Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal
Binnenhof4
Den Haag
Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten
Afdeling Midden-Oosten
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
13 december 2002
Behandeld
DAM/MO
Kenmerk
DAM-604/02
Telefoon
070-3485185
Blad
1/6
Fax
070-3486639
Bijlage(n)
E-Mail
DAM@minbuza.nl
Betreft
Beantwoording vragen van het lid Karimi over schendingen van het internationaal humanitair recht, de Vierde Geneefse Conventie en de Israeli Defense Forces
Graag bied ik u hierbij, mede namens de de Minister van Justitie, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Karimi over schendingen van het internationaal humanitair recht, de Vierde Geneefse Conventie en de Israeli Defense Forces. Deze vragen werden ingezonden op 8 november 2002 met kenmerk 2020302960.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Mr. J.G. de Hoop Scheffer
Antwoord van de heer de Hoop Scheffer, Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Justitie, op vragen van het lid Karimi.
Vraag 1
Heeft u het rapport "Israel and the Occupied Territories: Shielded from Scrutiny - IDF violations in Jenin and Nablus" gelezen? 1)
Antwoord
Ja
Vraag 2
Onderschrijft u de antwoorden van uw ambtsvoorganger dat het uitgangspunt bij het concept 'ernstige inbreuk' de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid is voor schendingen van het internationaal humanitaire recht, hetgeen betekent dat strafbaarstelling en vervolging van ernstige inbreuken berust bij de partijen bij de Vierde Geneefse Conventie? (2)
Antwoord
Ik onderschrijf het antwoord van mijn ambtsvoorganger dat de beoordeling of vervolging moet worden ingesteld berust bij de partijen bij de Conventie op wiens grondgebied de mogelijke verdachte wordt aangetroffen. Uiteindelijk is het aan de rechter ter beoordeling of een bepaalde actie moet worden gekenmerkt als 'ernstige inbreuk'.
Vraag 3
Deelt u de mening van Amnesty International dat de Israeli Defense Forces (IDF) zich in Nablus en Jenin schuldig heeft gemaakt 1) buitengerechtelijke executies, 2) het gebruik van Palestijnse burgers als menselijk schild tijdens Israëlische militaire operaties, 3) marteling en ander onmenselijke behandeling in arbitraire detentie, 4) het tegenhouden van medisch - en humanitaire hulp, 5) het vernietigen van huizen en bezittingen? Deelt u de mening dat deze vijf punten schendingen zijn van de
Vierde Geneefse Conventie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het beeld dat Amnesty International geeft inzake het optreden van het Israëlische leger lijkt op hoofdlijnen te sporen met andere berichten over de gebeurtenissen in Nablus en Jenin, zoals bijvoorbeeld het rapport van de VN-Secretaris Generaal. Dat neemt niet weg dat over veel van hetgeen is gebeurd nog het nodige niet is opgehelderd. Amnesty International geeft in het rapport ook aan dat, teneinde een afgewogen oordeel over de verschillende in het rapport beschreven incidenten te kunnen geven,
nader onderzoek nodig zal zijn. Overigens heeft de Nederlandse regering van meet af aan, evenals andere leden van de internationale gemeenschap, zorg geuit over wat zich heeft afgespeeld in Nablus en Jenin. Nederland heeft deelgenomen aan de Conferentie van Staten Partijen bij de Vierde Geneefse Conventie in december 2001. Bij gelegenheid van de Conferentie zijn de partijen bij het conflict en Israël als bezettende mogendheid, nadrukkelijk herinnerd aan hun verplichtingen onder de Vierde
Geneefse Conventie.
Vraag 4
Welke stappen gaat de Nederlandse regering ondernemen als verdragspartij van de Vierde Geneefse Conventie, waar afgesproken is dat bij schendingen of ernstige inbreuken van deze rechtsregels er niet alleen sprake is van bevoegdheid tot vervolging, maar er ook een plicht is tot vervolging wanneer een mogelijke verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt? 3)
Vraag 5
Kent u artikel in de Israëlische krant Yediot Ahronot d.d. 31 oktober 2002 waarin gemeld werd dat generaal Shaul Mofaz het advies kreeg van de Israëlische ambassade in het Verenigd Koninkrijk, onmiddellijk terug te keren naar Israël aangezien Scotland Yard een onderzoek naar mogelijk begane oorlogsmisdaden startte? 4) Vindt u het starten van onderzoeken naar vermeende oorlogsmisdadigers ook voor Nederland wenselijk?
Vraag 6
Deelt u de mening dat leden en oud-leden van het Israëlische kabinet en hoge militairen ten tijde van de operaties in Nablus en Jenin, individueel strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen zijn voor ernstige inbreuken op de Conventie? Zo ja, vindt u dat de regering onderzoek moet verrichten naar de "chain of command" en naar de politiek verantwoordelijken voor de begane oorlogsmisdaden in Nablus en Jenin, voordat mogelijke verdachten Nederlands grondgebied betreden?
Vraag 7
Bent u bereid met het Nationaal Opsporingsteam Voor Oorlogsmisdrijven/Wet Oorlogsstrafrecht (NOVO-WOS) team onderzoek te doen naar de verantwoordelijken en uitvoerders van oorlogsmisdaden in het kader van dossiervorming?
Antwoord
Het door u aangehaalde artikel in Yediot Ahronot is mij inderdaad bekend. Ten algemene wil ik het volgende opmerken over de verplichtingen van Nederland onder de Geneefse Verdragen. Het is juist dat deze Verdragen de Nederlandse autoriteiten verplichten hetzij onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden tot strafrechtelijke vervolging en berechting op het moment dat verdachten van ernstige inbreuken als bedoeld in de Geneefse verdragen zich op Nederlands grondgebied bevinden hetzij deze uit
te leveren aan een derde land met het oog op strafrechtelijke vervolging en berechting aldaar. In lijn hiermee is in het voorstel voor een Wet internationale misdrijven de universele rechtsmacht gekoppeld aan de voorwaarde dat de verdachte zich in Nederland bevindt. Zo lang dit laatste niet het geval is, kan de politie geen opsporingsbevoegdheden uitoefenen. Wellicht ten overvloede wijs ik u in dit verband op hetgeen de nota naar aanleiding van het verslag inzake het voorstel voor de Wet
internationale misdrijven op dit punt stelt . De capaciteit die binnen Nederland beschikbaar is voor onderzoek naar mogelijke schendingen van de Geneefse Verdragen zal primair worden ingezet voor de verwerking van het bestaande aanbod aan zaken, waaronder met name die van op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag afgewezen asielzoekers. Dat sluit niet uit dat in zeer uitzonderlijke gevallen enigerlei vorm van vooronderzoek kan worden gedaan buiten de situatie dat de betrokken
verdachte zich in Nederland bevindt, maar dan zullen er wel concrete aanknopingspunten voor dergelijk onderzoek aanwezig moeten zijn en zal er bovendien sprake moeten zijn van een redelijke verwachting dat de betrokken verdachte naar Nederland zal komen. Vooralsnog doet zich in casu geen van voornoemde omstandigheden voor, nog daargelaten de constatering dat althans sommige van de in vraag 6 bedoelde personen volkenrechtelijke immuniteit tegen strafrechtelijke vervolging genieten.
1) www.amnesty.org
2) Tweede kamer, Aanhangsel nr. 173, vergaderjaar 2001-2002
3) Art. 146, Vierde Geneefse Conventie
4) http://news.independent.co.uk/world/middle_east/story.jsp?story=347819
TK, 2002-2003, 28 337, nr. 6, p. 11-13.
===