Katholieke Universiteit Nijmegen

Wetenschappers vinden algemene identificatieplicht onvoldoende onderbouwd

Identificatieplicht heeft voor politici vooral symbolische waarde De door demissionair minister Donner voorgestelde identificatieplicht heeft vooral symbolische waarde: politici kunnen laten zien dat ze wel degelijk iets willen doen aan allerlei maatschappelijke problemen. Ondertussen tonen ze nauwelijks belangstelling voor de feitelijke werking van de Wet op de Identificatieplicht en trekken ze zich weinig aan van commentaren van wetenschappers.
Dit constateert dr. Anita Böcker, onderzoekster aan het Instituut voor Rechtssociologie van de KU Nijmegen. In het zojuist verschenen boek Identificatieplicht: oplossing of oorzaak van pro-blemen analyseert Böcker het debat over de invoering van de algemene identificatieplicht in Nederland. Dat debat begon midden jaren tachtig en leidde in 1994 tot de invoering van de Wet op de Identificatieplicht. Volgens deze wet moet men in bepaalde situaties een identiteitsbewijs kunnen tonen. Volgens het nieuwe wetsvoorstel zal iedereen in Nederland boven de twaalf jaar permanent een identiteitsbewijs bij zich moeten dragen. Wie dat niet doet riskeert een celstraf of een boete. De politie krijgt de bevoegdheid om identificatie te vragen ten behoeve van al haar taken. Naar huidig recht mag de politie alleen verdachten van een strafbaar feit vragen om zich te identificeren.

Steeds andere argumenten

Sinds het midden van de jaren tachtig waren het steeds politici (voornamelijk uit CDA en VVD) die het debat over de invoering van een algemene identificatieplicht aanzwengelden. Het initia-tief kwam vanuit de politiek en niet vanuit de politie.
In de loop van het debat benadrukten de voorstanders steeds weer andere argumenten. Aan-vankelijk moest een algemene identificatieplicht helpen bij de bestrijding van fraude en criminaliteit. Later ging het om de gevolgen van opheffing van de personencontroles binnen de Europese Gemeenschap voor de opsporing van strafbare feiten en het tegengaan van illegale immigratie. In de wet van 1994 werden onder druk van de actualiteit ook de bestrijding van voetbalvandalisme en zwartrijden in het openbaar vervoer opgenomen. De nu voorgestelde algemene plicht zou het gezag van de politie op straat moeten vergroten.

Selectief gebruik van wetenschappelijke kennis

Ook wetenschappers mengden zich in het debat. Diverse onderzoekers leverden gevraagd of ongevraagd commentaar op de voorstellen van politici en regering. De meeste van deze com-mentaren waren negatief over een algemene identificatieplicht: zo'n plicht zou bestaande pro-blemen niet oplossen, maar juist nieuwe veroorzaken, luidde de reactie. Ook vond men dat een algemene identificatieplicht in strijd zou zijn met de beginselen van de rechtsstaat en dat de noodzaak ervan onvoldoende was onderbouwd. Daarbij vreesde men dat identificatieplicht zou leiden tot discriminatie: vooral bepaalde groepen (allochtonen, jongeren, mensen die zich niet `netjes' gedragen) zouden er door getroffen worden.
Politici maakten selectief gebruik van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. In kamerdebatten en regeringsstukken werd regelmatig verwezen naar wetenschappelijke publicaties. Van standpuntbeïnvloeding was echter nauwelijks sprake: wetenschappelijke kennis werd vooral gebruikt om het eigen, reeds ingenomen standpunt (beter) te onderbouwen.
De discussie over de identificatieplicht was sterk gepolariseerd; daardoor was de ontvankelijkheid voor kritische bijdragen vanuit de wetenschap gering. Daarnaast duurde de discussie zo lang, dat maar weinig wetenschappers haar konden blijven volgen.

Anita Böcker, Identificatieplicht: oplossing of oorzaak van problemen?, Nijmegen, GNI/Instituut voor Rechtssociologie, 2002 (Reeks Recht & Samenleving nr. 17), isbn 90-71478-69-6, 135 p., 15,00. Het boek is te bestellen via de website van het Instituut voor Rechtssociologie.
16-12-2002