Partij van de Arbeid

DEN UYL-LEZING: DE PVDA EN DE TIJDGEEST.


1. Rotterdam, 11 november 1918. De Eerste Wereldoorlog is voorbij. De Russische Revolutie is een jaar oud. Ook in andere delen van Europa ontstaan tekenen van een op handen zijnde revolutie. In Duitsland worden arbeiders- en soldatenraden ingesteld. Keizer Wilhelm vlucht naar Nederland, een gebeurtenis die hier grote indruk maakte. De sociaal-democraat Friedrich Ebert wordt rijkskanselier. Binnen de SDAP ontstaat een debat over de vraag wat te doen als de revolutie overslaat naar Nederland. Sommigen, onder wie Troelstra, vinden dat de partij het voortouw moet nemen door de arbeidende klasse op te roepen een daad te stellen. Anderen (Vliegen, Schaper, Wibaut, Albeda) achten daarvoor de tijd niet rijp. Bovendien, zo zegt Vliegen, is een revolutie in een democratisch geregeerd land een dwaasheid. Maar die avond in Rotterdam, ten overstaan van maar liefst vijf volgepakte zalen, gebeurt het toch. Het R-woord valt. Ik citeer "De Storm", deel IV van de Gedenkschriften van Troelstra: "Onvergetelijk is mij de aanblik van deze zaal opgetogen en doelbewuste mannen en vrouwen; achter slechts enkele rijen stoelen stond de massa schouder aan schouder en met ongekend vuur klonken onze strijdliederen uit de wachtende menigte op. Onder den indruk van de berichten uit Duitschland, waar Ebert rijkskanselier was geworden en de roode vlag van het keizerlijk paleis wapperde, zongen de arbeiders..."En de Internationale zal morgen heerschen op aard." Troelstra neemt het woord en zegt, onder een donderende applaus, dat "een revolutionaire toestand ingetreden" is; "verzuimt het oogenblik niet, grijpt de macht die u in de schoot wordt geworpen." (pp.206/7) De afloop is bekend. Er was, zo moest Troelstra later toegeven, van "een onweerstaanbare revolutionaire beweging geen sprake geweest." Niet in Rotterdam , niet in andere steden in Nederland. En eigenlijk ook niet in Duitsland. De Spartakusopstand zou niet lang daarna, op gezag van de sociaal-democratische minister van Binnenlandse Zaken, Noske ("Einer soll der Bluthund sein") worden neergeslagen. De leiders, Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, kwamen daarbij om het leven. Deze 11e november in Rotterdam is de geschiedenis ingegaan als de "historische vergissing" van Troelstra, die de tekenen des tijds verkeerd had verstaan.
2. Wat zijn dat toch die tekenen des tijds? De tijdgeest, zoals wij vandaag zouden zeggen. En waarom hebben sociaal-democraten daar toch vaak zo'n moeite mee? Lange tijd was dat te verklaren vanuit de heilsverwachting die, welhaast onvermijdelijk, voortvloeide uit onze maatschappijbeschouwing. De vaste overtuiging dat de tijd aan onze kant stond. Het kapitalisme zou ooit, dat stond vast, ineenstorten. De arbeidersklasse zou ooit, al was het maar numeriek, de (ingebouwde) meerderheid behalen. De invoering van het algemeen kiesrecht zou dat, als ware het een automatisme, bewerkstelligen. Zelfs toen de ideologische veren, de een na de ander werden afgeschud en dat gebeurde al toen Kok nog niet geboren was , bleef die heilsverwachting ons achtervolgen. Bij de oprichting van de PvdA: zou de levensbeschouwelijke, maar vooral ook de maatschappelijke doorbraak ons, met steun van de confessionele arbeiders, de overwinning bezorgen. Later, in de turbulente jaren '60, was het de progressieve meerderheid die onmogelijk kon uitblijven. "Een ding is zeker, het tweede kabinet-den Uyl dat komt er toch", zei Joop den Uyl. Intussen weten we beter. De tijd is grilliger dan we dachten. Op beslissende momenten (1918, 1946, 1967, 1990, 2002) werd onze droom, electoraal, wreed verstoord. Telkenmale kwam er iets tussen. Een grote gebeurtenis. Een mentaliteitsomslag. Ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Een golf van restauratie die het won van de vernieuwing. De tijdgeest die zich tegen ons keerde.
3. In zijn boek "Stijlen van leiderschap" beschrijft de historicus Henk te Velde de veranderingen in de tijdgeest in Nederland aan de hand van een vijftal portretten van minister-presidenten die, worstelend met de tijd waarin zij leefden, er toch in geslaagd zijn er een stempel op te drukken: Thorbecke, Kuyper, Colijn, Drees en Den Uyl. Interessant is dat hij niet zozeer de personen beschrijft maar hun bestuursstijl als weerspiegeling van het tijdsgewricht waarin zij optraden. { Thorbecke was een politicus zonder partij in een tijd dat partijpolitiek nog niet echt aan de orde was. Hij was de grondlegger en vormgever van onze parlementaire democratie, maar voelde zich daar niet echt in thuis. Hij imponeerde als professor (zo werd hij ook genoemd), als geleerde en fijnzinnig jurist, maar was geen bevlogen rhetoricus. Kuyper (Abraham de geweldige) was in bijna alles zijn tegendeel. Hij was een volksleider, een veldheer, een prediker, een profeet. En bovenal een partijman, de grondlegger van de ARP. Colijn was een sterke man, de sterke man, in een tijd de crisistijd dat de roep om sterke mannen, ook in landen om ons heen, sterk was. Hij was een paternalist, een daadkrachtig regent, een crisismanager zoals verwacht en nadien veracht.} Drees was weer en vrijwel elk opzicht zijn contrast. Elke vorm van leiderschapscultus was hem vreemd. Een man zonder toeters en bellen, even gewoon als de doorsnee Nederlander. Politiek was voor hem het beheer van de staat: hij was de wethouder van Nederland. Wel op en top een partijman. Hij paste in een tijd waarin mensen hun buik vol hadden van ostentatief leiderschap. Zo leek hij bijvoorbeeld als twee druppels water op zijn Britse collega Attlee, die aan de macht kwam nadat de kiezers Winston Churchill, hun (en onze) grote oorlogsheld zonder verdere plichtplegingen naar huis hadden gestuurd. Toch had Drees als "vadertje staat", in een tijd van wederopbouw, waarin ook de grondslag werd gelegd voor de latere verzorgingsstaat, veel gezag. In de turbulente tijd dat Den Uyl aan de macht kwam was gezag juist een verdacht begrip. Hij werd minister-president op het hoogtepunt van de democratiseringsgolf, toen een nieuwe generatie schoon schip maakte met de zogenaamde regentenmentaliteit waarvan de PvdA-burgemeester Van Hall tegen wil en dank het symbool was geworden. De tijd van Den Uyl wordt gekenmerkt door leiderschap zonder leiders, schrijft Ten Velde. Een andere historicus, Piet de Rooy, spreekt in zijn "Republiek van Rivaliteiten" van een dominante "gelijkheidscultuur". In een permanente worsteling met de tijdgeest (hij stond aanvankelijk als ideoloog van het pragmatisch socialisme zeer sceptisch tegenover de vernieuwingsbeweging,) groeide hij dankzij zijn "ietwat messianistische stijl" (ik citeer Ten Velde), zijn maatschappijkritische analyses en zijn bestuurlijke behendigheid uit tot de verpersoonlijking van een tijdsgewricht dat nog altijd tot de verbeelding spreekt. Een echte tijdgenoot van kleurrijke politici als Willy Brandt en Olav Palme.
