Ministerie van Buitenlandse Zaken

Algemeen ambtsbericht Sudan


1 Inleiding 2 Landeninformatie 2.1 Basisgegevens 2.1.1 Land en volk 2.1.2 Geschiedenis
2.1.3 Staatsinrichting 2.2 Politieke ontwikkelingen 2.3 Militaire ontwikkelingen en veiligheidssituatie 2.4 Sociaal-economische situatie 2.5 Samenvatting
3 Mensenrechten 3.1 Juridische context 3.1.1 Verdragen en Protocollen 3.1.2 Nationale wetgeving 3.2 Toezicht
3.3 Naleving en schendingen 3.3.1 Vrijheid van meningsuiting 3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering 3.3.3 Vrijheid van godsdienst 3.3.4 Bewegingsvrijheid
3.3.5 Rechtsgang 3.3.6 Arrestaties en detenties 3.3.7 Mishandeling en foltering 3.3.8 Verdwijningen 3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden
3.3.10 Doodstraf 3.4 Positie van bijzondere groepen 3.4.1 Dienstplichtigen en militairen 3.4.2 Vrouwen 3.4.3 Slavernij en ontvoeringen
3.4.4 Homoseksuelen 3.4.5 Gemengde huwelijken 3.5 Samenvatting 4 Migratie 4.1 Opvang van binnenlands ontheemden
4.2 Opvang van vluchtelingen in de regio 4.3 Minderjarigen 4.3.1 Zelfredzaamheid 4.3.2 Opvang en voogdij 4.4 Activiteiten van internationale organisaties
4.5 Beleid van andere Europese landen 4.6 Samenvatting 5 Samenvatting Bijlage 1 Kaarten van an                                                                    110 Bijlage 2 Literatuurlijst
Bijlage 3 Politieke en militaire organisaties Bijlage 4 Andere afkortingen Bijlage 5 Identiteits- en reisdocumenten Bijlage 6 Overzicht rechterlijke macht Bijlage 7 Procedures dienstplicht Bijlage 8
Bombardementen sinds januari 2001 Bijlage 9 Binnenlands ontheemden in kampen 1 Inleiding

In dit algemeen ambtsbericht wordt de huidige situatie in Sudan beschreven voor zover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die afkomstig zijn uit Sudan en voor besluitvorming over de terugkeer van afgewezen Sudanese asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere ambtsberichten over de situatie in Sudan; het laatste algemeen ambtsbericht is uitgebracht op 31 maart 2001, terwijl een aanvullend ambtsbericht over de positie van de Popular Defence Forces werd uitgebracht op 29 november 2001. Daarnaast is een ambtsbericht uitgebracht over de positie van Sudanezen in derde landen (Kenia en Syrië), op 22 augustus 2001. Dit algemeen ambtsbericht beslaat de periode van april 2001 tot en met augustus 2002.

Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie van openbare bronnen. Zo is bij de opstelling gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, niet-gouvernementele organisaties en berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen is opgenomen in de literatuurlijst (bijlage 2, na de kaart van Sudan in bijlage 1).

Bovendien liggen bevindingen ter plaatse en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordigingen in de regio en van Europese landen aan dit algemeen ambtsbericht ten grondslag.

In het algemeen ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar de geraadpleegde openbare bronnen. Waar deze bronnen zijn vermeld is de tekst overigens veelal mede gebaseerd op vertrouwelijke informatie.

In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de recente ontwikkelingen op politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan door een korte beschrijving van de geografie, bevolking en geschiedenis van Sudan. In hoofdstuk drie wordt de mensenrechtensituatie in Sudan beschreven. Na een overzicht van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij Sudan partij is, komen mogelijkheden van toezicht aan de orde. In paragraaf 3.3 volgt de beschrijving van de naleving van enkele belangrijke mensenrechten. In paragraaf 3.4 wordt de positie van enkele specifieke groepen belicht.

In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden en van minderjarigen, het beleid van een aantal andere Europese landen ten aanzien van asielzoekers uit Sudan, en de activiteiten van internationale organisaties, waaronder UNHCR, aan de orde.

Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.

2 Landeninformatie

2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
De naar schatting 30,3 miljoen inwoners van Sudan kunnen worden ingedeeld in circa 600 stammen. Er bestaat een grote verscheidenheid aan etniciteiten en het aantal talen dat in Sudan wordt gesproken is meer dan 100 .

Sudan kent 26 deelstaten. Op grond van de administratief-bestuurlijke indeling van 1994 worden 16 deelstaten tot Noord-Sudan gerekend en 10 tot Zuid-Sudan. Noord-Sudan is in handen van de regering in Khartoem (met uitzondering van een gedeelte van het Nuba gebergte), maar Zuid-Sudan is de facto in handen van rebellen; met dien verstande dat de meeste grotere plaatsen (garnizoensplaatsen) en hun directe omgeving in Zuid-Sudan onder controle staan van de regering, waardoor de cultuur en het taalgebruik in die grotere plaatsen sterk beïnvloed zijn.

In het gedeelte dat kan worden aangeduid als (het administratief-bestuurlijke) Noord-Sudan mengden Arabische stammen zich vanaf de zevende eeuw met de reeds in het gebied woonachtige Afrikaanse volken. Onder meer door onderlinge huwelijken vond op grote schaal arabisering en islamisering plaats van deze noordelijke Afrikaanse volken, en was het na de dertiende eeuw vrijwel gedaan met het christendom in het noorden van het huidige Sudan. Thans is circa 90 % van de bevolking in dit deel van Sudan moslim. Zwart-Afrikaanse (niet-Arabische maar wel grotendeels islamitische) stammen en bevolkingsgroepen in het noorden van Sudan zijn onder andere de Beja, de Fur, de Nubiërs en volkeren die heden ten dage gezamenlijk tot de Nuba gerekend worden. In de regio Khartoem verblijven daarnaast circa twee miljoen ontheemden die uit het zuiden en voor een kleiner deel uit het westen afkomstig zijn en hoofdzakelijk animistisch of christelijk zijn. Tot slot wonen in Noord-Sudan circa 150.000 koptische christenen.

De nationale of officiële taal van Sudan is het standaard Arabisch.

Als moedertaal spreken Sudanezen de taal van hun etnische groep. Degenen die een andere taal dan Arabisch als moedertaal hebben, beheersen in de regel een vorm van Arabisch als tweede taal. In het zuiden vervult het Juba-Arabisch de functie van inter-etnische voertaal. Het Juba-Arabisch is een vereenvoudigde vorm van het Arabisch. Kennis van het Juba-Arabisch is in heel Zuid-Sudan wijd verbreid. Het Noord-Sudanese gesproken Arabisch en het Engels zijn in Zuid-Sudan niet toereikend voor communicatie in het dagelijks leven, al beheerst het goed opgeleide deel van de bevolking naast het Juba-Arabisch beide talen.

Het Engels wordt overigens nergens in Sudan gebruikt als voertaal in het dagelijks leven. Het Engels wordt wel gebruikt in contacten tussen opgeleide Sudanezen en niet-Arabische buitenlanders.

In (het administratief-bestuurlijke) Zuid-Sudan leven overwegend zwart-Afrikaanse stammen, waarvan de Dinka, Nuer en Shilluk de omvangrijkste zijn. De religie van deze stammen is overwegend animistisch (circa 70%) of christelijk (circa 20%), en de cultuur verschilt wezenlijk van die van het Arabische en gearabiseerde bevolkingsdeel in het noorden.

2.1.2 Geschiedenis
Prekoloniale en koloniale tijd

Ooit duidden Arabische geografen het gebied dat in Afrika ten zuiden van de Sahara ligt aan met 'Bilad al-Sudan' (Land van de Zwarten). Later sloeg de term Sudan op de brede gordel droge savanne en halfwoestijn die van oost naar west, direct ten zuiden van de Sahara, door het Afrikaanse continent liep. Het land Sudan, zoals wij dat nu kennen, omvat slechts een deel van die gordel, namelijk het gebied dat vanaf 1898 onder gezamenlijk bestuur van Groot-Brittannië en Egypte stond en in 1956 onafhankelijk werd.

Pas in de negentiende eeuw werd voor het eerst de natuurlijke scheiding tussen het huidige Noord- en Zuid-Sudan bedwongen, namelijk een enorme moerasvlakte -de Sudd genaamd - gevoed door de Nijl. Onder de toenmalige Ottomaans-Egyptische overheersing werden de twee delen samengetrokken binnen één bestuursstructuur. In de jaren twintig van de twintigste eeuw herstelden de Britse koloniale autoriteiten de scheiding tussen noord en zuid, met het doel Zuid-Sudan aansluiting te laten vinden bij een Federatie van Oost-Afrikaanse Staten onder Brits bestuur. Toen in de jaren veertig de eerste politieke partijen werden opgericht, en de roep om onafhankelijkheid te sterk werd, lieten de Britten deze zogenaamde Southern Policy los. Op het moment dat Sudan onafhankelijk werd, in 1956, waren de handel en de meeste ambtelijke functies in handen van noorderlingen. Het zuiden had geen politieke partijen, en een bestuurlijk kader ontbrak.

De eerste burgeroorlog 1955-1972

Al in 1955 waren de zuidelijke eenheden van het Sudanese leger begonnen te muiten. Toen de autoriteiten na de onafhankelijkheid poogden om alle christelijke en Britse invloeden uit het zuiden te bannen, groeide het verzet verder, en werd dit ook in het noorden voelbaar. In 1963 bundelde het zuidelijke verzet zijn krachten in de Anya-Nya beweging. Deze voornamelijk uit oud-soldaten bestaande rebellenbeweging had geen vertrouwen in de pogingen van zuidelijke leiders om tot een vergelijk met de regering in Khartoem te komen.

Vrede 1972-1983

In 1969 bracht een militaire staatsgreep kolonel Gaafar Muhamed Nimeiri aan de macht, en in 1972 leidden onderhandelingen tussen deze president en zuidelijke leiders tot de ondertekening van de 'Vredesovereenkomst van Addis Abeba', waarin aan de zuidelijke regio, bestaande uit de toenmalige deelstaten Bahr el-Ghazal, Equatoria en Upper Nile, een grote mate van autonomie werd toegekend. Zo kwam het bestuur in het zuiden in handen van een Hoge Uitvoerende Raad, die gecontroleerd werd door een regionaal volksparlement in Juba. Deze relatieve autonomie werd in 1973 bevestigd in de grondwet. De grondwet stelde bovendien de islamitische, christelijke en traditionele godsdiensten gelijk en het Engels werd de officiële taal in het zuiden. De aanpak van Nimeiri leverde hem veel goodwill in het westen op en leidde tot financiële hulp, waarmee een ambitieus economisch programma werd opgezet  (modernisering landbouw, aardolie-exploratie en aanleg Jonglei-kanaal). In de praktijk bleek echter weinig geld naar het zuiden te gaan.

Zuidelijke groepen uit de Dinka en Nuer stammen wilden voortzetting van de strijd tegen het noorden. Een belangrijke drijfveer hiervoor was de toenemende ontevredenheid over (vermeende) pogingen van het noorden om de opbrengsten van de natuurlijke hulpbronnen aan het zuiden te onttrekken. Tevens verzetten zij zich tegen een voorstel van een lid van de Hoge Uitvoerende Raad, Joseph Lagu, voormalig leider van de Anya-Nya beweging, om het zuiden in drie bestuursregio's onder te verdelen teneinde de overheersing van de Dinka in het bestuur van het zuiden te verminderen. President Nimeiri koos de kant van Joseph Lagu en besloot tot verdeling van de zuidelijke regio in drie autonome delen. In een poging de islamitische oppositie in het noorden voor zich te winnen, voerde hij in september 1983 bij decreet de islamitische wetgeving (shari'a) in voor geheel Sudan. Deze zogenaamde september-wetten leidden in het zuiden en bij gematigde groeperingen in het noorden tot felle kritiek en verzet.

De tweede burgeroorlog, 1983 tot heden

Het verzet tegen de sociaal-economische achterstelling ten opzichte van het noorden was altijd een gezamenlijk kenmerk van alle zuidelijke groeperingen, maar er is nooit sprake geweest van een zuidelijke eenheid. Van oudsher bestonden er ook tussen de diverse etnische groepen in het zuiden onderlinge conflicten, die ooit om veeroof waren begonnen, of als strijd om weidegebied of toegang tot water. De aanwezigheid van moderne wapens maakte de confrontaties bloediger en oncontroleerbaarder. De innerlijke machtsstrijd binnen het zuidelijke verzet werd in sommige gevallen door het regime in Khartoem gebruikt om het verzet te verzwakken.

In 1983 ontstond onder kolonel John Garang de Mabior de Sudan People's Liberation Movement/Army (SPLM/A). Deze SPLM/A zou de belangrijkste rebellengroepering van het zuiden worden.

In de eerste helft van de jaren negentig had de SPLM/A te maken met interne verdeeldheid inzake de te volgen koers. Er ontstonden verschillende afsplitsingen van de SPLM/A, zowel om ideologische, als om etnische redenen, maar de SPLM/A bleef vasthouden aan het doel van een gelijkwaardige positie van zuiderlingen in een verenigd Sudan. Naast de SPLM/A en de afsplitsingen, de South Sudan Independence Movement/Army (SSIM/A) en SPLA-United , waren in het zuiden een aantal kleinere, vaak langs tribale lijnen samengestelde, facties actief.

