Ministerie van Algemene Zaken

Speech van de minister-president, mr. dr. J.P. Balkenende, bij de ontvangst van het boek `De vitaliteit van de nationale staat in een internationaliserende wereld', WRR-lecture, Den Haag, 18 december 2002

Michiel, dames en heren,

Hartelijk dank voor dit prachtige boek. Als je zelf 16 jaar in een wetenschappelijke omgeving hebt gewerkt, dan begint je bloed toch weer even sneller te stromen als je te gast bent bij een instituut als de WRR.

Hoewel ­ haast ik me direct te zeggen voordat ik sommigen misschien te vroeg blij maak ­ de politiek me ook bijzonder goed bevalt.

In ieder geval heb ik in de politiek ervaren hoe belangrijk het is dat politici over de resultaten van gedegen wetenschappelijk onderzoek kunnen beschikken bij het nemen van ­ soms ingrijpende - besluiten.

Ik vind deze dag een bijzonder goed initiatief van de WRR. Vorig jaar kreeg u van een onafhankelijke visitatiecommissie het advies om iets meer aan de buitenwereld te laten zien met welke belangrijke zaken u bezig bent. En u voegt onmiddellijk de daad bij het woord.

Het is een bijzonder moment, omdat we aan het einde staan van de zesde raadsperiode. Negen rapporten zagen in de afgelopen periode het licht. En er zitten er nog vijf in de pijplijn.

Nu hoor je wel eens over adviesrapporten aan de overheid die in de spreekwoordelijke bureaula terecht zouden komen. Of ­ nog oneerbiediger ­ in het `cilindrisch archief'.

Voor WRR-adviezen geldt dat gevaar niet. Ik kan u verzekeren dat daar naar uitgekeken wordt.

De regering is wettelijk verplicht op rapporten van de WRR te reageren. En los van die verplichting verdienen de rapporten dat ook.

Maar om werkelijk alle risico's uit te sluiten, houdt voorzitter Scheltema ons met dit boek nog extra bij de les. Want dit boek bevat als het ware de synthese van de hele raadsperiode. De essentie van de rapporten uit de afgelopen periode is erin samengebald. Bovendien laat de WRR haar conclusies door kritische buitenstaanders ter discussie stellen.

Ook ik zou graag kort iets over het thema van vandaag willen zeggen. Centrale vraag is: welk belang heeft de nationale staat in een Europa met vervagende grenzen.


1



Je kunt die vraag op talloze manieren benaderen. Daarbij is natuurlijk van belang welke visie, welke idealen je koestert ten aanzien van Europa. Die idealen kunnen verschillen. Maar over één ding zijn vrijwel alle deelnemers aan de discussie het eens: in Europa hoort de burger centraal te staan.

Dus laten we eens zien wat de burger er eigenlijk van vindt. Je hoort en leest veel over anti-Europese sentimenten. Maar hoe zit het echt? Over de mate waarin burgers zich thuis voelen in Europa zijn vrij recente onderzoeksgegevens beschikbaar. Ik ontleen ze aan een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau van drie maanden geleden.

Dan valt op dat Nederlandse burgers over het algemeen een positief beeld hebben van de Europese Unie. Meer dan twee derde is er trots op Europeaan te zijn. En bijna de helft wenst zelfs dat de invloed van de EU op het eigen dagelijks leven toeneemt.

Nederlandse jongeren zijn enthousiaster over de EU dan ouderen. En het element dat hen vooral aanspreekt, is de vrijheid om te gaan en te staan waar ze willen. Om te kunnen reizen, werken en studeren in alle landen van de Unie.

De meeste jongeren zijn niet bang dat de Europese integratie ten koste zal gaan van de identiteit van hun eigen land. Ze vinden bovendien dat Europese integratie positief is voor het handhaven van de vrede tussen landen en voor het oplossen van sociale en economische problemen.

De steun voor het lidmaatschap van de EU is in Nederland relatief hoog. Opmerkelijk is dat het enthousiasme voor de Unie onder de Europese burgers het grootst was in 1990, vlak na de val van de Muur.

We herinneren ons dat moment allemaal nog. En ik geloof dat veel van de aanwezigen hier toen ook graag hun computers en rapporten in steek hadden gelaten om met hamers en beitels méé te hakken in dat gehate symbool van onvrijheid.

Dat soort gezamenlijk beleefde en gevierde hoogtepunten laat ons opeens weer beseffen en voelen waar het om gaat. Europa als een gemeenschap van gelijkgezinde landen, gegrondvest op waarden van vrijheid, gerechtigheid en democratie.

Het is niet vreemd dat dat intense gevoel na verloop van tijd weer ietsje minder wordt, als de euforie is weggeëbd. Dat verschijnsel kennen we ook op nationaal niveau.

Bij een prinselijk huwelijk of een groot Nederlands schaatssucces op de Olympische Spelen voelen we ons ook sterker verbonden met onze nationale identiteit dan op andere momenten.


2



Ik ben dus niet somber over de relatie tussen de Nederlandse burger en Europa. Hoewel die relatie nog lang niet optimaal is. Er moet nog heel veel gebeuren. Bijvoorbeeld het versterken van de democratische controle op de besluitvorming in Europa.

En ook de uitbreiding van de EU is iets waar veel Nederlanders nog niet direct warm voor lopen. Dat bleek uit een recent onderzoek in opdracht van Buitenlandse Zaken. Weliswaar is men niet tegen de uitbreiding, maar men heeft wel bedenkingen bij de snelheid waarmee die zich voltrekt.

Toch kunnen we in grote lijnen concluderen dat Europa in ons hoofd zit, en steeds meer ook in ons hart.

