Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Motie aansluiting Wsw-AWBZ-dagbesteding

De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

DGB/OAG-2343219

18 december 2002

Naar aanleiding en ter uitvoering van de door uw Kamer aanvaarde motie van mevrouw Verburg (kamerstukken 26 800 XV, nr. 30 van 2 december 1999) inzake de aansluiting tussen de Wsw en de AWBZ-gefinancierde dagbesteding bericht ik u, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het volgende.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp

Motie aansluiting Wsw-AWBZ-dagbesteding 1. Motie aansluiting Wsw-AWBZ-dagbesteding

De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

DGB/OAG-2343219, 18 december 2002

Naar aanleiding en ter uitvoering van de door uw Kamer aanvaarde motie van mevrouw Verburg (kamerstukken 26 800 XV, nr. 30 van 2 december 1999) inzake de aansluiting tussen de Wsw en de AWBZ-gefinancierde dagbesteding bericht ik u, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het volgende.

In de motie wordt gesteld dat de aansluiting tussen de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de AWBZ-gefinancierde dagbesteding voor gehandicapten (DVO en AC) te wensen overlaat in die zin, dat werknemers die door de ondergrens van de Wsw "heenzakken", niet (onmiddellijk) terecht kunnen in een voor hen geschikte AWBZ-voorziening. Omgekeerd, wordt gesteld, verloopt ook doorstroom vanuit de DVO's naar de Wsw voor mensen die dat wel zouden kunnen en willen, niet altijd probleemloos. In deze brief breng ik u verslag uit over de resultaten van gekozen oplossingen.

Oplossingen
In de brief van 22 november 2000 hebben de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport een drietal oplossingen geschetst voor bovengenoemde problemen. Deze betroffen aansluiting bij het plan van aanpak voor de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg, aansluiting bij de vernieuwing van de indicatiestelling in de AWBZ en een tweetal specifieke activiteiten gericht op verbetering van de aansluiting tussen sociale werkvoorziening en dagbesteding.

A. Wachtlijstaanpak
Bij brief van 27 maart 2002 bent u geïnformeerd over de resultaten van de aanpak van de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg tot en met eind 2001. Evenals over het jaar 2000 zijn betrokken partijen erin geslaagd om de wachtlijst voor ondersteuning bij dagbesteding in een dalende trend om te buigen en de wachttijd aanzienlijk te verkorten.

B. Indicatiestelling
Met de wijziging van het Zorgindicatiebesluit per 1 januari 2002 heeft de indicatiestelling voor AWBZ-dagbesteding voor nieuw aangemelde cliënten een geldigheidsduur van 2 jaar gekregen. Cliënten uit het zittende bestand kunnen op vrijwillige basis herindicatie aanvragen. De bedoeling hiervan is om de oriëntatie op werk te stimuleren.

C. Specifieke activiteiten gericht op verbetering van de aansluiting. · Informatievoorziening.
Destijds was aangegeven dat de informatievoorziening ten behoeve van de aansluiting SW- DVO gericht op indicatiecommissies Wsw en AWBZ geïntensiveerd zou worden. Vanwege invoering van de integrale indicatiestelling AWBZ `nieuwe stijl' is besloten om eerst de resultaten van dit proces af te wachten.
· Onderzoek naar voorbeeldprojecten
Tevens was aangegeven dat onderzocht zou worden in hoeverre reeds bestaande ervaringen met samenwerking tussen SW-bedrijven en DVO's bruikbaar en richtinggevend kunnen zijn

2

voor andere instellingen. Doel hiervan was de doorstroming van dagverblijf naar het SW- bedrijf en omgekeerd te faciliteren. Hierna volgt een toelichting op het onderzoek.

Toelichting op het onderzoek naar voorbeeldprojecten Het afgelopen jaar heeft bureau Deloitte & Touche Bakkenist een onafhankelijk onderzoek verricht naar samenwerking tussen SW-bedrijven en centra voor dagbesteding voor volwassenen (DVO's en AC's) in opdracht van de ministeries SZW en VWS. Een exemplaar van het eindrapport "Samenwerking SW-organisaties en DVO/AC's" heeft u reeds ontvangen (kamerstuk 28.000 XV, nr. 52).
Het onderzoek bestaat uit een kwantitatieve inventarisatie van samenwerkingsverbanden in Nederland en het opvragen van een aantal gegevens bij deze samenwerkingsverbanden. Uit de geïnventariseerde projecten zijn 5 voorbeeldprojecten geselecteerd die nader zijn onderzocht. Doel was het inzichtelijk maken van succesfactoren met het oog op een probleemloze doorstroming van bovengrens-cliënten van DVO/AC en ondergrens-cliënten uit SW-bedrijven over en weer. Samengevat zijn deze succesfactoren draagvlak en betrokkenheid op directieniveau, het bestaan van wederzijdse afhankelijkheid tussen SW en DVO/AC, enthousiasme in de directe omgeving, bekendheid met en toepassing van wet- en regelgeving en duidelijke onderlinge afspraken over financiering. Het rapport wordt afgesloten met een aantal aanbevelingen ter verbetering van de doorstroom.