4. Wat leert ons een dergelijke historische vergelijking? Allereerst dat Wim Kok bij zijn afscheid in Carré gelijk had toen hij zei: "iedere tijd vraagt om zijn eigen politici". Het is weinig productief en hoogst onbillijk om, achteraf, onderlinge ranglijsten vast te stellen. Zij waren de besten in hun tijd en niemand weet of dat ook voor andere tijden zou hebben gegolden. De bevlogen bestuursstijl van Den Uyl zou waarschijnlijk in de jaren '90 niet zijn aangeslagen. Drees bedankte in de jaren '70 als lid (erelid zelfs) van de PvdA en Kok zou wellicht met zijn flegmatische aanpak in de jaren '70 niet het middelpunt van de vernieuwingsbeweging zijn geworden (alhoewel hij toen als flamboyant vakbondsleider zijn partijtje duchtig meeblies). Evenzeer komt het achteraf als weinig zinvol over (al lijkt het onvermijdelijk) wanneer een nieuwe generatie zich afzet tegen een vorige, of, omgekeerd, en dat gebeurt dan weer een generatie later, vroegere tijden romantiseert. Mijn generatie had bijvoorbeeld geen goed woord over voor het regentendom uit de jaren '50, terwijl latere generaties op hun beurt weer met dédain spreken over de jaren '60 en '70 waar alle hedendaagse problemen aan worden toegeschreven. Belangrijker is het om ons de vraag te stellen hoe elk van deze generaties geworsteld hebben met radicale veranderingen in de tijdgeest, waarmee een ieder, vroeg of laat geconfronteerd wordt. Hoe is men omgegaan met de veelal inhoudelijke dilemma's die daaruit voortvloeien? Heeft men enig houvast gehad aan de sociaal-democratische beginselen, ook als de tijdgeest daar dwars tegen in ging? Hoe kreeg men de tijdgeest, in al haar grilligheid, onder de knie? Voor sociaal-democraten als maatschappijkritische beweging kan de tijdgeest nooit een gegeven zijn. Een voldongen feit. Dat brengt mij op het spanningsveld dat er binnen de sociaal-democratie per definitie bestaat tussen flexibiliteit en geloofwaardigheid. Elke politicus moet, wil hij of zij zich kunnen handhaven, meebuigen met de tijd. Doet hij dat niet dan is hij een verstarde dogmaticus en wordt al gauw een stem uit het verleden. Doet hij dat wel en zelfs met groot gemak dan is hij een opportunist die met alle winden meewaait en verliest elk respect. Zeker als dit meer dan "once in a lifetime" gebeurt. Arie van der Zwan, (in de jaren 60 nog een rebel) heeft in 1990 een oratie gehouden over het leiderschap in grote ondernemingen. Alleen de beste ondernemers, zei hij, zijn in staat tweemaal de tijdgeest te verstaan.Meer dan drie maal komt in het bedrijfsleven niet voor. Dat geldt natuurlijk ook in de politiek. Een al te grote wendbaarheid stuit op de grenzen van geloofwaardigheid. Alhoewel sommige rebellen het ver gebracht hebben.
5. In deze lezing gaat het eigenlijk niet om de tijdgeest zelf, maar om de vraag hoe de sociaaldemocratie geworsteld heeft met heftige, onvoorziene veranderingen in de tijdgeest. Ik beperk mij daarbij tot de afgelopen veertig jaar, een periode die ik zelf heb meegemaakt . Het gaat dan om de jaren '60 en '70, met als breukpunt 1966, het begin van de democratiseringsgolf; de jaren '80 en '90 met de val van de Berlijnse Muur (die Wende) als kristallisatiepunt en de huidige tijd, opgeschrikt door "nine eleven", waarvan de ingrijpende gevolgen nog amper zijn te overzien. Maar dat ze ingrijpend zijn staat vast. Hoe verschillend deze gebeurtenissen ook zijn, ze hebben een paar dingen gemeen. I. Ze zijn van internationale makelij. En dat is kenmerkend voor de tijdgeest. Grote veranderingen in de tijdgeest treden gelijktijdig wereldwijd op en dus niet, zoals wij in ons toenemend provincialisme nogal eens denken, in een Amsterdams cafe , alhoewel daar zeker ook. II. Ze voltrekken zich onverhoeds in elk geval op dat moment onvoorzien laat staan voorspeld door instanties als het Sociaal Cultureel Planbureau. III. Ze worden vaak voorafgegaan door baanbrekende auteurs die in verschillende toonaarden de ondergang van de sociaal-democratie aankondigden: in de jaren '60 Daniel Bell met zijn "End of Ideology", in de jaren '80 voorspelden prominente auteurs als Touraine, Dahrendorf e.a. "The End of Socialism", na de val van de Muur voorspelde Fukuyama zelfs "The End of History". 11 september werd voorafgegaan door het nachtmerriescenario van Huntington: "The clash of civilisatïons", ook geen vrolijk boek voor wie streeft naar internationale solidariteit. IV. De voorspellingen bleken later onjuist: zowel na de jaren '60 als na "Die Wende" krabbelde de sociaal-democratie op miraculeuze wijze weer overeind. V. Aan zo 'n herstelperiode gingen grote worstelingen vooraf. De tijdgeest is nu eenmaal grillig en zelden eenduidig. Het is de resultante van heftige conflicten, van trends en tegentrends. Politieke leiders bevinden zich dan tussen twee vuren, een radicalisering van zowel links als rechts. De tijdgeest is als een wild rodeo-paard. Het kost de berijder de grootst mogelijke moeite om niet tussentijds uit het zadel te worden geworpen.
6. De "roary sixties" kwamen voor velen uit de lucht vallen. Aan het begin van de jaren '60 overheerste een sfeer van gezapigheid. Grote, meeslepende, conflicten deden zich niet voor. Uit kiezersonderzoek sprak een hoge mate van tevredenheid, ook bij jongeren. Het was de tijd van de "bourgois satisfait". De PvdA maakte als oppositiepartij een vermoeide indruk. "Oppositievoeren is als behangen tegen de wind in", verzuchtte partijvoorzitter Suurhoff vertwijfeld. Den Uyl sprak in die dagen alhoewel een fervent anti-marxist over die "verdammte Bedurfnislosigkeit" van de arbeiders. Slechts een enkele vereenzaamde politicoloog zag de bui hangen. Zo schreef Andries Hoogerwerf in 1964 een, later pas beroemd geworden, artikel over de "veenbrand"en sprak van sluimerende maatschappelijke tegenstellingen. Al vrij snel daarna brak de orkaan los. En meteen wereldwijd. De rebellie van de jaren '60 was van internationale makelij. De oorlog in Vietnam, de naweeën van de dekolonisatie (Algerije o.a.), de Koude Oorlog, de rassenkwestie in Amerika en Zuid-Afrika, brachten wijd en zijd de gemoederen van de babyboomgeneratie in beweging. Ook in Amsterdam laaide het vuur op, met name in '66. Het verhaal is bekend; de opkomst van Provo, de commotie rond HET HUWELIJK, de bouwvakkersopstand, de val van Van Hall). De PvdA werd gezien als de belichaming van de regentenklasse en leed desastreuze nederlagen bij de staten- en raadsverkiezingen van 1966. Links Nederland stond in vuur en vlam: D'66 werd opgericht en sloeg aan, binnen de KVP staken de christen-radicalen de kop op en binnen de PvdA ontstond Nieuw Links , een rebellie van binnenuit. De partijtop en grote delen van het kader moesten daar niets van hebben. Dat gold ook voor Den Uyl, die al snel de afgebrande Vondeling verving als partijleider. In een interview noemde hij de "New Left" (De Amerikaanse voorloper): "anti-history, anti-institutions, anti-establishment" en dat was uit zijn mond verschrikkelijk. Om alle twijfel weg te nemen gebruikte hij ook nog het woord "fascistoide". Een historische vergissing. De weerzin was overigens wederzijds. Het is een wonder dat hij, nog maar enkele jaren later, de verzinnebeelding werd van die vernieuwingsperiode. In zijn boek "Nieuw Babylon in aanbouw, Nederland in de jaren zestig" ontwikkelt James C. Kennedy de stelling dat het de regenten zelf zijn geweest die er, met hun accomodatievermogen en flexibiliteit voor gezorgd hebben dat de rebellie in Nederland zoveel meer succes heeft gehad dan overal elders. Een typisch voorbeeld van Nederlandse tolerantie en calvinistisch doemdenken. Alhoewel er op deze these wel een en ander is af te dingen (rechts hield zich behoorlijk staande) beperk ik mij nu maar tot de wijze waarop de sociaaldemocratie de vernieuwingsbeweging in die jaren heeft gekanaliseerd en verinnerlijkt. Temidden van veel turbulentie en hoogstandjes van interne partijdemocratie. Vijf strategische keuzes hebben daarbij een rol gespeeld. I.Op het hoogtepunt van de interne partijstrijd die samenviel met de Maagdenhuisbezetting in '69, waarbij PvdA-ers in alle geledingen betrokken waren (van de bezetters tot de gezaghebbers), is het speelveld van de sociaal-democratie binnen de Nederlandse rechtstaat helder afgebakend. In de brochure "De smalle marge van democratische politiek" gaf Den Uyl aan waar bij hem tussen buitenparlementaire en anti-parlementaire acties de grenzen lagen. "De wet, " zo stelde hij (in navolging van Tawney) "is de moeder van de vrijheid". "De meeste rechtsregels zijn geschreven ter bescherming van de zwakken. Wie de wet verzet, al naar het uitkomt, baant de weg voor het recht van de sterkste. Daar ligt de grens van wat voor de PvdA nog aanvaardbaar is. Met dit "mission statement" (be)vestigde hij zijn leiderschap. II. Intussen kreeg de PvdA, in de woorden van Wouter Bos, weer kleur op de wangen. Al in de veenbrandjaren had de staf van de WBS onder leiding van de adjunctdirecteur Joop Voogd (Joop den Uyl kon dat natuurlijk niet zelf doen) zich intern geroerd als "Antipartijgroep" en, na een succesvolle actie tegen het Nieuw-Guineabeleid, het Partijbestuur geconfronteerd met een memorandum waarin om een nieuwe, samenhangende, sociaal-democratische visie werd gevraagd (het woord ideologie was toen al in de ban). Dat werd ons niet in dank afgenomen. Maar al vrij snel daarna verscheen de studie "Om de kwaliteit van het bestaan", een aanpak van de publieke armoede in een tijd van private welvaart, die gezichtsbepalend zou worden voor de vernieuwde sociaal-democratie. Later verschenen er studies over "Eerlijk delen", nadien verheven tot het centrale motto van het kabinet-Den Uyl: "Eerlijk delen van inkomen, kennis en macht." Ook het beginsel van internationale solidariteit kreeg, mede als gevolg van de interne partijdiscussie (Jan Pronk) nieuwe impulsen en gaf de PvdA weer een herkenbaar gezicht. III. De progressieve samenwerking kwam tot stand: een bundeling van krachten met de nieuwe vernieuwingsbewegingen D'66 en de PPR. Het eerste stembusakkoord. Een gezamenlijk program, Keerpunt '72 en een gezamenlijk schaduwkabinet waren het resultaat. Van belang was ook dat de PvdA, in navolging van D66, de strijd opende tegen het staatkundig bestel in Nederland, waar de confessionele partijen zo lang vanuit een comfortabele middenpositie de dienst hadden uitgemaakt. Voortaan zouden de kiezers meer directe invloed moeten krijgen op de richting van het regeringsbeleid. IV. Hieruit vloeide ook voort de, later zo verguisde, polarisatiestrategie. De progressieve drie eisten duidelijkheid in de politiek. De confessionele partijen moesten voor de verkiezingen duidelijk maken met wie zij na de verkiezingen wilden regeren. Die machtsvraag moest voortaan de inzet van verkiezingen zijn. V. Inspelend op het nieuwe televisietijdperk kreeg de PvdA ook een duidelijk gezicht. Kies de minister-president, Joop den Uyl. De personalisering van de politiek had haar intrede gedaan.Aan Joop den Uyl was dat zeer besteed. Met zijn charismatisch beroep op "onze mensen" ("ome Joop")wist hij op den duur zowel onze traditionele arbeidersaanhang als, wat in ons campagnejargon genoemd werd, de cultuurgevoeligen aan zich te binden. Ook was hij ongekend populair onder de toen al sterk groeiende groep van culturele minderheden. De komst van het kabinet-den Uyl was een belangrijke doorbraak en bracht ons uiteindelijk het ongekende aantal van 53 zetels. In 10 jaar tijd was de PvdA vanuit een diep dal tot grote hoogte gestegen en het verzamelpunt geworden van progressief Nederland. Lang zou het niet duren. De afloop is bekend. Natuurlijk zijn er ook grote fouten gemaakt die ons later zijn opgebroken. Macht leidt al gauw tot zelfoverschatting. Tijdens de formatie van '77 hebben we te hoog van de toren geblazen en even (nou ja: de formatie duurde 208 dagen) over het hoofd gezien dat CDA en VVD nog altijd samen een meerderheid hadden. De polarisatiestrategie kreeg een te dogmatische invulling en ondermijnde onze manoeuvreerruimte. Verder hadden wij een ongebreideld geloof in de maakbaarheid van de samenleving en de rol van de overheid waarmee wij ons, eenmaal aan de macht, vereenzelfdigden. In onze aangeboren regelzucht (de maatschappij moest immers hervormd worden) overschatten wij de spankracht van uitvoerende diensten en ontwikkelden een blinde vlek voor de gevaren van bureaucratie. Wij laafden ons aan het primaat van de politiek en hadden te laat in de gaten dat de tijdgeest zich alweer van ons had afgewend. Nieuw Rechts wierp haar schaduwen vooruit.
7. De val van de Berlijnse muur in 1989 was opnieuw een draaipunt in de geschiedenis. Nadat ons wereldbeeld tientallen jaren in de greep was geweest van de Koude Oorlog tussen twee supermachten, stortte een van hen ineen. Deze dramatische gebeurtenis luidde een nieuwe tijdgeest in, die van het ongebreidelde neo-liberalisme. De Amerikaan, Francis Fukuyama, sprak in "The End of History" over een glorieuze eindoverwinning. Zo zal er, verkondigde hij, nooit meer een alternatief bestaan voor de liberale democratie als universele ideologie. Het marktprincipe als beginsel van economische organisatie is onaantastbaar geworden. Velen sprake triomfantelijk over "het gelijk van rechts". Ik heb dat altijd een aanmatigend en ongefundeerd standpunt gevonden, waartegen de sociaaldemocratie onvoldoende protest heeft aangetekend. Opnieuw een historische vergissing die onrecht deed aan de geschiedenis door de sociaal-democratie met de ideologie van het communisme te identificeren. Beide stromingen keerden elkaar al in 1909 om principiële redenen de rug toe. De SDAP koos in haar beginjaren voor de parlementair-democratische weg. De dictatuur van het proletariaat was een concept waarvan elke, rechtgeaarde sociaal-democraat van gruwde. Zeker toen allengs duidelijk werd op wat voor een gruwelijke wijze dat in de Sowjet-Unie werd ingevuld. Het "staatssocialisme" was ons vreemd. In "De Weg naar Vrijheid" (de titel zegt het al) werd hiervan in felle bewoordingen afstand van genomen. Ook tijdens de Koude Oorlogsperiode is er nimmer sprake geweest van enigerlei sympathie of toenadering. De "Ostpolitik" van Willy Brandt was een overigens geslaagde buitenlandspolitieke strategie om de heilloze bewapeningswedloop tussen Oost en West te doorbreken en ontspanning te bewerkstelligen, geen "ideologische" toenadering. Bart Tromp schrijft in zijn proefschrift dat hij na de Val van de Muur eerder een versterking van de ideologische identiteit van de sociaal-democratie zou hebben verwacht. Dat deed ik ook. Maar ook dat was een verkeerde inschatting. In de eerste plaats omdat de bevolking in Oost-Europa, die zelf het regime met hun voeten verjaagd had, meteen een doorstart naar het liberaalkapitalisme wilde maken. Maar ook omdat hier ten onzent al in de loop van de jaren 80 een pragmatisch georiënteerde generatie was aangetreden die niet bepaald zat te wachten op een ideologisch dispuut. Er moest geregeerd worden en niet zo'n beetje ook. In weerwil van de voorspellingen dat het einde van de sociaaldemocratie was aangebroken zagen we in tal van Europese landen sociaal-democraten weer regeringsverantwoordelijkheid nemen. In de loop van de jaren '90 waren 11 van de 15 regeringsleiders partijgenoot. Een ongekende en onvoorspelde revival. In Nederland werd Wim Kok, uitgerekend in het jaar 1989, vice-premier onder Lubbers, de no-nonsense premier. Hij, ooit de man van het akkoord van Wassenaar, saneerde met vaste hand de Rijksfinanciën, overleefde een turbulente wao-crisis en kwam in '94, na een nederlaag-overwinning, terug als premier van het Eerste Paarse kabinet. Sterk en sociaal was zijn devies, sober en rechtvaardig. Hij werd de man van het poldermodel, dat diametraal staat tegenover de toenmalige polarisatiestrategie, maar die zou in deze tijd ook niet hebben gepast. Ook hij worstelde met de tijdgeest maar anders dan rodeorijder Den Uyl was hij meer de man van de verfijnde dressuur. In het buitenland werd hij, een beetje tot zijn eigen verbazing, beschouwd als de Founding Father van de Derde Weg, een co-productie van Clinton en Blair, naar een script van Anthony Giddens. In het binnenland als de premier van alle Nederlanders, een politicus zonder vijanden, zoals een Derde Wegpoliticus ook betaamt, (de Beus). Dat was niet vanzelf gegaan. Wim Kok is, voordat hij aan zijn triomftocht begon, door diepe dalen gegaan. Zoals bijna alle sociaal-democratische leiders in de geschiedenis beproefd en gelouterd waren. Zondagskinderen komen in onze kring weinig voor. Hij kreeg, economisch gezien, te maken met zwaar tij en moest, ook als concessie aan de tijdgeest, de uitdijende verzorgingsstaat weer in bedwang zien te krijgen. De WAO-crisis kostte hem bijna de kop. Erger was dat de PvdA in die periode 1/3 van haar traditionele aanhang min of meer definitief is kwijt geraakt. En hoe. Uit een proefschrift van Ruud Vlek (1997) naar het stemgedrag van uitkeringsgerechtigden samen goed voor 40 kamerzetels blijkt dat maar een betrekkelijk klein deel van de afvalligen een goed heenkomen zochten naar - wat toen nog heette - klein links. Een groter aantal wendde zich, gedesillusioneerd, af van de politiek. Anderen stemden massaal op de ouderenpartijen. Maar de meeste en dat was verrassend liepen over naar de VVD, die toch niet als uitkeringsvriendelijk te boek stond. De verklaring hiervoor had een teken aan de wand moeten zijn. Een deel van onze traditionele achterban had, behalve zorgen over inkomenspositie en rechtszekerheid, meer en meer bekommernis over kwesties als veiligheid en immigratie. De verkiezingen van 1994 verliepen desastreus. Deze keer was het niet de rebellie der jongeren maar die van de ouderen die korte metten maakte met de gevestigde machten. De beide regeringspartijen, CDA en PvdA, verloren samen 32 zetels. Het was een geluk bij een ongeluk dat het CDA harder viel dan wij. De PvdA werd met 12 zetels verlies de grootste partij. In Paradiso heerste de avond van de verkiezingen een overwinningsroes. De komst van Paars was toen onontkoombaar, ook al omdat de grote winnaar D'66 daar op aanstuurde. Weinigen in onze kring vonden dat een ramp( eigenlijk was Kok zelf nog het meest sceptisch). Eigenlijk was het wel een interessant, nieuw, krankzinnig avontuur. Voor het eerst in bijna 80 jaar een kabinet zonder de confessionelen. Paars I had, zeker in de beginjaren, ook iets verfrissends. Het was gebaseerd op een historisch compromis tussen tegenpolen. En de sense of urgency was groot. Het ging er om het grootste probleem van die tijd: de alsmaar toenemende werkloosheid, met name ook onder jongeren en migranten, te bestrijden. Werk, werk, werk, was het samenbindende motto. En met succes. In enkele jaren tijd was de werkloosheid in Nederland gedaald beneden het gemiddelde van de ons omringende landen. Het Nederlandse model trok internationaal de aandacht. Het "pooldermodl" werd een begrip. En de PvdA werd met terugwerkende kracht en tegen wil en dank (want een ideologisch debat was het laatste waarop onze partijleiding zat te wachten) uitgeroepen tot grondlegger van de Derde Weg-ideologie.
8. De Derde Weg (in Duitsland vertaald als "das Neue Mitten") heeft in de jaren '90, toen de sociaal-democratie zich in tal van landen herstelde van het "Gelijk van Rechts", grote furore gemaakt. Drie jaar geleden nog sprak onze Belgische partijgenoot, Frank Vandenbroucke, tijdens zijn Den Uyllezing in dat kader over "De actieve welvaartsstaat" als een offensieve strategie om de verzorgingsstaat te "hertekenen". Maar het concept riep ook grote weerstanden op. Met name de gedachte van een gulden middenweg, de idee dat de sociaal-democratie zich boven de links-rechts tegenstelling zou kunnen en moeten verheffen werd door velen gezien als een knieval voor de tijdgeest waarin de overheid "out" is en het neo-liberale marktdenken (mede gedicteerd door de voortschrijdende globalisering) triomfeert. Jospin sprak een waar woord toen hij uitriep: Een derde weg? "Il n'y a rien entre deux". Anderen wezen erop dat, zolang de inkomensverschillen mondiaal, maar ook in eigen land nog toenemen, de links-rechts tegenstelling haar betekenis behoudt. Het moge dan tijd zijn om ideologische veren af te schudden, maar solidariteit en eerlijk delen blijven de drijvende kracht achter de sociaaldemocratie. In zijn vervolgboek "The third way and its critics" neemt Giddens op dat punt wat gas terug. Hij laat zelfs de aanduiding "Derde Weg" vallen. Het ging en gaat er niet om een (fletse) ideologie voor het midden te ontwikkelen, het gaat er om dat de centrum-linkse sociaal democratie een eigentijds antwoord formuleert tussen het verouderd concept van het top-down socialisme en de dominantie van de vrije marktideologie. Rekening houdend met de grote veranderingen die zich in de samenleving hebben voltrokken, zoals de individualisering, de opmars van de mondige burger, het ontstaan van een invloedrijke "civil society" (niet te verwarren met het eveneens achterhaalde concept van het maatschappelijk middenveld), de explosieve ontwikkeling van de kenniseconomie, het wegvallen