IP/02/1882
Brussel/Kopenhagen 13 december 2002
Uitbreiding en landbouw: eerlijk, op maat gemaakt pakket voor de
landbouwers van de kandidaat-lidstaten goedgekeurd tijdens de Top
De staatshoofden en regeringsleiders van de EU-lidstaten en van tien kandidaat-lidstaten hebben overeenstemming bereikt over een formule om de EU in 2004 met tien nieuwe lidstaten uit te breiden. Tijdens de Top van Kopenhagen is besloten dat Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië op 1 mei 2004 kunnen toetreden tot de EU. De partijen zijn daarbij overeengekomen dat de nieuwe lidstaten een pakket voor plattelandsontwikkeling zullen krijgen dat specifiek aan hun behoeften is aangepast en voorziet in gunstiger voorwaarden dan voor de huidige lidstaten. Het voor de tien lidstaten beschikbare bedrag is vastgesteld op 5,1 miljard voor de periode 2004-2006. De directe steun voor de nieuwe lidstaten zal in tien jaar tijd geleidelijk worden ingevoerd. In 2004 zullen zij 25% van het volledige EU-tarief ontvangen, oplopend tot 30% in 2005 en 35% in 2006. Dit kan met 30% worden aangevuld tot 55% in 2004, 60% in 2005 en 65% in 2006. Tot en met 2006 mogen de lidstaten deze aanvullingen voor 40% financieren uit hun middelen voor plattelandsontwikkeling. Ook daarna, dus vanaf 2007, mogen zij de directe betalingen van de EU blijven aanvullen tot een niveau dat maximaal 30% hoger is dan het overgangsniveau in het betrokken jaar, maar dan moet deze aanvulling volledig uit nationale middelen worden gefinancierd. Voor Cyprus en Slovenië zijn bijzondere bepalingen vastgesteld om rekening te houden met hun nationale steunregelingen vóór de toetreding. De landbouwers uit de nieuwe lidstaten krijgen echter wel onmiddellijk volledige toegang tot de marktmaatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), zoals de uitvoerrestituties en de interventieregelingen voor granen, mageremelkpoeder en boter, wat zal bijdragen tot stabilisering van de prijzen en inkomens.
De heer Franz Fischler, EU-commissaris voor landbouw, plattelandsontwikkeling en visserij toonde zich verheugd over de besluiten van die tijdens de Top zijn genomen, en zei: "Dit is een grote dag voor Europa voor de EU, voor de kandidaat-lidstaten en voor hun landbouwers. De leiders van deze landen kunnen met opgeheven hoofd naar huis. Het landbouwpakket dat is bereikt, kunnen ze zonder problemen verkopen aan hun landbouwers. Het pakket is eerlijk, vooruitziend en toegesneden op de behoeften van de landbouwers in de tien nieuwe lidstaten. Door de toetreding tot de EU zal de landbouwsector er in iedere nieuwe lidstaat op vooruitgaan. Producenten en verwerkers krijgen toegang tot een enorme, nu nog grotere interne markt met 500 miljoen consumenten. Het GLB biedt de landbouwers stabielere prijzen voor hun producten, wat zal leiden tot grotere stabiliteit van de landbouwinkomens. Bovendien krijgen de landbouwers en het platteland extra steun voor plattelandsontwikkeling om hen te helpen bij de herstructurering en modernisering. Als ze eenmaal zijn toegetreden, kunnen de nieuwe lidstaten plaatsnemen aan de tafel waar vele beslissingen over Europa worden genomen.
Door lid te worden van de Europese Unie krijgen deze landen het recht
om deel te nemen aan de besluitvorming over het beleid dat in Europa
wordt gevoerd."
De besluiten van Kopenhagen gedetailleerd beschreven
Een sterker plattelandsontwikkelingsbeleid om veranderingen op gang te
brengen
Om de structurele problemen in de plattelandsgebieden van de
nieuwe lidstaten te kunnen aanpakken, is tijdens de Top besloten
tot een sterkere plattelandsontwikkelingstrategie met een budget
van 5,1 miljard voor de jaren 2004-2006, breder van opzet en in
vergelijking met de bedragen voor de huidige EU-lidstaten met meer
financiële middelen. Vanaf de eerste dag na de toetreding zal een
aantal plattelandsontwikkelingsmaatregelen voor maximaal 80% door
de EU worden gecofinancierd.
De volgende plattelandsontwikkelingsmaatregelen kunnen (voor max.