Voor wat betreft de conclusies en aanbevelingen kan worden opgemerkt dat deze in belangrijke mate herkenbaar zijn. Ten eerste blijkt uit het veldonderzoek onder 54 geïnventariseerde samenwerkingsverbanden dat samenwerking tussen een SW-organisatie en een DVO/AC niet zozeer plaatsvindt om (over en weer) doorstroming te realiseren, maar veeleer om (zorg)inhoudelijke redenen.

Bij dit laatste gaat het met name om de opvang in een gemeenschappelijke voorziening van die SW-medewerkers die "door de ondergrens van de Wsw zakken". Met andere woorden: waar samenwerking plaats vindt, is deze gericht op de realisatie van een passende werkomgeving voor een specifieke groep cliënten.

Ten tweede concluderen de onderzoekers dat de samenwerking tussen Wsw en AWBZ- dagbesteding niet zozeer zal afhangen van nieuwe beleidsmaatregelen. Wet- en regelgeving zijn wel voorwaardenscheppend, maar niet bepalend voor het succes van samenwerkingsverbanden. Nieuw beleid in de zin van aanpassing van wet- en regelgeving in deze wordt dan ook niet geadviseerd.

Ten derde doen de onderzoekers de aanbeveling om de financieringssystematiek ten behoeve van de samenwerking tussen DVO en SW-organisaties aan te passen. Uit het onderzoek komt echter ook naar voren dat de betrokken organisaties de voorkeur hebben voor een beperkte formalisatie. Beide ministeries zijn daarom van mening dat beter gebruik van bestaande mogelijkheden meer in de rede ligt.

Ten vierde is volgens de onderzoekers het negatieve imago van SW-organisaties bij cliënten van DVO/AC's en hun ouders en zorgverleners een belangrijk aandachtspunt. Enerzijds komt dit doordat het werkaanbod elders, bijvoorbeeld bij reguliere werkgevers, beter aansluit bij de vraag van de DVO-cliënten, anderzijds speelt onbekendheid met SW-organisaties kennelijk een belangrijke rol. De ministeries van SZW en VWS zullen daarom regionale bijeenkomsten voor gemeenten en betrokken instellingen stimuleren om de voorlichting te

3

verbeteren. Wel achten staatssecretaris Rutte en ik het van belang dat alle gemeenten op basis van de Wsw hun verantwoordelijkheid nemen voor een ordentelijke "overgang" van die SW-werknemers die ­na herindicatie- aangewezen zijn op AWBZ-dagbesteding. Dit kan door het aangaan van samenwerkingsverbanden met DVO/AC-instellingen. In de beoogde (regionale) voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten en betrokken instellingen zal ruim aandacht worden geschonken aan de problematiek van "overgang" van SW-bedrijf van DVO/AC en de wijze waarop daaraan in een samenwerkingsverband concreet vorm kan worden gegeven.

Ten vijfde: ik ben het eens met de conclusie in het onderzoek dat doorstroom niet goed mogelijk is in de huidige culturele context. Om de uitstroom van met name het zittende cliëntenbestand van DVO's te stimuleren voert het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) het door mij gefinancierde het programma `Doorstroom van dagbesteding naar betaald werk' uit (looptijd 2000-2003). Dit programma beoogt de zorgcultuur rondom cliënten van dagbesteding en de beperkende beeldvorming bij cliënten en hun directe omgeving te doorbreken door verspreiding van best practices, (re)ïntegratiemethodieken en stimulering van regionale netwerken rond zorg en arbeidsintegratie. Uitgangspunt van dit programma is de bekendheid met en het gebruik van de mogelijkheden van bestaande wet- en regelgeving, waaronder de Wsw, te bevorderen.
Tot slot constateren staatssecretaris Rutte en ik dat uit de verschillende initiatieven naar voren komt dat Wsw begeleidwerken als één van de uitstroommogelijkheden voor DVO- cliënten te weinig bekendheid geniet in de zorgsector, terwijl dat een goed instrument kan zijn. Daarom zullen de ministeries van SZW en VWS samen de inzet van alle bestaande instrumenten onder de aandacht te brengen van cliënten en hun directe omgeving. Voor SZW is het begeleid werken bij reguliere werkgevers een belangrijk speerpunt in de modernisering van de Wsw, waarbij meer vraagsturing vanuit de behoefte van de Wsw- geïndiceerde voorop staat. Afstemming en stroomlijning met andere instrumenten ligt daarbij in het verschiet. VWS richt zich met name op het hierbovengenoemde, door het NIZW uitgevoerde programma `Doorstroom van dagbesteding naar betaald werk'.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp