Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE
Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)
13 december WDB 2002-00700 M 2002
Onderwerp
Wetgeving naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad over de aftrekbaarheid van aankoopkosten van een binnenlandse deelneming
In zijn arrest van 24 mei 2002, nr. 37.021, onder meer gepubliceerd in BNB 2002/262, heeft de Hoge Raad beslist dat kosten ter zake van de aankoop van een binnenlandse deelneming in het jaar waarin zij worden gemaakt in aftrek mogen worden gebracht. Tot dusverre was dat op grond van vaste jurisprudentie niet geoorloofd. Met deze beslissing komt de Hoge Raad terug op een tweetal arresten uit 1996 waarin hij het aftrekverbod uitdrukkelijk bevestigde. De Hoge Raad heeft zijn arrest onbeperkte terugwerkende kracht gegeven door te beslissen dat kosten die in het verleden niet in aftrek zijn toegelaten alsnog in aanmerking kunnen worden genomen. Bij besluit van 12 juni 2002 (CPP2002/1737M, onder meer gepubliceerd in V-N 2002/29.16) heb ik de inspecteurs opgedragen verzoeken van of namens belastingplichtigen om aankoopkosten van deelnemingen in aftrek toe te staan, voorlopig aan te houden, omdat ik mij nog beraadde over de consequenties van dit arrest.
De gevolgen van het desbetreffende arrest betekenen een aanzienlijk risico voor het budgettaire meerjarenbeleid, waarmee het kabinet geen rekening heeft kunnen houden. De keerzijde van de budgettaire derving, te weten de onverwachte lastenverlichting, komt daarbij terecht bij een relatief beperkte groep ondernemingen. Ik merk overigens op dat slechts beperkte gegevens over de omvang van in het (verre) verleden gemaakte aankoopkosten beschikbaar zijn. De raming van de te verwachten budgettaire derving kent daarom een relatief grote onzekerheidsmarge. De incidentele derving als gevolg van de terugwerkende kracht van het arrest bedraagt bij benadering ¤ 0,35 à 0,5 miljard. De jaarlijkse structurele derving wordt geraamd op ¤ 50 tot 100 miljoen. Als de Staat de thans voor het EG Hof van Justitie lopende procedure over de aftrekbaarheid van kosten van buitenlandse deelnemingen zou verliezen, zou het arrest van 24 mei j.l. ook van toepassing worden op aankoopkosten van buitenlandse deelnemingen. De incidentele derving ligt in dat geval naar verwachting tussen de ¤ 0,5 en 1 miljard, terwijl de jaarlijkse structurele derving kan oplopen tot een bedrag tussen de ¤ 150 en 300 miljoen.
Deze gevolgen waren niet voorzien bij de totstandkoming van de wetgeving. Om de genoemde budgettaire derving te voorkomen, bereid ik bij Uw Kamer in te dienen wetgeving voor. Deze zal inhouden dat kosten ter zake van de aankoop van een binnenlandse deelneming niet in aftrek mogen worden gebracht, maar dienen te worden geactiveerd bij de kostprijs van de betreffende deelneming. Omdat het arrest van de Hoge Raad terugwerkt naar het verleden, zie ik mij genoodzaakt ook aan de in te dienen wetgeving terugwerkende kracht toe te kennen.
Ik ben mij bewust van de afspraken die met de Tweede Kamer zijn gemaakt over de toepassing van wetgeving met terugwerkende kracht. Uitgangspunt daarbij is dat vanuit het oogpunt van rechtszekerheid slechts in zeer uitzonderlijke gevallen verzwarende maatregelen met terugwerkende kracht worden ingevoerd. De voorgenomen wetgeving houdt in dat de situatie zoals die bestond voor het arrest wordt hersteld. Er wordt dus geen voordeel weggenomen ten aanzien waarvan belastingplichtigen erop mochten vertrouwen dat dit hen toekwam. Er wordt slechts voorkomen dat een relatief beperkte groep belastingplichtigen een onverwacht voordeel zou genieten.
Ter toelichting kan hieraan nog het volgende worden toegevoegd. Volgens de wettelijke bepaling zijn kosten welke verband houden met een binnenlandse deelneming aftrekbaar van de winst en zijn vervreemdingswinsten niet belast. Als voorbeeld van aftrekbare kosten worden in de parlementaire geschiedenis financierings- en beheerskosten genoemd, dus kosten welke samenhangen met het aanhouden van de deelneming. Over kosten die verband houden met de aanschaf van de deelneming (aankoopkosten) wordt in de parlementaire geschiedenis niet gesproken en deze zijn bij de totstandkoming van de wetgeving dan ook niet in de overwegingen meegenomen.
Omdat de Hoge Raad in 1996 expliciet had geoordeeld dat aankoopkosten niet aftrekbaar zijn, was er tot dusverre geen aanleiding de wettekst aan te vullen. Het andersluidende recente oordeel van de Hoge Raad, dat op dit punt overigens in overeenstemming is met de in de casus uitgebrachte conclusie van de Advocaat-Generaal, brengt mee dat er vanwege de grote budgettaire gevolgen thans wel aanleiding is de desbetreffende wettelijke bepaling te herformuleren.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De staatssecretaris van Financiën, Steven R.A. van Eijck