80%) door de EU worden gefinancierd:
* vervroegde uittreding van landbouwers,
* steun aan probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen
op milieugebied,
* milieuprogramma's voor de landbouw,
* bebossing van landbouwgrond,
* specifieke maatregelen voor "semi-zelfvoorzieningsbedrijven",
* oprichting van producentengroeperingen,
* technische bijstand,
* speciale steun om te kunnen voldoen aan EU-normen.
Aanvullende maatregelen voor plattelandsontwikkeling kunnen worden
gefinancierd uit de Structuurfondsen (EOGFL, afdeling Garantie).
Een specifieke maatregel om "semi-zelfvoorzieningsbedrijven"
levensvatbaar te maken
In de kandidaat-lidstaten zijn er veel
"semi-zelfvoorzieningsbedrijven" die voor eigen gebruik produceren,
maar toch een deel van hun productie verkopen. Om deze bedrijven te
helpen zich tot commercieel levensvatbare eenheden te ontwikkelen, en
om de betrokken landbouwers extra inkomenssteun te bieden terwijl zij
hun bedrijven aanpassen, is een specifieke maatregel vastgesteld.
Geleidelijke verhoging van de directe betalingen
Aangezien onmiddellijke invoering van 100% directe betalingen bevriezing van de bestaande structuren in de hand zou werken en de modernisering zou belemmeren, hebben de EU-leiders besloten meer nadruk te leggen op plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de directe betalingen geleidelijk in te voeren gedurende een overgangsperiode van tien jaar. Het uitgangsniveau in 2004 is gelijk aan 25% van het niveau van het huidige EU-systeem, en dit wordt verhoogd tot 30% in 2005 en 35% in 2006. In een tweede fase, na 2006, worden de directe betalingen stapsgewijs verder verhoogd, en wel zo dat wordt gegarandeerd dat de nieuwe lidstaten in 2013 het op dat moment geldende 100 %-steunniveau bereiken. Deze bedragen kunnen worden aangevuld met middelen voor plattelandsontwikkeling of nationale middelen (zie onder).
De mogelijkheden om de directe betalingen aan te vullen
De nieuwe lidstaten mogen de rechtstreekse betalingen aan landbouwers,
ongeacht volgens welke GLB-regeling deze plaatsvinden, na voorafgaande
goedkeuring door de Commissie aanvullen:
met 30%, te financieren uit de voor de kandidaat-lidstaten bestemde
middelen voor plattelandsontwikkeling en uit nationale middelen,
tot 55% in 2004, 60% in 2005 en 65% in 2006. Daarna, dus vanaf
2007, mogen de nieuwe lidstaten de directe betalingen blijven
aanvullen tot 30% boven het in dat jaar toepasselijke
overgangsniveau, maar dan moet deze aanvulling volledig uit
nationale middelen worden gefinancierd,
of
tot het niveau van de totale steun waarop de landbouwer in de
kandidaat-lidstaat vóór de toetreding (2003) volgens een
vergelijkbare nationale regeling per product recht zou hebben
gehad, verhoogd met 10%, en met inachtneming van bijzondere
voorwaarden voor Cyprus en Slovenië.
De totale som van de directe steun die landbouwers na de toetreding
volgens de geldende EU-regelingen wordt toegekend en de aanvullende
nationale steun mag echter in geen geval hoger zijn dan de directe
steun waarop deze landbouwers volgens die regeling in de bestaande EU
recht zouden hebben.
Vereenvoudigde tenuitvoerlegging van het systeem van directe
betalingen
Volgens het vereenvoudigde systeem zouden de nieuwe lidstaten de keuze
hebben om gedurende een beperkte periode directe betalingen toe te
kennen in de vorm van een niet-productiegebonden areaalbetaling voor
het hele areaal. Op basis van de totale middelen voor directe steun en
de oppervlakte cultuurgrond zou voor elk land een gemiddelde
areaalbetaling worden berekend. Alle soorten landbouwgrond zouden
daarvoor in aanmerking komen Het zou een facultatieve en als
overgangsformule geldende regeling zijn. Het vereenvoudigde systeem
zou worden ingevoerd voor drie jaar en zou tweemaal met telkens een
jaar kunnen worden verlengd.
De betalingen zouden worden gecontroleerd via eenvoudige fysieke
controles van de oppervlakten, in principe via het geïntegreerd
beheers- en controlesysteem (GBCS). Aan het einde van de
overgangsperiode zouden de nieuwe lidstaten toetreden tot het op dat
moment geldende gewone systeem van directe inkomenssteun.
Productiequota op basis van recente referentieperiodes
De Raad heeft besloten de productiequota te baseren op de meest recente referentieperiodes waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Daarnaast is rekening gehouden met specifieke problemen zoals de Russische crisis en de toekomstige overschakeling van melkproductie voor eigen gebruik naar productie voor de markt.