van intermediaire en hiërarchische structuren, de horizontalisering van de samenleving, zoals sommigen het noemen. Giddens hekelt, en naar mijn mening terecht, het feit dat de sociaal-democratie zich te veel vereenzelvigd heeft met de bureaucratische staat Het gaat sociaal-democraten om de publieke zaak, de publieke sector, het publieke domein en dat is meer dan de overheid alleen. Het is ook zeer de vraag of in deze tijd de overheidsbureaucratie nog het beste instrument is om onze doelstellingen te bereiken. Het is in ieder geval al lang niet meer het enige instrument. En voorzover onmisbaar dient het radicaal gemoderniseerd te worden, gedemocratiseerd, gedecentraliseerd, gehumaniseerd. Top down socialisme is niet meer van deze tijd. "States are oversized and underperforming". Het gaat er om draagvlak te scheppen voor beleid door coalities aan te gaan met de civil society en, waarom niet, met het bedrijfsleven, mits de publieke belangen maar goed gewaarborgd zijn. "Good governance"in plaats van "big government". Dit thema heeft mij de afgelopen jaren op de Den Uylleerstoel (deze lezing is daarvan ook een afsluiting) zeer bezig gehouden. Omdat ik echt denk dat juist voor sociaal-democraten, die zulke hoge verwachtingen koesteren van de overheid, een beter inzicht in het functioneren van bureaucratische processen, die wij geacht worden aan te sturen, geboden is. Ik vind dat wij ons voortdurend hebben af te vragen hoe de belangen van de mensen voor wie wij opkomen het beste worden gediend en de kloof tussen burger en overheid kan worden gedicht. En hoe de discrepantie tussen regelgeving en handhavingscapaciteit, in de afgelopen jaren zo schrijnend zichtbaar geworden, kan worden opgeheven. De urgentie van een vernieuwde, minder overbelaste en dolgedraaide overheid, heeft te lang op onze beleidsagenda ontbroken. Dat verklaart ook waarom wij in het recente WBS-rapport over de "Grenzen aan de Markt", waarin kritiek geleverd wordt op een aantal recente privatiseringen, niet pleiten voor het terugdraaien van de klok, maar oproepen tot een speurtocht naar creatieve oplossingen in het brede tussengebied tussen de klassieke overheid en de markt. Geen oude dogma's van stal halen, maar nieuwe, creatieve, combinaties zoeken die beter passen bij deze tijd. Het is nog niet te laat om de "etatistische veren" af te schudden die, zoals Bart Tromp in zijn proefschrift laat zien, helemaal niet noodzakelijkerwijs uit het sociaal-democratische gedachtegoed voortvloeien maar eigenlijk van tamelijk recente datum zijn.
9. In het rapport "De kaasstolp aan diggelen" spreekt de commissie-de Boer een vernietigend oordeel uit over de gesloten bestuurscultuur van de PvdA in de afgelopen jaren. De PvdA werd bij uitstek de drager van paars in zijn gedaante van arrogante regenten-oligarchie. Het klinkt als de felle kritiek op de regenteske PvdA-bonzen in de jaren '60. Of de rebellie tegen het "wethouderssocialisme" in de jaren '80, het locale regentendom gesymboliseerd door "Brezjnew aan de Amstel". Of de electorale afrekening met het CDA/PvdA-establishment in 1994. In die zin lijkt de kaasstolpcultuur een verschijnsel van alle tijden. Wie (te) lang aan de macht is valt onherroepelijk in ongenade. Toch denk ik dat we de tijdgeest zouden misverstaan als we de ontwikkeling van de laatste jaren op die manier zouden relativeren. Er is meer aan de hand dan een electorale gril, zoals moge blijken uit een recent internationaal onderzoek "Parties without partisans" van Dalton en Wattenberg, een vergelijkend, empirisch onderzoek naar de lotgevallen van politieke partijen in 18 OECD-landen. Wat opvalt is dat de ontwikkelingen dwars door de verschillende systemen heen overal min of meer het zelfde zijn. Ook deze tijdsverschijnselen zijn van internationale makelij. De vaste, traditionele aanhang van partijen is overal afgenomen; het aantal leden gedaald; partijen zijn professionele campagnepartijen geworden, politiek gepersonaliseerd. Daarbij doet zich een merkwaardige paradox voor: terwijl partijen nooit eerder zo weinig draagvlak in de samenleving hadden, is hun greep op het overheidsbeleid nog nooit zo groot geweest. De politiek bureaucratiseert. De fixatie op overheidsbeleid maakt dat de (ideologische) verschillen tussen partijen steeds kleiner worden. Binnen partijen ontstaat een controlecultuur .Het publieke debat wordt ontmoedigd en verschraalt. Om al deze redenen, en dat vind ik nog het ergste, spelen partijen steeds minder een opiniërende rol. Ging het vroeger om beginselpartijen die probeerden in campagnetijd en daarbuiten een op idealen gebaseerd program uit te dragen, nu, in deze toeschouwersdemocratie (de term is door De Beus in Nederland geïntroduceerd) worden partijprogramma's vooral gebaseerd op marktonderzoek. Ziedaar de besloten partijcultuur ten voeten uit. Het is niet een verschijnsel van alle tijden (men denke aan de turbulente partijdemocratie in de jaren '70) maar erger dan dat, een ontwikkeling die in deze tijd een climax heeft bereikt. Het is niet een Nederlands fenomeen maar van alle landen. Het geldt dus niet alleen de PvdA maar alle partijen. Het vindt zijn verklaring, dus, in algemene wetmatigheden: de dominante rol van de media, de waan van de dag, de grilligheid van de volksgunst, het glazen huis van het openbaar bestuur, het afbreukrisico van het politieke metier en noem maar op. De "Inquisitiedemocratie" zoals de bestuurskundige Paul 't Hart deze ontwikkeling recentelijk samenvatte.{ Persoonlijk vind ik die term nogal heftig, temeer omdat het een inquisitie was zonder slachtoffers. Wat Paars op den duur zo ongeloofwaardig heeft gemaakt is dat temidden van een veelheid van kleine en grote affaires zelden of nooit bestuurlijke consequenties werden getrokken. Het werd steeds normaler dat de Kamer er in berustte onjuist, onvolledig, onzorgvuldig of ontijdig werd geïnformeerd. De ministeriele verantwoordelijkheid, toch de hoeksteen van onze parlementaire democratie is gaandeweg geërodeerd, totdat 7 jaar na datum het kabinet naar aanleiding van Srebrenica als een kaartenhuis in elkaar stortte. Ik sprak en spreek liever over een "Sorrydemocratie". } Interessant is hoe 't Hart de gevolgen van de kortademigheid van het bestuur, het risicomijdend gedrag, vertaalt in een typologie van bestuursstijlen, waaruit blijkt dat de moderne bestuurder vooral bezig is met korte termijn, reactief "micromanagement". Voorzover bestuurders verder kijken dan de dag van morgen is dat vooral als "trendvolger". "Strategisch denken" over de grote vraagstukken van deze tijd is op de achtergrond gedrongen. Dit moge dan wetmatige ontwikkelingen zijn, voor een sociaal-democratische partij als de PvdA is dit moeilijk aanvaardbaar. Juist het denken op langere termijn, het maken van strategische keuzes is ons als beginselpartij aangeboren. Wij kunnen toch onmogelijk accepteren dat onze bestuurders meedobberen op de golfbewegingen van de tijdgeest? Wij kunnen onze beginselen toch niet ondergeschikt maken aan de uitkomsten van marktonderzoek? Wij zijn geen trendvolgers maar trendsetters, per definitie tegendraads. Angst is een slechte raadgever, ook angst voor electorale tegenspoed. Misschien is het juist wel die verlammende angst geweest die ons in de afgelopen maanden noodlottig is geworden.
