28 430
Wijziging van de Algemene Ouderdomswet inzake het buiten toepassing laten van de
korting op het ouderdomspensioen voor vrouwen die in de periode van 1 januari 1957 tot 1
april 1985 gehuwd waren met personen die niet verzekerd waren voor de Algemene
Ouderdomswet
Memorie van antwoord
De leden van de commissie geven er blijk van ingenomen te zijn met het wetsvoorstel.
Desalniettemin zouden zij het op prijs stellen wanneer nog eens werd aangegeven waarom op
basis van de motie Stroeken-Schimmel niet is gekozen voor terugwerkende kracht tot en met 1
januari 2001, zoals ook door de F.N.V. wordt bepleit.
De betreffende leden doelen in dit verband op een motie van 7 februari 2001, waarin het
kabinet werd gevraagd de korting op het AOW-pensioen ongedaan te maken van in Nederland
wonende vrouwen van wie de partners als grensarbeider in de periode tussen 1957 en 1980
buiten ons land werkzaam waren (Kamerstukken II, 2000/-01, 26 834, nr. 4). Er was geen
kamermeerderheid voor deze motie. Het kabinet stelde zich destijds op het standpunt eerst de
zienswijze van de commissie grensarbeiders onder voorzitterschap van de heer R.L.O.
Linschoten - te willen afwachten. Pas daarna zou een formeel kabinetsstandpunt over deze
kwestie worden geformuleerd. De rapportage met aanbevelingen van de commissie werd op 21
mei 2001 aan het kabinet overhandigd. Het kabinet achtte het ten tijde van de motie - onjuist
om een standpunt over dit onderwerp in te nemen op een moment dat een door hemzelf
ingestelde commissie daarover nog diende te adviseren.
In oktober 2001 werd de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de standpunten die het
kabinet ten aanzien van de verschillende aanbevelingen had ingenomen. In reactie op
Aanbeveling 20 merkte het kabinet op overigens in overeenstemming met het standpunt van de
commissie dat in situaties waarin de korting op het AOW-pensioen van de gehuwde vrouw
leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, een regeling getroffen zou moeten worden
waarmee deze korting geheel of gedeeltelijk zou worden opgeheven. Dit standpunt ging met
andere woorden aanzienlijk minder ver dan het verzoek, verwoord in de motie Stroeken-
Schimmel. Pas na de aanvaarding door de Tweede Kamer van twee amendementen van de
leden Noorman-Den Uyl en Wilders die eveneens het dichten van het AOW-gat tot doel hadden
en die waren ingediend op 10 december 2001 ten tijde van de begrotingsbehandeling SZW voor
het jaar 2002, zegde het kabinet toe daaraan uitvoering te zullen geven.
Gezien deze voorgeschiedenis acht het kabinet het alleszins redelijk het voorliggende
wetsvoorstel met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2002 te laten ingaan en niet tot en
met 1 januari 2001.
Naar aanleiding van de vraag welke financiële consequenties verbonden zijn aan het verlenen
van terugwerkende kracht aan het wetsvoorstel tot en met 1 januari 2001, valt het volgende op
te merken. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel (nr. 3, pagina 4) merkt het kabinet
over het kostenaspect met betrekking tot de uitvoering er van op, dat op basis van eerder gedane
schattingen de conclusie kan worden getrokken dat 11 miljoen euro op jaarbasis adequaat is.
Het arrest Wessels-Bergervoet noopte tot wijziging van het onderhavige wetsvoorstel
(Kamerstukken I, 2001/02, nr. 406) omdat als uitvloeisel van dat arrest ook de AOW-toeslag
moet worden gerepareerd. De kosten die daarmee zijn gemoeid, dienen uiteraard bij het
aanvankelijk geschatte bedrag van 11 miljoen euro te worden opgeteld, waardoor de totale
kosten op jaarbasis op 12,65 miljoen euro bedragen. Als aan het wetsvoorstel een jaar extra
terugwerkende kracht wordt verleend, kost dit 12,1 miljoen euro extra.
De leden vragen of er ook aanleiding is de consequenties van het arrest Verholen uit 1991 thans
te repareren. Als uitvloeisel van het arrest Verholen werden uitsluitend vrouwen die onder de
Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1978, nr. 79/2/EEG,
dat wil zeggen zij die tot de beroepsbevolking konden worden gerekend, niet langer gekort op
hun AOW-pensioen. De reparatie waar de betreffende leden op doelen, heeft met andere
woorden reeds enige jaren geleden plaats gevonden. Bij nota van wijziging (Kamerstukken II,
2001/02, 28 430, nr. 7) is de periode waarover de AOW-korting buiten toepassing wordt
gelaten, als uitvloeisel van de zaak Wessels-Bergervoet, opgerekt van 1 januari 1980 naar 1
april 1985. Door deze uitbreiding wordt nu ook een einde gemaakt aan de korting op het AOW-
pensioen van vrouwen die gedurende die periode niet tot de beroepsbevolking behoorden en
van wie de echtgenoten in het buitenland werkzaam waren.
