderzoeken, die onder meer de arbeidsomstandigheden en rechtspositie van medewerkers, de omstandigheden waaronder de collectie wordt bewaard, de infrastructuur, de organisatie en de bestuursvorm betroffen, is naar voren gekomen dat ten gevolge van het ontbreken van een heldere verantwoordelijkheidsafbakening de bestaande organisatie niet borg staat voor het behoud van de collectie en de continuïteit van het museum als zodanig. De hybride structuur van het Legermuseum, die wordt veroorzaakt door de combinatie van het stichtingsmodel en de administratieve onderbrenging van een groot deel van het personeel in een BOE, is verre van ideaal gebleken. Het privatiseren van deze BOE past in de tendens van verzakelijking en verzelfstandiging (budgetfinanciering en sturing op output), de behoefte aan verdere professionalisering en de noodzaak tot efficiënte bedrijfsvoering. Dit vereist het aanbrengen van de nodige wijzigingen in de opbouw van de organisatie en in de bestuursvorm.
De verzelfstandiging van het museum betekent dat het museum losser komt te staan van de defensieorganisatie. Met de verzelfstandiging zal de collectie - door de Inspecteur cultuurbezit in 1997 aangemerkt als rijkscollectie - weer rijkseigendom worden. Het feitelijk beheer van de collectie komt in handen van de "Stichting Militair-historisch Museum". Het museum-nieuwe-stijl voert zijn eigen bedrijfsvoering en personeelsbeleid, met als opdracht het beheer en de presentatie van het cultureel militair erfgoed voor een breed publiek en op maatschappelijk relevante wijze.
De uitgangspunten en randvoorwaarden van de verzelfstandigingsoperatie van de voormalige rijksmusea onder het voormalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (Wet van 24 juni 1993, houdende de verzelfstandiging van de rijksmuseale diensten, Staatsblad 1993, 398) zijn bestudeerd en waar mogelijk toegepast bij de uitvoering van mijn voornemen. Dit blijkt onder meer uit een interne rapportage van de Koninklijke landmacht over de werkzaamheden van een Werkgroep ontvlechting KNLWM en het Ondernemingsplan 1998-2004 van het Legermuseum.
Het gegeven dat de exploitatie van het Legermuseum voor vrijwel 100% wordt bekostigd door het rijk (via de begroting van de Koninklijke landmacht) bevestigt de rijksverantwoordelijkheid voor deze collectie. De Inspectie Cultuurbezit van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen merkt de collectie van het Legermuseum op grond hiervan aan als rijkscollectie (OC&W, Rijk en divers Verslag van een onderzoek naar de rijkscollecties van de verschillende ministeries; Den Haag, 1997).
Het beheer over de collectie wil ik opdragen aan de nieuw op te richten Stichting Militair-historisch Museum. Door deze constructie te kiezen wordt enerzijds de verantwoordelijkheid van het Rijk in een structuur ingebed die door middel van overeenkomsten juridisch zal worden vastgelegd. Anderzijds wordt hiermee de uitvoering van het museaal beheer, dat voor Defensie geen kerntaak vormt, op afstand geplaatst. De invloed van het Ministerie van Defensie blijft echter gewaarborgd; de wijziging van de statuten, de begroting en de jaarrekening behoeven mijn goedkeuring. Ook worden de leden van de raad van toezicht van de nieuwe stichting door mij benoemd. Eén der leden binnen de raad zal mijn intermediair zijn. Bovendien zal ik bij de benoeming van het bestuur van de stichting (directie van het museum) door de raad worden geconsulteerd. De voordelen voor het museum zijn evident en zijn bij eerdere verzelfstandigingen binnen de museumwereld gebleken. Deze verbeteringen liggen met name op flexibilisering van het personeelsbeleid, commercialisering van diensten en producten en een toegenomen slagvaardigheid in de exploitatie en het genereren van geldstromen.
De zogenaamde beheersovereenkomst, waarin opgenomen het inspectiereglement, bevat de condities waaronder de collectie in beheer wordt gegeven. Wat het inspectiereglement betreft heb ik mijn collega van OC&W verzocht de inspectie van de collectie door zijn Inspectie Cultuurbezit te doen verrichten.
Met de opheffing van de bijzondere organisatie-eenheid zijn 41 functieplaatsen gemoeid. Het bestaande sociaal beleidskader defensie (SBK) is van toepassing. Het SBK strekt ertoe gedwongen ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen. De instrumenten uit het SBK (functietoewijzing/plaatsing, herplaatsing, ontslag) en de bijkomende instrumenten (schaalgarantie, opleiding, financiële voorzieningen, e.d.) kunnen worden gebruikt. Met de centrales van overheidspersoneel van de sector Defensie vindt thans overleg plaats over de precieze modaliteiten van de overgang naar de nieuwe stichting. De organisatie-eenheid is onlangs gereorganiseerd binnen het beproefde reorganisatiesysteem van de Koninklijke landmacht en daarmee kwalitatief en kwantitatief op het niveau gebracht dat noodzakelijk is om de verzelfstandiging met een gerust hart door te voeren. De organisatie is daarmee toegesneden op de taken die aan een publieksgericht museum in de toekomst worden gesteld. Zoals ook bij de voormalige rijksmusea zijn de functies in de nieuwe organisatie inhoudelijk gelijk aan de huidige, is voor het personeel voorzien in een netto-netto-garantie van het inkomen en zullen bestaande verworvenheden worden overgenomen. Tevens zal worden aangesloten bij de CAO verzelfstandigde musea, met uitzondering van het pensioen dat ook in de toekomst zal zijn ondergebracht bij het ABP. De CAO verzelfstandigde musea wijkt weinig af van de Defensie CAO, maar is op onderdelen meer toegesneden op het museummetier en verdient om die reden de voorkeur.
De verzelfstandiging geschiedt budgetneutraal. De financiële bijdragen die binnen het huidige managementcontract rechtstreeks aan het Legermuseum worden overgemaakt en anderzijds de bedragen die momenteel nog via de KL-administratie worden verantwoord, worden samengevoegd onder één bijdrage aan het nieuwe museum.
Gelet op artikel 96 van de Comptabiliteitswet 2001 heeft overleg plaatsgevonden met de Minister van Financiën. Tevens heeft over het toezicht op de collectie overleg plaatsgevonden door de Inspecteur Cultuurbezit met het Ministerie van OC&W. Voorts heeft overleg plaatsgevonden met het Ministerie van VROM (RGD) ten aanzien van de huurovereenkomst. Ik zal de Bevelhebber der Landstrijdkrachten belasten met de uitvoering van de verzelfstandiging en met de overige voor het Rijk daaruit voortvloeiende consequenties.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Ministerie van Defensie