10. En toen kwam nine eleven. Met een daverende klap stortte een Westers wereldbeeld van vrede, veiligheid en voorspoed ineen. "The end of history" kreeg toch een grimmig vervolg. Je kunt de PvdA moeilijk verwijten dat men dat niet heeft zien aankomen. Je kunt dat niemand verwijten, hooguit de CIA, maar daar gaan we niet over. Je kunt de PvdA wel verwijten (onszelf dus) dat we niet onmiddellijk door hadden dat deze gebeurtenis de wereld op zijn kop zou zetten. Dat we getuige en deelgenoot waren van een breuk in de wereldgeschiedenis. Dat een nieuwe tijdgeest zich aftekende. Opnieuw een historische vergissing. Ook deze tijdgeest had zijn profeet: Samuel Huntington en zijn "Clash of Civilisations and the remaking of World Order." Hij voorspelde dat de niet-westerse beschavingen (de Islam voorop) zich in toenemende mate anti-Westers zullen opstellen en dat in de toekomst confrontaties onvermijdelijk zullen zijn. Het Westen moet zich schrap zetten en zich terugtrekken op de eigen waarden en normen. Er zijn twee gevaren die ons bedreigen. Naar buiten toe: het universalisme, de universaliteit van de mensenrechten. Laten wij ophouden ons daarvoor in te zetten. Het is boter aan de galg. Laat de buitenwereld toch in zijn sop gaar koken. Het tweede gevaar komt van binnen uit. Dat is het multiculturalisme. Het Westen moet in eigen huis de rug rechten en ophouden ruimte te bieden aan culturele diversiteit. Een angstaanjagende simplificatie die aanvankelijk door weinigen serieus werd genomen. Maar na de 11e september veranderde dat op slag. Na deze explosie van anti-Westerse haat werd de Huntington-these een selffulfilling prohesy. Hoewel onze politieke leiders (Bush, Blair en in Nederland Kok en van Boxtel) met grote nadruk verkondigden dat de oorlog tegen het terrorisme geen oorlog was tegen de Islam, beleefden de mensen dat toch anders. Natuurlijk, niet iedere Moslim is een Islamist en niet iedere Islamist een terrorist, dat zagen ze ook wel, maar de mensen waren bang en angst leidt tot intolerantie. Niet alleen in Amerika maar ook in Europa. Dat werd al snel zichtbaar. Het Europese Waarnemingscentrum tegen racisme en vreemdelingenhaat rapporteerde al in december dat er een golf van Moslimhaat door Europa trok die ook gepaard ging met etnisch geweld. Brandstichtingen in moskeeën, stenen door ruiten van Islamitische winkels, schofferend gedrag tegen jegens Moslimvrouwen. In het overzicht van meldingen was Nederland koploper . Tja, onze registratie is nu eenmaal beter, zeiden onze autoriteiten en dat is misschien ook zo, maar 80 geweldsdelicten in nog geen twee maanden tijd is toch wel veel. In politiek den Haag bleef het muisstil. Wij hadden onze handen vol aan de bolletjesslikkers. Bij de PvdA was het campaign as usual. In het rapport van de commissie-de Boer wordt pijnlijk treffend uiteen gezet hoe de al in gang gezette campagnetrein met geblindeerde ramen voortdenderende alsof er in de wereld om ons heen niets was veranderd. En ook niet bij machte was om de koers bij te stellen toen Pim Fortuyn, die als geen ander de veranderde tijdgeest had aangevoeld, op het toneel verscheen en zijn Koude oorlog tegen de Islam afkondigde, waarop wij het antwoord schuldig bleven. En dat terwijl eerdere verkiezingen in Europa na de 11e september, Denemarken voorop (maar ook Italie, Spanje en vooral ook Frankrijk) hadden uitgewezen dat het "multicultureel onbehagen", zoals de commissie-de Boer het noemt (of het "multicultureel drama" om de profetische woorden van Paul Scheffer nog eens in herinnering te roepen) overal het overheersende thema was. En overal stond de sociaal-democratie met de mond vol tanden. Wat zijn de redenen dat in heel Europa uitgerekend de sociaal-democraten, verlamd als konijnen in de schijnwerpers, reageerden? Was het een gebrek aan inzicht? Ten dele wel. Sociaal-democraten zijn gaandeweg zo gefixeerd geraakt op nationale issues dat zij onvoldoende oog hadden voor de penetratie van internationale spanningen in ons locale milieu. Naast de globalisering voltrekt zich een glocalisering. De emoties van mensen worden diep geraakt door het wereldgebeuren zoals zich dat, dag in dag uit, voor hun ogen in de huiskamer afspeelt. Zoals de 11e september en de nasleep daarvan in de diverse brandhaarden in de wereld. Zoals de escalatie van geweld in het Midden-Oosten die onder verschillende bevolkingsgroepen tot grote loyaliteitsconflicten leidt. Het Midden-Oosten vergiftigt de sfeer in tal van Europese steden en leidt tot een explosief mengsel van Islamofobie en nieuwe vormen van antisemitisme. Maar voor de sociaaldemocratie is het buitenland soms erg ver weg. Een andere reden voor ons stilzwijgen is een zekere gêne. Wij hebben en dat siert ons er moeite mee om mensen in hokjes in te delen en te praten over de multiculturele samenleving in een "wij-zij"-sfeer. Liever vluchten wij in nietszeggende containerbegrippen als een algemeen achterstandbeleid of diversiteit. Problemen kunnen ook worden opgelost door ze weg te definiëren. Maar de belangrijkste reden en die siert ons minder is dat wij de moed misten om tegen de tijdgeest in te gaan. Ook wij waren een enquêtepartij geworden die ook al lieten wij ons te weinig in de wijken zien donders goed wisten wat de mensen (onze mensen) bezig hield. Maar wij hadden daar moeite mee en gingen de confrontatie uit de weg. Het was de angst voor de kiezer die ons zo lang deed zwijgen en die is (o paradox) ons op 15 mei fataal geworden. Hoe nu om te gaan met een nieuwe tijdgeest die ons opnieuw niet welgevallig is? Moeten wij meebuigen met het riet? Of moeten wij als beginselpartij vanuit eigen opvattingen het publieke debat aangaan? De problemen rond migratie en integratie waren natuurlijk niet aan ons voorbij gegaan. Al in de jaren 60/70 hielden ze ons bezig. In die tijd ontstond het inmiddels klassieke, multiculturele concept van "integratie met behoud van identiteit". Na de Molukse gijzelingsacties is er voor het eerst, nota bene onder leiding van Minister Wiegel, maar sterk bepleit vanuit de PvdA (Molleman), een nationaal minderhedenbeleid ontwikkeld dat dwars door de polarisatie van die dagen heen algemene instemming verwierf. Het ging in die jaren om, wat genoemd werd, de doelgroepen van het minderhedenbeleid, hun gelijkberechtiging, hun emancipatie, het wegwerken van achterstanden en het tegengaan van discriminatie. In de jaren '80 en '90, toen de individualisering (ook bij ons) de boventoon voerde, kwam gaandeweg het individu, de burger centraal te staan. Het begrip "inburgering" werd geboren en voor het eerst gelanceerd in de Contourennota Integratie Minderheden van 1994, uitgebracht tijdens mijn kortstondige ministersperiode. (Ook ik ging toen