Vanaf 1985 was de bevolking van het Nuba gebergte , bestaande uit zwart-Afrikaanse bevolkingsgroepen die onder de noemer 'Nuba' worden geschaard, en Arabische bevolkingsgroepen, betrokken geraakt bij de strijd tussen de Sudanese regering en het SPLM/A. Een en ander leidde tot rivaliteit tussen de verschillende bevolkingsgroepen in dit gebied. De Nuba verzetten zich tegen het islamiseringsbeleid van de regering, en streden voor het behoud van hun culturele identiteit. Hierin werden zij door de SPLM/A gesteund. Overigens steunden geen Nuba bevolkingsgroepen als groep de regering dan wel de SPLM/A. Onder alle Nuba bevolkingsgroepen bevonden zich voor- en tegenstanders van zowel de regering als de SPLM/A.

De strijd in het Nuba gebergte nam toe met de inzet van Popular Defense Forces (PDF) in 1989 door de regering in Khartoem. Door de toename van de strijd kwamen grote groepen vluchtelingen op gang. Deze werden opgevangen in de door de regering opgerichte, zogenaamde Nuba Peace Villages. Deze dorpen c.q. kampen waren er mede op gericht de religieuze, culturele en politieke aspiraties van de Nuba teniet te doen. Nadat de SPLM/A-Nuba (Mountains) factie van Mohammed Harun Kafi zich had aangesloten bij het vredesakkoord van Khartoem in 1997, zegde de regering de 'vredesdorpen' gezondheidszorg, schoon water en onderwijs toe. In de praktijk gebeurde er nauwelijks iets. Betrouwbare bronnen maakten eind jaren negentig daarentegen melding van praktijken als gedwongen rekrutering ten behoeve van de Popular Defense Forces (PDF) , gedwongen bekering tot de Islam en verkrachtingen.

Op 6 april 1985 pleegde generaal Swar Al-Dhahab een staatsgreep in Khartoem en installeerde hij een Transitional Military Council. Het jaar daarop kon na verkiezingen een coalitieregering onder leiding van Sadiq Al-Mahdi worden gevormd. Hiervan maakten de Umma Party (UP) en de Democratic Unionist Party (DUP) deel uit en vanaf februari 1988 ook het National Islamic Front (NIF). Een vredesinitiatief van de DUP leidde tot een beginselakkoord tussen deze partij en de SPLM.

Toen bleek dat de twee andere regeringspartijen niet instemden met het akkoord, stapte de DUP eind december 1988 uit de regering. Enkele dagen voordat de nu uit UP en NIF samengestelde regering nieuwe besluiten over een vredesakkoord met de SPLM/A zou nemen, vond op 30 juni 1989 een staatsgreep plaats onder leiding van luitenant-generaal Omar Hassan Ahmed Al-Bashir. Deze zette de gewapende strijd tegen de SPLM/A voort.

Periode Al-Bashir 1989 tot heden

De regering die Al-Bashir vormde, liet zich sterk beïnvloeden door het National Islamic Front (NIF) onder leiding van Hassan Al-Turabi. De NIF-interpretatie van de islam betekende voor het noorden dat (politieke) tegenstanders monddood werden gemaakt, onder meer door onderdrukking van de bevolking (beperking persvrijheid; beperking vrijheid van vergadering en vereniging onder meer door middel van een verbod op alle niet-religieuze organisaties; arrestaties, detenties en martelingen; maar ook ontslag, confiscatie van bezittingen, etc.). Verder bleven de islamitische strafwetgeving (shari'a) en de hudud-straffen (zweepslagen, amputatie en steniging) van kracht. Indien voor de berechting van een specifiek geval bestaande wetgeving ontbrak, kon de rechter terugvallen op de shari'a als bron van wetgeving.

Een groot aantal van de door Al-Bashir verboden niet-religieuze organisaties in het noorden, waar onder de Democratic Unionist Party (DUP) en Umma Party (UP), ging een samenwerkingsverband aan onder de naam National Democratic Alliance (NDA).

In 1996 ging een gewapende tak van de NDA, de Sudan Allied Forces (SAF) een samenwerkingsverband aan met de SPLM/A. De SAF gingen vanuit Ethiopië en Eritrea opereren, waardoor de regering in Khartoem te maken kreeg met een tweede front in het oosten van het land. Onmiddellijk liet de regering grote aantallen leden van de verboden noordelijke partijen arresteren en intensiveerde zij haar pogingen meer dienstplichtigen voor het leger te rekruteren.

Terwijl de SPLM/A en SAF een samenwerkingsverband aangingen, ondertekenden de regering en enkele zuidelijke facties (onder meer de SSIM-factie onder leiding van Riak Machar van de Nuer stam) een 'political charter'. Dit handvest werd in 1997 uitgewerkt tot het vredesakkoord van Khartoem. In dit akkoord erkende de regering formeel de religieuze, culturele en etnische diversiteit van Sudan. Verder werd vastgelegd dat het zuiden na een overgangsperiode van vier jaar door middel van een referendum over zelfbeschikking zou kunnen besluiten. Bovendien werden afspraken gemaakt over amnestieregelingen, de grondwet, fundamentele rechten en vrijheden, en de rechtspraak. Het restant van de groep SPLA-United van professor Lam Akol van de Shilluk stam sloot zich op 20 september 1997 te Fashoda bij het vredesakkoord van Khartoem aan. Een begin werd gemaakt met de uitwerking van het akkoord; rebellenleiders werden in bestuurlijke functies geplaatst en een 'Coördinatieraad voor het Zuiden' kwam tot stand. Eveneens tekende de regering in dat jaar een vredesovereenkomst met een Nuba-groep, onder leiding van Harun Kafi. De akkoorden van Khartoem en Fashoda kunnen worden gezien als het begin van een proces van politieke liberalisering, zowel ten opzichte van het noorden als van het zuiden. In 1998 werd in de door de regering gecontroleerde gebieden een nieuwe grondwet van kracht, die het resultaat was van de akkoorden van Khartoem en Fashoda. Onder meer werd vastgelegd dat de shari'a-gedragsregels en inheemse gebruiken bronnen van wetgeving zijn en dat Sudan een federatie van 26 deelstaten is. Ook bevestigde de wet onder meer het recht op politieke vereniging voor alle Sudanezen. Dit principe werd eerst in januari 1999 vertaald in een wet inzake politieke 'associaties' (Tawali Law) en vervolgens in maart 2000 in een nieuwe wet op de politieke partijen.Verder vond er in de jaren volgend op 1998 echter nauwelijks vertaling plaats in lagere wetgeving van de gunstige bepalingen van de grondwet met betrekking tot burgerlijke en politieke rechten.