De meeste Nederlanders beseffen heel goed welke waarde Europa voor hen heeft. Een ruimte van vrede, veiligheid en economische stabiliteit. Waarin de principes van de democratische rechtsstaat gelden. En waarin je je vrij kunt bewegen.

Dat brengt me op de vraag wat dan nog de rol is van de nationale staat. De WRR heeft er in de afgelopen raadsperiode vaak op gewezen dat de positie van de nationale staat de afgelopen decennia drastisch is gewijzigd. Niet alleen door `ontwikkelingen in de grote wereld'. Maar ook door ontwikkelingen dicht bij huis.

Onze samenleving is steeds complexer geworden en bestaat uit talloze, soms snel wisselende verbanden en netwerken. Kennis en informatie stromen steeds sneller. Mensen willen steeds meer hun eigen lot in eigen handen hebben en nemen geen genoegen meer met standaardvoorzieningen.

Hoe moet de overheid daarop reageren? In de eerste plaats moet ze durven loslaten.

Een vitale nationale staat damt maatschappelijke dynamiek niet in, maar geeft daaraan juist ruimte. Het sturingsconcept van bureaucratische beheersing is definitief passé. Gemeenschappen in de samenleving moeten de ruimte krijgen om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Of zo'n gemeenschap nu een gezin is van twee personen of een vereniging met twee miljoen leden.

De WRR heeft bijvoorbeeld gesuggereerd om scholen en onderzoeksinstellingen meer ruimte te geven om zelf te bepalen hoe kennisoverdracht en kennisontwikkeling worden aangepakt.

`Soevereiniteit in eigen kring' en `subsidiariteit' zijn dus geen begrippen uit de geschiedenisboekjes. Het zijn uiterst actuele thema's, die aansluiten bij een dringende behoefte van zeer veel mensen en gemeenschappen in onze samenleving.

De overheid moet dus durven loslaten. Maar tegelijkertijd moet de overheid bij het verdedigen en uitdragen van de kernwaarden van onze samenleving juist steviger het heft in handen nemen. Ik denk


3



aan veiligheid, rechtsgelijkheid en aan het recht van ieder individu in onze samenleving om zich naar vermogen te ontplooien.

Dat is allemaal makkelijk gezegd, maar het betekent nogal wat. Bestuurders (en parlementariërs) moeten leren niet direct in de rol te schieten van regelneven wanneer zich een maatschappelijk vraagstuk voordoet. Dat heeft forse consequenties voor het beleid en voor de verantwoording daarover.

En bestuurders en overheidsfunctionarissen moeten óók leren helder en stevig op te treden als de kernwaarden van onze samenleving in het geding zijn. Dat heeft forse consequenties voor de gedoogcultuur die er bij ons ingeslopen is.

Daarom is mijn antwoord op de vraag of de rol van de nationale staat uitgespeeld raakt, een klip en klaar: néé.

Integendeel: onze nationale staat staat voor twee van de grootste uitdagingen uit zijn historie.

In de eerste plaats: manieren vinden om de eigen verantwoordelijkheid van mensen en maatschappelijke verbanden te mobiliseren. In de tweede plaats het gezamenlijke fundament van onze samenleving versterken. En daarbij hoort ook: een goede plek weten te verwerven in de internationale omgeving.

We zullen daarvoor alle vitaliteit, alle creativiteit die we in huis hebben, nodig hebben.

`En dat gehamer op waarden en normen dan?', vraagt u zich misschien af. "Fatsoen moet je doen." Gedraagt de overheid zich daarmee niet als de ouderwetse bemoeial, als de strenge bovenmeester?

Nee, integendeel. De aanpak die het kabinet heeft gekozen sluit juist naadloos aan op de twee uitdagingen die ik u zojuist heb geschetst.

Ten eerste willen we de burger aan het woord laten en uitgaan van haar of zíjn ervaringen en ergernissen. Daarbij willen we aansluiten bij allerlei initiatieven die al lopen. Want overal in Nederland zijn er grote en kleine groepen mensen die al concreet aan de slag zijn. In gemeenten en buurten. Bij sportclubs. Op scholen. In kerken. En in bedrijven.

Al die mensen die `in eigen kring' verantwoordelijkheid nemen, verdienen van de overheid een steun in de rug te krijgen.

Ten tweede willen we ook een verdiepingsslag maken, om het gezamenlijke fundament te verstevigen. Dan gaat het bijvoorbeeld om de vraag hoe we met verschillende culturen één


4



samenleving kunnen vormen. Een complexe materie waar we heel goed naar moeten kijken. En dan kom je dus al snel bij de WRR uit, die zich samen met het SCP en de RMO over deze kwestie gaat buigen.

Zo zou het volgens mij ook moeten. Wetenschappelijke studie en praktische daadkracht staan elkaar niet in de weg. Ze versterken elkaar juist.

Het verheugt me overigens dat de Raad nadenkt over het organiseren van discussies over waarden en normen, bijvoorbeeld in de vorm van een symposium. Daarmee kan optimaal worden geprofiteerd van de ervaringen en inzichten van anderen in de aanloop naar dit belangrijke WRR-advies.

Dames en heren, ik heb u in kort bestek mijn visie gegeven op het vraagstuk van de vitaliteit van de nationale staat. Die is niet op sterven na dood, maar staat juist aan het begin van een nieuwe levenscyclus.

Een cyclus waarin het erom gaat de creatieve krachten in de samenleving te ontketenen op een sterk gezamenlijk fundament.

We gaan met zijn allen een spannende periode tegemoet. En we zullen de WRR als bedachtzaam en kritisch klankbord daarbij hard nodig hebben!

Dank u wel.


5