met de tijd mee). Alle burgers hebben in dat concept gelijke rechten, maar ook plichten. De plicht om in te burgeren door o.a. de Nederlandse taal te leren. Nadien is de interne discussie doorgegaan en zijn we tot de conclusie gekomen dat in deze tijd geen van beide concepten recht doet aan de complexiteit van het probleem. Het eerste, zeventiger jaren concept is te statisch en teveel op "groepen", "subculturen", "identiteiten" gericht zonder rekening te houden met de dynamiek van het individu (generatieverschillen, zelfontplooiing, de emancipatie van de vrouw). Een multiculturele samenleving als optelsom van culturen is geen samenleving. Dan leven we met de ruggen naar elkaar toe. Het tweede, negentiger jaren, concept doet onvoldoende recht aan de culturele dynamiek. Diversiteit is nu eenmaal een maatschappelijke realiteit, er is een grote verscheidenheid aan culturele gemeenschappen, al of niet religieus. Het recht daarop is in onze Grondwet verankerd. Bovendien verduistert een totale fixatie op individuele rechten en plichten de blik op collectieve mechanismen, zoals het onderscheid tussen achterstand en achterstelling, sociale uitsluiting, segregatie en discriminatie. Dat bracht ons op een derde concept dat in de literatuur brede ondersteuning vindt. Het concept van interculturalisatie of, in gewoon Nederlands, wisselwerking. Hierin wordt zowel recht gedaan aan de individuele als aan de groepscomponent. Het staat ieder individu vrij om al of niet te kiezen voor assimilatie. Doet hij of zij dat niet dan dient ook die keuze te worden gerespecteerd. De uniciteit van het individu en de diversiteit van de samenleving zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Maar diversiteit moet zich wel afspelen binnen de bandbreedte van een aantal gemeenschappelijke kernwaarden die voor een belangrijk deel voortvloeien uit de Nederlandse rechtsgemeenschap en de Internationale Verdragen die wij hebben onderschreven. De scheiding van Kerk en Staat, de gelijkheid van man en vrouw, erkenning van verschillen in seksuele geaardheid, respect voor de wet, een plicht tot goed burgerschap. Voor de overheid is vooral van belang dat de wisselwerking tussen culturen bevorderd wordt en segregatie voorkomen. Dat is vaak roeien tegen de stroom in, maar sociale cohesie is het cement onder onze samenleving. Die opvatting is neergelegd in de rapporten Wisselwerking I en II en door het Congres aanvaard. Het is een op en top sociaal-democratische visie op integratie en diversiteit omdat zowel geappelleerd wordt aan de rechten van het individu als aan gemeenschapswaarden. Het is mij een raadsel waarom wij dit standpunt niet met verve hebben uitgedragen. Zo als het mij ook pijn doet dat wij ons, temidden van alle simplicaties van deze tijd, laten uitmaken voor "multiculturalisten" een concept dat wij al lang geleden hebben verlaten. Deze tijd is er een van vergroving en simplificaties. De tijdgeest koerst af op robuuste integratie (de term is van dit kabinet), een aanpassing aan de dominante cultuur of, minder omfloerst gezegd, gedwongen assimilatie. Voor de PvdA als beginselpartij is dat geen optie. In ons maatschappijbeeld staat het mensen vrij om zelf te bepalen hoe zij hun eigen leven willen inrichten. Maar, zoals Willem Witteveen in zijn Den Uyllezing over rechtsstatelijkheid zei, geen rechten zonder verantwoordelijkheden. En die rechtsstatelijkheid is ons, sinds Joop den Uyl aan het eind van de jaren '60 zijn "Smalle marge van democratie" schreef, aangeboren. Rechtsstatelijkheid, burgerschap, gemeenschapszin, sociale cohesie, een boodschap aan elkaar, daarom gaat het ons, dwars door alle tijdgeesten heen. Flexibiliteit, maar wel binnen grenzen van consistentie en geloofwaardigheid. Sociaal-democraten hebben de opdracht de boel bij elkaar te houden. Onze taak is bruggen te slaan, niet om deze of gene naar de mond te praten. Daarom kunnen wij vanuit het beginsel van internationale solidariteit ook niet berusten in een "clash of civilisations". Het wereldbeeld dat hierop gebaseerd is kan onmogelijk het onze zijn. Natuurlijk, terrorisme moet met alle macht bestreden worden, het is een eerste prioriteit. Veiligheid is een groot goed, zowel internationaal als nationaal en lokaal. Veiligheid is een voorwaarde voor tolerantie, zei ik al in mijn burgemeesterstijd, want bange mensen zijn per definitie intolerant. Alleen al om die reden is veiligheid ook een linkse issue. Maar veiligheid bereik je niet alleen met wapengekletter, hoe nodig soms ook. Veiligheid bereik je, zeker op een wat langere termijn, als je ook de "root causes", de grondoorzaken van de instabiliteit in de wereld aanpakt. Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de ongelijkheid in de wereld in de afgelopen 10 jaar niet is afgenomen maar toegenomen? Dat de armoede niet is teruggedongen maar uitgebreid. Dat globalisering niet geleid heeft tot insluiting maar tot uitsluiting van grote delen van de wereldbevolking, zoals Jan Pronk in een recent interview vaststelde? Dit zijn de levenskwesties waar de sociaaldemocratie weer een krachtig, eigen geluid moet laten horen. Niet de migratie is wat ons bedreigt, maar de oorzaken van migratie. Laten we bij het zoeken naar eigentijdse antwoorden op de grote kwesties van deze tijd de lessen uit het verleden goed laten meewegen. In de jaren 70 waren wij het middelpunt van progressief Nederland maar de te ver doorgevoerde polarisatie ontnam ons de mogelijkheid onze, toen sterk levende idealen, om te zetten in concreet, uitvoerbaar beleid. In de jaren 90 was onze beleidsmatige invloed groot maar het poldermodel maakte ons flets en onherkenbaar. In de jaren die komen gaan moeten wij meer kleur op de wangen krijgen door bruggen te slaan. Wij zijn de partij van gemeenschapswaarden, van sociale cohesie, van solidariteit. Deze, zich fragmenterende samenleving, vraagt om bindend bestuur. Niet van bovenaf, zoals in het verleden, maar in samenspraak met de mensen om wie het gaat. Alle mensen. Stijlen van besturen: elke tijd brengt zijn eigen leiders voort. Deze tijd vraagt om leiders die de kaasstolp verruilen voor het publieke domein, communicatoren die de problemen benoemen en daarvoor, vanuit hun, herkenbare, idealen, concrete oplossingen aandragen en daarvoor coalities aangaan met actieve burgers en maatschappelijke organisaties. En de moed hebben tegen de tijdgeest op te roeien. "Tegen de stroom in." Na zijn verkiezing op het laatste congres haalde Wouter Bos die Paradisospeech van Joop den Uyl (over Nieuw Rechts) aan. "Wij zullen in deze campagne de bangigheid af moeten leggen, "zei hij. "Wij zullen de mensen moeten durven opzoeken die het met ons oneens zijn. Niet om met de wind mee te waaien, maar juist om eerlijk te zeggen waar het op staat." De tijdgeest bedwingen en beïnvloeden. Dat is wat sociaal-democraten te doen staat. Na de rodeorijder Den Uyl en de dressuurproeven van Kok nu de springruiter Bos, voor wie geen hindernis te hoog lijkt. Ik wens hem een foutloos parcours.