Vanaf december 1999 leek het er op dat het voorzichtige liberaliseringsproces tot stilstand kwam toen president Al-Bashir het parlement ontbond en de noodtoestand afkondigde. Die afkondiging bleek een beslissende stap in de machtsstrijd tussen Al-Turabi en Al-Bashir. Al-Turabi werd vervolgens in april 2000 uit de regeringspartij, de National Congress (Party) (NC(P)), gestoten, waarna hij de Popular National Congress (PNC) oprichtte. Niettemin verminderde zijn invloed snel. Het liberaliseringsproces, waaronder de verzoening met politieke tegenstanders (het ging hierbij vooral om de noordelijke oppositie), zette zich na de politieke uitschakeling van Al-Turabi in het algemeen juist voort. Naar aanleiding van een eerder gesloten overeenkomst met de leider van de Umma Party, Sadiq Al-Mahdi, en een bij diverse gelegenheden (onder meer schriftelijk vastgelegd op 3 juni 2000) door president Al-Bashir afgekondigde amnestieverlening voor in het buitenland verblijvende politieke vluchtelingen, keerden vele gevluchte leden van de noordelijke oppositie terug naar Sudan. Hieronder bevonden zich allereerst circa 30 vooraanstaande UP-leden, en honderden UP-strijders. Op 23 november 2000 volgde de voorzitter van de UP, Sadiq Al-Mahdi, na vier jaar verblijf in het buitenland.

Aan het einde van het jaar 2000 en het begin van 2001 deden zich wel enkele zorgelijke ontwikkelingen voor. Op 6 december 2000 braken de Sudanese autoriteiten een informele bijeenkomst van de leiders van de binnenlandse NDA met een Amerikaanse diplomaat op. De oppositieleiders werden aanvankelijk zonder officiële aanklacht gedetineerd. In de strafrechtelijke procedure die moeizaam op gang kwam werden zij beschuldigd van spionage en het beramen van een aanslag tegen de staat.

President Al-Bashir besloot vervroegde parlements- en presidentsverkiezingen te houden in december 2000 in plaats van in 2001, aangezien hij in december 1999 het parlement had ontbonden. Deze verkiezingen werden door de meeste oppositiepartijen geboycot. Vele hadden zich nooit laten registeren als politieke partij, omdat zij het niet met de geldende wetgeving voor registratie van politieke partijen eens waren. Daarnaast waren de partijen van mening dat het niet mogelijk was vrije en eerlijke verkiezingen te houden in een land in burgeroorlog. Begin 2000 had de UP weliswaar besloten uit de NDA te stappen en daarmee de militaire strijd op te geven, maar ook zij nam deel aan de boycot. Al-Bashir won uiteindelijk de verkiezingen met 85,6 % van de stemmen. De verkiezingen waren volgens internationale waarnemers niet eerlijk en vrij.

Internationale betrokkenheid bij vredesonderhandelingen

Op internationaal niveau werden er van twee kanten pogingen gedaan vredesonderhandelingen in Sudan op gang te brengen en te houden. Enerzijds was er de Intergovernmental Authority on Development (IGAD) , een groep van Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara, die over het algemeen enige sympathie koesterden voor de standpunten van het zuidelijke verzet tegen Khartoem. Eind jaren negentig werden daarnaast pogingen tot bemiddeling aangeboden vanuit een andere hoek, namelijk door Egypte en Libië gezamenlijk.

In 1994 stelde de IGAD ten behoeve van vredesonderhandelingen in Sudan de 'Declaration of Principles' (DoP) op. De verklaring voorzag onder meer in een referendum over de status van Zuid-Sudan, indien de beide partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over een aantal belangrijke kwesties, zoals de verhouding tussen staat en religie, en de verdeling van hulpbronnen. De SPLM/A accepteerde de principes onmiddellijk, maar president Al-Bashir ging daartoe pas over na het akkoord van Khartoem in 1997. Hoewel de militaire strijd werd voortgezet, trok de acceptatie van de DoP door de regering wel de vastgelopen onderhandelingen met de SPLM/A los. Vervolgbesprekingen tussen de regering en de SPLM/A onder leiding van de IGAD werden echter enkele malen uitgesteld en leidden niet tot substantiële resultaten. Ondertussen deden zich bij de verzetsbewegingen onderlinge twisten voor, die de besprekingen hinderden. Wel werd in 1999 tijdens de vierde ronde IGAD-besprekingen een speciale Keniaanse gezant ter begeleiding van het vredesproces aangesteld. In 2000 kwamen de vredesbesprekingen na enkele bijeenkomsten geheel tot stilstand, nadat de SPLM/A de regering ervan beschuldigd had, dat zij het aantal bombardementen op zuidelijke doelen verhoogd had.

Egypte en Libië, die beide geen deel uitmaken van de IGAD, kwamen in augustus 1999 met een vredesinitiatief, dat toen vijf punten omvatte, het Libië-Egypte Initiatief (LEI). Dat plan voorzag onder meer in een permanent staakt-het-vuren in Sudan en een verzoeningsconferentie. De reactie van de IGAD landen was in het algemeen terughoudend, evenals de houding van de IGAD Partners Forum (IPF), daar Egypte weigerde de door IGAD opgestelde Declaration of Principles te accepteren.

Binnenlandse vredesinitiatieven:

In 1998 en 1999 kondigden de regering en de SPLM/A elk eenzijdig verschillende staakt-het-vurens af voor de zuidelijke deelstaten Bahr el-Ghazal en delen van Upper Nile en Unity State. Beide partijen schonden hun staakt-het-vurens, maar verlengden of herbevestigden deze ook telkens weer.

Verder sloten de Dinka en de Nuer op de Westelijke Nijloever in Zuid-Sudan de overeenkomst van Wunlit, en sloten de op de Oostelijke Nijloever in Zuid-Sudan woonachtige etnische groepen de overeenkomst van Liliir. Op enkele schermutselingen na hielden deze overeenkomsten stand.

Buitenlandse betrekkingen

De regering ondervond niet alleen in het binnenland weerstand. Alle zwart-Afrikaanse buurlanden koesterden in meer of mindere mate sympathie voor de doelstellingen van de oppositie in Sudan. Deze sympathie varieerde van het gedogen dat het SPLM/A op het grondgebied aanwezig was en militaire voorbereidingen trof (Kenia) tot het openlijk bevoorraden van oppositiegroeperingen en daadwerkelijke steun aan militaire operaties (Eritrea, Ethiopië en Oeganda).

In de loop van 1999 zette de Sudanese regering zich in voor een verbetering van de betrekkingen met een aantal buurlanden. De relatie met Egypte verbeterde nadat de macht van Al-Turabi was ingeperkt; Egypte had altijd moeite gehad met de wijze waarop Al-Turabi de Islam propageerde. De banden met Ethiopië en Eritrea werden aangehaald, wat de positie van de oppositiebewegingen in Sudan verzwakte. In de relatie met Oeganda kwam beweging vanaf 1999 toen, door bemiddeling van president Carter, een overeenkomst werd gesloten die voorzag in het herstel van de diplomatieke betrekkingen, en de beëindiging van steun aan elkaars gewapende rebellen. Deze overeenkomst werd in 2000 bekrachtigd. Onderdeel van de overeenkomst vormden het opvangen en terugbrengen van door de Lord's Resistance Army (LRA) ontvoerde kinderen en andere weggelopen leden van de LRA. Oeganda kondigde een amnestie af voor LRA-leden en gaf aan dat opvang en veiligheid van terugkeerders gewaarborgd zouden worden. Repatriëring vond plaats via Khartoem in samenwerking met de Sudanese autoriteiten, en met deze samenwerking verbeterde de relatie tussen Oeganda en Sudan.