Tenslotte vragen de leden of thans reeds alle gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof
met betrekking tot Wessels-Bergervoet in kaart zijn gebracht? Het kabinet is van mening dat dit
inderdaad het geval is.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat het kabinet een te beperkte werking
aan de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel geeft. Zij vragen in dit verband of het waar is
dat nu alleen vrouwen die indertijd (tevergeefs) bezwaar hebben gemaakt tegen de korting op
hun AOW-pensioen met terugwerkende kracht een reparatie van hun pensioengat kunnen
verwachten? Hoe rechtvaardigt het kabinet het onderscheid tussen vrouwen die indertijd wel
bezwaar hebben aangetekend en vrouwen die zich hebben neergelegd bij de korting op hun
AOW?
Het kabinet merkt allereerst op dat het tijdstip waarop het voorliggende wetsvoorstel aan de
Tweede Kamer werd aangeboden nagenoeg samenviel met het moment waarop kennis werd
genomen van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake de
procedure Wessels-Bergervoet tegen Nederland. Waarom het kabinet er voor gekozen heeft een
terugwerkende kracht aan het wetsvoorstel te geven tot en met 1 januari 2002 is hiervoor reeds
uiteengezet. Het kabinet is van mening dat deze datum, ook na de uitspraak in de procedure
Wessels-Bergervoet, gehandhaafd dient te blijven. Een rechterlijke uitspraak heeft in eerste
instantie betrekking op de situatie van degene die bij de rechter beroep heeft ingesteld.
Voorzover deze uitspraak leidt tot aanpassing van het recht op uitkering van andere personen,
dan geldt deze aanpassing in beginsel vanaf de datum van de uitspraak.
De SVB heeft echter een bepaalde mate van discretionaire bevoegdheid ten aanzien van het
vaststellen van de ingangsdatum van een herziening. Het is mogelijk om, binnen zekere grenzen,
een eerdere datum dan de datum van de uitspraak te kiezen. Gelet op het feit dat het
wetsvoorstel beoogt de korting ongedaan te maken met ingang van 1 januari 2002 heeft de SVB
aangegeven laatstgenoemde datum te willen hanteren als ingangsdatum.
Dit is anders voor personen die in verband met de toepassing van de korting bezwaar en beroep
hebben aangetekend tegen de toekenningsbeschikking van het AOW-pensioen, respectievelijk
de AOW-toeslag, en van wie de procedure nog loopt. Ten aanzien van hen zal de SVB
respectievelijk de rechter alsnog moeten beslissen conform het oordeel van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens. Dit betekent dat de korting voor hen ongedaan wordt gemaakt
vanaf de datum toekenning van het AOW-pensioen respectievelijk de AOW-toeslag. Daarnaast
is er een groep vrouwen die eerder bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld, maar
waarvan het bezwaar of beroep door de SVB is afgehandeld. Uit proces-economische redenen
is daarbij door de SVB aan deze personen toegezegd dat indien zij geen beroep of hoger beroep
tegen de afhandeling van hun zaak zouden instellen, bij een gunstige uitkomst in andere zaken
hun zaak door de SVB zal worden behandeld alsof ook zij hun procedure hadden doorgezet,
mits zij een daartoe strekkend verzoek indienen. Ook in het geval van deze groep van personen
moet daarom het recht op AOW-pensioen, respectievelijk AOW-toeslag met volledig
terugwerkende kracht worden hersteld.
Vervolgens vragen deze leden hoeveel vrouwen niet in aanmerking komen voor een reparatie
van hun pensioengat met terugwerkende kracht en wat de meerkosten zijn van reparatie voor de
hele groep.
Vrouwen met een gekort AOW-pensioen die in Nederland wonen, zijn op 24 september jl. door
de SVB schriftelijk geïnformeerd over het arrest Wessels-Bergervoet. Bij deze brief is een
formulier meegezonden waarmee een verhoging van het AOW-pensioen kan worden
aangevraagd. Vrouwen die in het buitenland wonen, kunnen via de periodieke nieuwsbrief van
de SVB kennis nemen van dit arrest. Voor deze procedure is door het uitvoeringsorgaan
gekozen omdat de exacte doelgroep niet uit het bestand kan worden gelicht. Bij de SVB is
evenmin bekend hoeveel vrouwen destijds tegen de korting op het pensioen in bezwaar en
eventueel in beroep zijn gegaan. Wel staat vast dat deze groep veel kleiner is dan de groep die
geen bezwaar/beroep heeft ingesteld. Omdat uiteraard ook niet vaststaat hoe groot het
gemiddelde AOW-gat van deze - qua grootte onbekende groep vrouwen is, acht het kabinet
het niet mogelijk een schatting te doen van de gevraagde meerkosten.
In hoeverre valt aldus vragen deze leden aan te nemen dat degenen van wie het pensioen of
de toeslag niet met terugwerkende kracht wordt gerepareerd alsnog in een juridische procedure
een claim indienen op reparatie van hun AOW op grond van het feit dat de korting achteraf
gezien strijdig was met gelijkebehandelingswetgeving en wat zal volgens de regering dan de
argumentatie zijn om zo'n claim met succes te repareren?
Het valt te verwachten dat tegen een deel van de herzieningsbeschikkingen bezwaar en/of
beroep wordt ingesteld. In de procedures die worden gevoerd, zal de hierboven weergegeven
lijn ter verdediging worden aangevoerd. Deze lijn is overigens ook met succes verdedigd in
eerdere procedures, zoals naar aanleiding van de arrest van het Hof van Justitie EG van 11 juli
1991 (Verholen, RSV 1991/227) en het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998 (De
Regt-Van Alten, RSV 1999/12).
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M.Rutte)