Ik heb gezegd.

Literatuur:

Henk te Velde, Stijlen van leiderschap, Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2002

Piet de Rooy, Republiek van Rivaliteiten, Nederland sinds 1813, Mets & Schilt, Amsterdam, 2002

Arie van der Zwan, Koplopers en Achterblijvers, Erasmusuniversiteit, Rotterdam, 1990

Daniel Bell, The End of ideology, The Free Press, New York, 1961

Alain Touraine, L'aprés-socialisme, Grasset, Paris, 1980

Francis Fukuyama, The end of history and the last man, Free Press, New York, 1992

Samuel P. Huntington, The Clash of civilisations and the remaking of worldorder, Simon & Schuster, New York, 1996

Andries Hoogerwerf, Sociaal-politieke strijdpunten: smeulend vuur, Sociologische Gids X, 1963

James C. Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, Nederland in de jaren zestig, Boom, Amsterdam, 1995

Joop den Uyl, De smalle marge van democratische politiek (1970) in Inzicht en Uitzicht, opstellen over economie en politiek, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1978

Philip van Praag Jr., Strategie en Illusie, Elf jaar intern debat in de PvdA (1966-1977), Het Spinhuis, Amsterdam, 1990

Bart Tromp, Het sociaal-democratisch programma, de beginselprogramma's van SDB, SDAP en PvdA 1878-1977, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2002

Anthony Giddens, The third way, the renewal of social democracy, Polity Press, Cambridge, 1998

Anthony Giddens, The thrid way and its critics, Polity Press, Cambridge, 2000

Jos de Beus, De Europese sociaal-democratie: politiek zonder vijand, S&D, jaargang 57, I, 2000

Ruud Vlek, Inactieven in actie, belangenstrijd en belangenbehartiging van uitkeringsgerechtigden in de Nederlandse politiek 1974-1994, Wolters-Noordhoff, Amsterdam, 1997

Frank Vandenbroucke, De actieve welvaartsstaat in Europees perspectief, Dr J.M. den Uyl-lezing, Amsterdam, 13 december 1999

Ed van Thijn, Publieke Zaken, Meulenhoff, Amsterdam, 2001

Wiardi Beckman Stichting (commissie-van Thijn) , Grenzen aan de Markt, Privatisering en de hervorming van de publieke sector, Amsterdam, 2002

Werkgroep Politiek Inhoudelijke Koers (commissie-de Boer), De kaasstolp aan diggelen, PvdA, Amsterdam, september 2002

Russell Dalton en Martin P. Wattenberg, Parties without partisans, political change in advanced industrial demcoracies, Oxford University Press, 2000

Peter Mair, De toekomstmogelijkheden van politieke partijen, links en de democratie, S&D jaargang 57/58, 12 2000, I 2001

Jos de Beus, Een primaat van politiek, Vossiuspers UvA, juni 2001

Paul 't Hart, Verbroken verbindingen, over de politisering van het verleden en de dreiging van een inquisitiedemocratie, De Balie (Amsterdam, 2001)

Jouke de Vries, Paars en de managementsstaat, het eerste Kabinet-Kok (1994-1998), Garant, Leuven-Apeldoorn, 2002

Amitai Etzioni, The new golden rule, community and morality in a democratic society, Basic Books, New York, 1996.

Willem Witteveen, De rechtsstaat als beginsel, Dr. J.M. den Uyl-lezing, 14 december 1998