De positie van de Verenigde Staten was voor de Sudanese regering belangrijk omdat deze met hun potentiële invloed op de SPLM/A een cruciale rol konden spelen in het vredesproces. In augustus 1998 kwam de relatie met de Amerikaanse regering onder druk te staan toen de VS - als vergelding voor Sudans vermeende betrokkenheid bij de bomaanslagen op hun ambassades in Kenia en Tanzania - kruisraketten afvuurden op een farmaceutische fabriek in Khartoem.

Sinds april 2000 verbeterde de relatie met de VS; Amerikaanse diplomaten keerden voorzichtig terug en een dialoog werd opgestart over terrorisme en andere veiligheidskwesties. Het ingrijpen van de Sudanese regering in de informele bijeenkomst van een Amerikaanse diplomaat met de leiders van de binnenlandse afdeling van de NDA in december 2000 betekende een lichte terugslag, zij het zonder feitelijke consequenties.

2.1.3 Staatsinrichting
Sudan is een islamitische presidentiële republiek. Het huidige staatshoofd is sinds 1989 regeringsleider en sedert 1993 president van Sudan en voorzitter van het kabinet. In december 2001 werd hij na verkiezingen voor een ambtstermijn van 5 jaar herbenoemd. De president had de verkiezingen met ruim 86 % van de stemmen gewonnen, maar de (presidents- en parlements-)verkiezingen waren geboycot door de belangrijkste oppositiepartijen. Volgens waarnemers was geen sprake van vrije en eerlijke verkiezingen.

In de grondwet van 1998 is de scheiding van uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht vastgelegd. Sinds december 1999 is echter de noodtoestand van kracht hetgeen de president de bevoegdheid geeft op verschillende terreinen per decreet te regeren; op 1 januari 2001 verlengde de president de noodtoestand met een jaar en wederom op 1 januari 2002.

De uitvoerende macht is neergelegd bij een Raad van Ministers (zowel burgers als militairen) die door de president wordt benoemd, maar verantwoording schuldig is aan een nationaal parlement.

De republiek Sudan is een federatie van 26 deelstaten. De federale regering, zetelend in Khartoem, is verantwoordelijk voor onder meer defensie, buitenlands beleid, het juridische stelsel, nationaliteitsvraagstukken, hoger onderwijs, monetaire aangelegenheden en de buitenlandse handel.

In elke deelstaat bestaat het bestuur uit een gouverneur (Wali), een plaatsvervangend gouverneur, deelstatelijke ministers en een deelstatelijk parlement. De deelstatelijke overheden hebben verantwoordelijkheid voor de economische ontwikkeling van de deelstaat, handel, industrie, landbouw, woningbouw, toerisme, milieu, gezondheid, onderwijs, transport en sociale aangelegenheden. De deelstaten zijn bevoegd op hun niveau belasting te heffen.

De deelstaten zijn onderverdeeld in provincies (in totaal 67), die worden geleid door een commissaris (commissioner), en een plaatsvervangend commissaris. Deze functionarissen, alsmede de gouverneurs, hun plaatsvervangers, de ministers van Staat en adviseurs worden door het staatshoofd benoemd. Lokaal spelen traditionele gezagsdragers (nasr, sheiks en chiefs) nog altijd een bestuurlijke rol. Verder zijn de deelstatelijke overheden plaatselijk vertegenwoordigd. In grotere steden worden de wijkbewoners door zogenaamde volkscomité's (popular committees) vertegenwoordigd. De helft van de leden van deze volkscomité's wordt gekozen, de andere helft benoemd. Benoemingen vinden plaats door de commissaris van de provincie op advies van de hoogste gemeentelijke ambtenaar. De volkscomité's zijn op deelstatelijk niveau vertegenwoordigd door een congres van volkscomité's (Congress of Popular Committees).

De wetgevende macht berust conform de grondwet van 1998 in beginsel bij een parlement bestaande uit één kamer (National Assembly). Het parlement werd na verkiezingen in 1996 ingesteld. Het zittende parlement werd echter in december 1999 door president Al-Bashir ontbonden in het kader van de machtsstrijd waarin hij en de voorzitter van het parlement, Al-Turabi, verwikkeld waren geraakt. In december 2000 werden leden voor een nieuw parlement, van 360 zetels, gekozen.

Politieke partijen zijn thans in Sudan toegestaan. Direct na de staatsgreep (30 juni 1989) werden alle politieke partijen en andere niet-religieuze organisaties verboden. Theoretisch gold dit ook voor het NIF (thans NC(P)) , maar in de praktijk leunde de regering Al-Bashir op het NIF. Eerst in januari 1999 werd een wet van kracht, de Tawali Law, op grond waarvan (uitsluitend) politieke 'associaties' werden toegestaan. In maart 2000 werd deze wet vervangen door een nieuwe wet die het mogelijk maakte dat politieke partijen officieel weer politieke activiteiten konden ontplooien.

Artikel 101 van de grondwet van 1998 voorziet in de onafhankelijkheid van rechters. In dezelfde wet is daarentegen ook vastgelegd dat de hoogste rechter van het Hooggerechtshof (de chief justice), diens plaatsvervangers en eventueel rechters van lagere rechtbanken door de president van de staat benoemd worden. Leden van de rechterlijke macht kunnen bij 'onwelgevallige' rechtspraak worden ontslagen.

De SPLM/A probeert in de door haar gecontroleerde gebieden een staatsstructuur op te bouwen. Zij heeft hiertoe een aantal staatsorganen ingesteld, zoals de National Liberation Council (parlement), National Executive Council (regering) en het National Leadership Council (overleg/adviesgremium, vertegenwoordiging van de regio's in SPLA gebied). Er is ook een Hooggerechtshof ingesteld. De regering wordt door John Garang geleid.

De bestuursstructuur omvat 5 regio's (Bahr el-Ghazal, Equatoria, Upper Nile, Southern Blue Nile, South Kordofan) en 46 districten, die door SPLM-secretarissen worden bestuurd, waaronder weer vallen payams (subdistricten) en bomas. Deze bestuursstructuur heeft echter weinig democratisch gehalte en is met name gericht op de politieke en militaire doelstellingen van de SPLM/A. De SPLM is enige jaren geleden begonnen op alle bestuursniveaus Liberation Councils in te stellen, doch de werkelijke invloed van die raden is zeer gering. De besluitvorming is feitelijk nog steeds gecentraliseerd. Alle belangrijke besluiten worden genomen door John Garang.

Kerken en ngo's klagen over willekeur, roof van hulpgoederen, afpersing en gebruik van geweld door SPLA en andere rebellen tegen de burgerbevolking.

