RAAD V D TRANSPORTVEILIGHEID
Brandweer niet toegerust om inzittenden neergestort vliegtuig
Raad voor de Transportveiligheid in rapport over Hercules ramp:
Brandweer is niet toegerust om inzittenden van
neergestort vliegtuig te kunnen redden
De inzittenden van het op 15 juli 1996 op het vliegveld Eindhoven
neergestorte Hercules vliegtuig hadden niet eerder kunnen worden
gered. De Raad voor de Transportveiligheid, onder voorzitterschap van
mr. Pieter van Vollenhoven heeft op verzoek van de Tweede Kamer (dd.
30 oktober 2001) deze ramp onderzocht. De Raad concludeert in zijn op
16 december 2002 verschenen rapport dat het voor een dergelijke
redding noodzakelijke systeem ontbrak en ook nu nog ontbreekt. De Raad
onderschrijft dan ook niet de conclusie van de regering, die destijds
stelde dat de brandweer eerder had kunnen beginnen met het redden van
de inzittenden. Als inzittenden van een neergestort vliegtuig niet in
staat zijn zelf, geholpen door de bemanning, het wrak te verlaten,
hebben de hulpdiensten niet de mankracht en middelen om hen, in de
korte tijd die daartoe ter beschikking staat, van buitenaf te
bevrijden of om het alsnog mogelijk te maken dat zij zichzelf redden.
Bij de ramp in Eindhoven verloren 34 inzittenden het leven, zeven
raakten zwaar gewond.
De Raad heeft vastgesteld dat regelgeving, organisatie - en dus
werkwijze en training - van de luchthavenbrandweer gericht zijn op het
blussen van een in brand geraakt neergestort vliegtuig, opdat de
inzittenden zichzelf kunnen redden. Ook internationaal wordt redden
geïnterpreteerd als zelfredzaamheid en blussen. Nergens wordt
gesproken over de noodzaak eventueel gaten te maken in
vliegtuigrompen, noch over het halen van inzittenden. Eisen worden wel
gesteld op het gebied van de brandbestrijding en de snelheid
daarvan.
In het algemeen is de luchthavenbrandweer noch qua mankracht, noch qua
materieel in staat binnen de zeer korte tijd, die ter beschikking
staat, mensen te redden. De aluminium romp van een vliegtuig kan
slechts twee à drie minuten weerstand bieden aan de hitte van een
kerosinebrand, zoals die kan uitbreken na het neerstorten van een
vliegtuig. Ook de overheidsbrandweer, die bij een juiste alarmering na
10 tot 15 minuten ter plaatse zal zijn, beschikt over het algemeen
niet over de middelen die nodig zijn om binnen zeer korte tijd mensen
- de aantallen kunnen variëren van één tot 500 - uit een vliegtuig te
redden.
Bij de overheidsbrandweer, waarvan de commandant volgens de
Nederlandse regelgeving onmiddellijk na aankomst de
verantwoordelijkheid voor het redden en blussen overneemt van de
luchthavenbrandweer, bestaat over het algemeen trouwens ook geen
kennis omtrent vliegtuigbrandbestrijding, noch ervaring in het redden
van mensen uit een verongelukt toestel. De Raad noemt dit onjuist,
omdat dit redden wel van de overheidsbrandweer wordt verwacht. De Raad
benadrukt dat de tekortkomingen uit 1996, op het gebied van de
organisatie van de vliegtuigbrandbestrijding, anno 2002 nog steeds
bestaan.
In Eindhoven had voor de ramp in 1996 bovendien nooit een oefening
plaatsgevonden, waarbij de samenwerking tussen luchthavenbrandweer en
regionale brandweer op de proef kon worden gesteld en waarbij de
tekortkomingen aan het licht hadden kunnen komen.
De Raad begon op verzoek van de Tweede Kamer, na een eerste
verkenning, in februari 2002 aan een nader onderzoek naar de Hercules
ramp. De vragen van de Tweede Kamer luiden:
a. Hoe is de brandbestrijding en met name de hulpverlening tussen
18:01 en 18:41 uur exact verlopen?
b. Hoe hebben de verantwoordelijken hierbij geopereerd en was dit
optreden toereikend?
c. Onderschrijft de Raad de conclusie van de regering dat de
brandweer eerder had kunnen beginnen met het redden van de
inzittenden?
De Raad stelt vast dat het antwoord op deze laatste vraag ontkennend
moet luiden. De filosofie waarop de organisatie van de brandweer is
gebaseerd is er niet op gericht snel inzittenden uit een vliegtuig te
halen. Daardoor zijn luchthavenbrandweer en de overheidsbrandweer noch
organisatorisch, noch qua hulpmiddelen daartoe in staat.
In het geval van de Hercules werden reddingspogingen nog extra
bemoeilijkt, doordat het ging om een militair vliegtuig. De Hercules
is anders geconstrueerd dan een civiel vliegtuig. Zo zijn de deuren
minder geschikt voor snelle evacuatie dan bij een civiel vliegtuig het
geval is.
De Raad komt in zijn rapport tot een viertal aanbevelingen. De eerste
drie aanbevelingen zijn gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en hebben betrekking op een herbezinning op de
brandweercapaciteit wat betreft mensen en (red)middelen, vooral
gericht op het ondersteunen van de zelfredzaamheid van de inzittenden;
op een betere toetsing van internationale regelgeving aan de
Nederlandse maatstaven; op de noodzakelijke stroomlijning van de
systeemverantwoordelijkheid voor vliegtuigbrandbestrijding en het tot
stand brengen van een betere (regionale) samenwerking en oefening en
tot slot op het waarborgen van het toezicht op naleving van
desbetreffende wet- en regelgeving.
Aan de Minister van Defensie en de Minister van Verkeer en Waterstaat
wordt verder aanbevolen na te gaan in hoeverre het acceptabel is dat
militaire vliegtuigen, die qua veiligheidseisen afwijken van
burgertoestellen, worden gebruikt voor het vervoer van personen in
vredestijd.