2.2 Politieke ontwikkelingen

Inleiding

Het conflict in Sudan is in feite een samengesteld geheel van verschillende conflicten. Naast het conflict noord-zuid zijn er tal van politieke onenigheden in het noorden, diverse politiek-militaire conflicten in het zuiden en conflicten tussen stammen in een aantal gebieden. In deze paragraaf worden de belangrijkste politieke ontwikkelingen beschreven voor de periode april 2001 tot en met mei 2002. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de politieke ontwikkelingen in het noorden en die in het zuiden. Vervolgens worden de ontwikkelingen in het noord-zuid-conflict, de rol van de olie en de buitenlandse betrekkingen besproken. Aan de rol van de olie wordt voor het eerst in een ambtsbericht Sudan specifiek aandacht geschonken vanwege de ontwikkelingen in het afgelopen jaar en de beschuldigingen door diverse westerse groepen dat vanwege de olieproductie in dit gebied op grote schaal mensenrechten worden geschonden.

Vooraf wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste actoren en hun posities aan het begin van de verslagperiode (april 2001).

Belangrijkste actoren

Het belangrijkste conflict in Sudan is het conflict noord-zuid, en de belangrijkste opponenten daarin zijn de Sudanese regering onder leiding van president Al-Bashir en de rebellenbeweging SPLM/A van John Garang. Rond deze twee opponenten hebben zich medestanders geschaard, die de hoofdopponenten ook in de andere deelconflicten steunen. Overigens wisselde de opstelling van de diverse medestanders in de loop van de tijd.

In april 2001 waren de (politieke) verhoudingen als volgt:

De Sudanese regering onder leiding van president Al-Bashir kreeg steun van:


- de regeringspartij National Congress (Party) / NC(P);

- de DUP-factie onder leiding van Al-Hindi (deze minderheidsfactie was in de jaren '90 van de DUP afgesplitst);

- de SPLA-Nuba van Mohammed Harun Kafi;

- het United Democratic Salvation Front (UDSF), dat in 1997 het vredesakkoord van Khartoem sloot (een verzameling zuidelijke facties, waar onder SPLA-United van Lam Akol en GANTRY), en dat de politieke vleugel van de militie South Sudan Defence Force (SSDF) vormt;

- diverse regeringsgezinde milities in het veld.
De regering van president Al-Bashir ondervond oppositie van:


- de SPLM/A, grootste zuidelijke oppositiebeweging onder leiding van John Garang;

- de Umma Party (UP), noordelijke oppositiepartij onder leiding van Sadiq Al-Mahdi;

- de hoofdfactie van de noordelijke partij DUP onder leiding van Al-Mirghani;

- de (Sudanese) Communist Party / (S)CP;

- de Baath Party;


- de Popular National Congress (PNC) van dr Hassan Al-Turabi;

- de USAP, onder leiding van Joseph Okel (spreekbuis van de SPLM/A in het noorden);

- de zuidelijke beweging SPDF van Riak Machar (voorheen SSIM);

- de SPLA-Nuba Mountains (toen nog onder leiding van Yusuf Kuwah, sinds april 2001 in verband met zijn overlijden opgevolgd door Abdel Aziz El Helo);

- diverse kleinere bewegingen zowel in het noorden als in het zuiden.
De noordelijke bewegingen DUP, (S)CP, Baath Party, Beja Congress, Sudanese National Party, Nasirist Social Party, (oude) National Congress (onder leiding van Abdel Kabir Adam) , Union of National Democratic Forces en vakbonden werken samen met zuidelijke bewegingen SPLM/A, USAP en SPLA-Nuba Mountains, en Sudanese African Congress in de National Democratic Alliance (NDA).

De politieke basis van de regering Al-Bashir is smal. De politieke steun voor de regering is, afgezien van de regeringspartij, afkomstig van onbelangrijke partijen. Geen van de vooraanstaande oppositiepartijen, waaronder UP en DUP, willen met de regering samenwerking zolang er geen vrede is. Ook onder de bevolking is niet veel steun voor de regering.

De belangrijkste steun van de regering komt van de kant van de veiligheidsdiensten. Ook het leger steunt Al-Bashir, maar die steun is niet vanzelfsprekend. Door voortdurende zuiveringen in het militaire apparaat en een vliegtuigongeluk in april 2001, waarbij een deel van de militaire top is omgekomen, behoort nog maar een klein deel van het militaire apparaat tot de groep "getrouwen" uit de coup-periode van 1989. Het zijn vooral de leden van de PDF (zie paragraaf 2.3) die de regering steunen. Wel is het zo dat de veiligheidsdienst grip heeft op het leger en indien nodig ervoor zorgt dat zuiveringen plaatsvinden.

Politieke ontwikkelingen in het administratief-bestuurlijke Noord-Sudan

De verslagperiode werd gekenmerkt door een verdere consolidatie van de machtspositie van president Al-Bashir. Met de nog immer geldende noodtoestand, die per 1 januari 2002 wederom met een jaar werd verlengd, heeft Al-Bashir een machtig wapen in handen. De noodtoestand geeft hem vergaande wetgevende bevoegdheden en beslissingsruimte. Hoewel de politieke basis van de huidige regering smal is, zit Al-Bashir stevig in het zadel. Bovendien heeft Al-Bashir de steun van de machtigste Sudanese instellingen, zoals de veiligheidsdiensten en het leger. Voorts heeft Al-Bashir zijn positie in internationaal verband versterkt door middel van zijn coöperatieve opstelling in de strijd tegen het terrorisme.

Binnen het noorden is een politieke strijd om de macht en om de nationale bestuursstructuur gaande. De oppositiepartijen hebben weliswaar sterk uiteenlopende politieke programma's maar vinden elkaar in een gemeenschappelijke strijd tegen de regering Al-Bashir. Om die reden zijn er gedurende verslagperiode diverse akkoorden en samenwerkingsverbanden gesloten tussen de verschillende oppositiepartijen.

(Kabinets)benoemingen

Volgend op de in december 2000 vervroegd gehouden presidents- en parlementsverkiezingen maakte de herkozen president Al-Bashir op 23 februari 2001 de samenstelling van zijn nieuwe kabinet bekend. Het betrof een coalitie van drie partijen, te weten de regeringspartij NC(P) met 22 portefeuilles, de DUP-factie onder leiding van Al-Hindi met drie portefeuilles en het UDSF eveneens met 3 portefeuilles. Al-Bashir verving 21 van de 28 ministers. Er werd voornamelijk onderling geschoven, waardoor invloedrijke personen, loyaal aan Al-Bashir, konden worden gehandhaafd. Al-Bashir verving bovendien meer dan de helft van de 26 deelstaat-gouverneurs. Hij versterkte zijn positie door NC-loyalisten te benoemen als provinciaal gouverneur.

Voorts benoemde Al-Bashir de zuiderlingen Moses Machar en Gatluak Deng tot respectievelijk tweede vice-president en voorzitter van de Coördinatieraad voor de zuidelijke staten. Ook werden functies toegewezen aan personen uit het westen en het oosten van Sudan. Met deze benoemingen wilde Al-Bashir de indruk wekken van een regering op brede basis en de kritiek pareren dat de regering gedomineerd werd door het Arabische noorden. Ofschoon niet alleen noorderlingen deel uit maakten van het nieuwe kabinet, bleven de sleutelposities in handen van aanhangers van Al-Bashir.

In augustus 2002 volgde een nieuwe herschikking binnen het kabinet. Een in juli 2002 afgescheiden factie van de UP onder leiding van Mubarak El Fadil Mahdi accepteerde het aanbod van regeringsdeelname en mocht 8 (deels nieuwe) posities binnen het kabinet invullen. De politieke betekenis van deze laatste herschikking is nog niet duidelijk.

Rol oppositie

Al-Bashir probeerde verder, overigens met weinig succes, de noordelijke oppositiepartijen aan zich te binden.

Hij probeerde tevergeefs de belangrijkste en grootste politieke partij in het noorden, de UP, in de regering op te nemen. De leider van de UP, Sadiq Al-Mahdi, heeft herhaaldelijk publiekelijk kenbaar gemaakt dat hij geen deel van deze regering wil uitmaken voordat er een vredesovereenkomst met het zuiden is gesloten en er vrije verkiezingen zijn gehouden.

In februari 2002 zocht de UP toenadering tot de SPLM/A. Mondeling werd overgekomen dat beide partijen meer zouden gaan samenwerken. Binnen de UP ontstond verdeeldheid. Een deel van de partij was voorstander van samenwerking met en eventueel toetreding tot de regering. De meerderheid echter, waaronder Sadiq Al-Mahdi, wilde wel een dialoog met de regering, maar was van mening dat prioriteit gegeven moest worden aan het vredesproces boven eventuele toetreding.

In juli 2002 kwam er een scheuring in de UP. Een factie onder leiding van Sadig Al-Mahdi's neef Mubarak El Fadil Mahdi scheidde zich af van de UP uit onvrede met de koers van de partij en sloot in augustus 2002 een akkoord met de regering.

Voorts voerde Al-Bashir tevergeefs besprekingen met de hoofdfactie van de DUP en haar uit ballingschap teruggekeerde tweede persoon Ahmed Al-Mirghani.

Al-Mirghani probeerde op zijn beurt de UP van Al-Mahdi, die consequent deelname aan de regering weigerde, weer terug te krijgen in het NDA-kamp. De UP wees echter in mei 2001 de uitnodiging tot hereniging af. In april 2002 riep Al-Bashir de noordelijke oppositiepartijen wederom op tot samenwerking met de regering.

De in december 2000 gevangen genomen leiders van de binnenlandse vleugel van de NDA hebben gedurende de verslagperiode lange tijd vastgezeten. Zij werden gevangen gehouden op verdenking van spionage en het beramen van een aanslag tegen de staat. De strafrechtelijke vervolging kwam vanaf maart 2001 moeizaam op gang. Om procedurele redenen werd het strafproces telkens verlengd. Uiteindelijk werden de leiders begin oktober 2001 na een presidentiële interventie vrijgelaten. Zij kregen een uitreisverbod opgelegd dat tot op heden van kracht is. Vergaderingen van de NDA in Asmara in december 2001 en in Kairo in januari 2002 konden derhalve slechts door enkele leiders worden bijgewoond.

De NDA voelt zich buitengesloten van de lopende vredesprocessen met betrekking tot het noord-zuid-conflict. Tot nu toe werd de oppositie niet betrokken bij de gesprekken tussen de VS (Danforth) en de Sudanese regering. De NDA is van mening dat de VS in de Sudanese kwestie voor wat het noord-zuid conflict betreft geen vooruitgang kan boeken zonder de steun van de politieke oppositie. Voorts stelt de NDA dat buitenlandse inmenging in dit conflict slechts gebeurt uit eigen belang van de betreffende landen en niet is gericht op het oplossen van het conflict.

In augustus 2002 richtte een drietal uit de regerende NC(P) gestapte politici, waaronder Lam Akol (minister van Transport) een nieuwe partij, de Justice Party, op. De oprichters gaven als redenen voor de nieuwe partij op hun onvrede met het weinig transparante beleid en het geringe democratische gehalte van de NC(P). De nieuwe Justice Party zou een nationale partij moeten zijn, gericht op eenheid en vrede.

Positie Al-Turabi

In februari 2001 sloten het Popular National Congress (PNC) van Al-Turabi en de SPLM van John Garang een Memorandum of Understanding (MoU) om samen te werken aan het bewerkstelligen van democratie, vrede en een federale overheid. Na het bekend worden van het MoU werden Al-Turabi en ongeveer 150 leden van de PNC gearresteerd en werd het kantoor van de partijkrant gesloten. Verschillende leden van de PNC die afstand namen van dit memorandum, werden al snel weer vrijgelaten maar Al-Turabi en enkele prominente partijgenoten bleven in de gevangenis op beschuldiging van gezagsondermijning en samenzwering met de vijand; aanklachten die tot de doodstraf kunnen leiden.

Op de arrestatie van Al-Turabi werd in Sudan vrij lauw gereageerd. Slechts enkele kleine demonstraties werden gehouden. De regering reageerde ook terughoudend. Zij drong niet aan op een snelle berechting van Al-Turabi en de partij PNC werd niet verboden. De regering deed wel pogingen om Al-Turabi het MoU met de SPLM te laten herroepen. Bovendien voerde de regering binnen alle overheidsinstanties (met name in het leger en de PDF) en in de media gedurende een maand een campagne teneinde dit "memo of disgrace" te veroordelen.

In mei 2001 besloot de rechtbank van Noord-Khartoem dat de hechtenis van Al-Turabi om procedurele redenen niet verlengd kon worden. Daarop mocht Al-Turabi de gevangenis verlaten, maar hij werd direct in preventieve hechtenis genomen in de vorm van huisarrest in een regeringshuis. De oppositie reageerde zeer kritisch op deze stap van de regering. Zij is van mening dat zonder vervolging er geen juridische grond is om Al-Turabi gevangen te houden.

In februari 2002 tekenden de PNC en de SPLM wederom een akkoord dat voortbouwt op het MoU van februari 2001. De PNC verklaarde dat in dit akkoord een actieplan wordt ontwikkeld gericht op dialoog, vrede en rust. De noordelijke oppositie beschouwt het akkoord als een positieve stap, die kan bijdragen aan  het doorbreken van de impasse in het vredesproces.

In de afgelopen maanden hebben Al-Turabi en zijn advocaten diverse malen de regering opgeroepen hem hetzij voor de rechter te brengen hetzij vrij te laten. Ook hebben de advocaten van Al-Turabi een geding aangespannen bij het Constitutionele Hof. In een verklaring heeft Al-Bashir bekend gemaakt dat het herroepen van het MoU met de SPLM één van de voorwaarden is voor vrijlating van Al-Turabi. In augustus 2002 verlengde Al-Bashir de detentie van Al-Turabi met een jaar. Na een aantal protestacties van PNC-aanhangers besloot de regering Al-Turabi over te brengen naar de gevangenis.

Na zijn arrestatie is Al-Turabi steeds meer in een isolement terechtgekomen. Het MoU tussen de PNC en de SPLA was feitelijk een zwaktebod van Al-Turabi die, afgesneden van macht en invloed, een samenwerkingsverband met de aartsvijand trachtte aan te gaan. Het MoU is van weinig politiek belang voor het machtsevenwicht binnen Sudan.

De politieke uitschakeling van Al-Turabi versterkte enerzijds de nationale en vooral ook internationale positie van Al-Bashir maar ondermijnde anderzijds de islamitische geloofwaardigheid van de regering in de ogen van partijactivisten en de geestelijke islamitische elite.

Politieke ontwikkelingen in het administratief-bestuurlijke Zuid-Sudan

Ook binnen het door rebellen gecontroleerde zuiden is een strijd om de macht gaande, die veelal langs politiek-militaire weg in diverse deelgebieden wordt uitgevochten. De strijd gaat doorgaans om zeggenschap over verschillende deelgebieden.

De SPLM/A is de belangrijkste partij in het zuiden, maar beheerst slechts een deel van het gebied. Naast de garnizoensplaatsen die onder controle staan van de regering, worden diverse gebieden feitelijk door andere partijen beheerst.

Op 25 april 2001 vond in Juba een bijeenkomst plaats van regeringsgezinde milities. Meer dan honderd bevelhebbers woonden de bijeenkomst bij. Aanwezig waren onder meer Paulino Matip (SSDF, omgeving Bentiu), Gordon Kong (Nasir), Clement Wani (Mundari Commandoes), Martin Kenyi (Equatoria Defence), Ismail Konyi (Murle). De conferentie vond plaats onder leiding van de voorzitter van de Coördinatieraad voor de zuidelijke staten, Gatluak Deng.

Deze regeringsgezinde zuidelijke facties hebben zich tijdens de conferentie verenigd onder leiding van Paulino Matip. Doel is het zuiden te verenigen om vrede te bewerkstelligen. De nieuwe verenigde SSDF moest een betrouwbare en efficiënte militaire strijdmacht worden, die met name bij de verdediging van de olievelden een belangrijke rol moest gaan spelen.

In mei 2001 werd een overeenkomst gesloten tussen de SPLM van John Garang en de SPDF van Riak Machar, die aanvankelijk overigens niet door Riak Machar werd ondertekend. Wel liep een aantal commandanten over van de SPDF naar de SPLM en verloor de SPDF steeds meer macht. Op 6 januari 2002 tekenden Riak Machar en John Garang uiteindelijk toch een samenwerkingsovereenkomst, waarvan de tekst nauwelijks afwijkt van die van mei 2001. Het is de bedoeling dat de twee politieke structuren en strijdkrachten volledig integreren en dat zij zich gaan inzetten voor het zuiden.

De overeenkomst, waardoor de twee grootste stammen (Dinka en Nuer) worden verbonden, is voor beide partijen belangrijk, niet alleen vanwege de onderlinge verhoudingen maar vooral ook militair gezien. De belangrijkste olievelden liggen in Nuer gebied. Deze waren voor (de voornamelijk Dinka) SPLM/A niet goed bereikbaar, omdat Dinka troepen minder goed konden opereren in (vijandelijk) Nuer gebied. Anderzijds kon de SPDF niet veel uitrichten bij gebrek aan wapens en ammunitie. De overeenkomst versterkt hun gezamenlijke positie ten opzichte van de Sudanese regering.

Onduidelijk is nog in hoeverre deze samenwerking daadwerkelijk gestalte gaat krijgen. De eerste geluiden duiden effectief op toenemende samenwerking.

In maart 2002 sloot de SPLM/A ook een overeenkomst met de SAF, de grootste gewapende noordelijke oppositionele beweging binnen de NDA, met als doel politieke en militaire integratie van beide bewegingen.

In juli 2002 sloot de SSLM (Wol Duany), die tot dusver aan de zijde van de SPLM/A tegen de regering vocht, een overeenkomst met de regering. SSLM en regering spraken af de vijandelijkheden te beëindigen en te streven naar een vreedzame oplossing voor het conflict.

Politieke ontwikkelingen in het conflict noord-zuid

Hoewel de vredesprocessen gedurende het eerste deel van de verslagperiode stagneerden, is er sinds het begin van 2002 weer beweging in de processen gekomen met als voorlopig hoogtepunt het vredesakkoord van Machakos tussen de Sudanese regering en de SPLM in juli 2002.

Het vredesinitiatief van de IGAD

In het vredesproces van de IGAD werd gedurende de verslagperiode in eerste instantie weinig vooruitgang geboekt. De bijeenkomst van de IGAD-top in juni 2001 in Nairobi leverde geen concrete resultaten op. Bij de strijdende partijen ontbrak de politieke wil om daadwerkelijk vredesbesprekingen aan te gaan. Er werd uitsluitend afgesproken om de onderhandelingen te intensiveren.

Een geplande onderhandelingsronde voor 5 september 2001 ging niet door omdat de delegatie van rebellenzijde niet verscheen. Financiële redenen werden hiervoor aangevoerd. Een volgende, voor 25 september 2001 geplande, gespreksronde werd op verzoek van de Sudanese regering uitgesteld. De Sudanese regering zou meer tijd nodig hebben voor vooroverleg. In oktober 2001 liet de Sudanese regering weten dat zij uit de vredesbesprekingen van de IGAD zou stappen indien de volgende gespreksronde niets zou opleveren. Het IGAD vredesproces zou nog een laatste kans krijgen.

Kenia heeft in oktober 2001 een nieuwe speciale gezant voor het vredesproces benoemd. De zittende speciale gezant, ambassadeur Mboya, werd vervangen door generaal Sumbeiywo, een zwaargewicht, die het IGAD vredesproces een nieuwe impuls zou moeten geven. De Sudanese regering reageerde positief op deze benoeming. Ook heeft Sumbeiywo het vertrouwen van de SPLM en de SPDF.

Toch waren de resultaten van de IGAD-top in januari 2002 in Khartoem wederom teleurstellend. Het enige succes dat werd behaald was de aanwezigheid van alle staatshoofden en regeringsleiders van de IGAD landen. Concrete resultaten bleven uit. Ook de IPF bijeenkomsten , laatstelijk april 2002, leverden weinig concrete resultaten op.

Tijdens een bijeenkomst van delegaties van de Sudanese regering en de SPLM onder leiding van generaal Sumbeiywo, die in mei 2002 in Nairobi plaats vond, werd afgesproken om twee nieuwe onderhandelingsrondes te houden, de eerste in juni en de tweede in augustus 2002.

De eerste onderhandelingsronde in Machakos (Kenia) leverde op 20 juli 2002 op de valreep vrij onverwachts een principevredesakkoord op tussen de Sudanese regering en de SPLM. Overeenstemming werd bereikt over twee heikele onderwerpen: het recht op zelfbeschikking en scheiding van staat en religie. Het akkoord voorziet in een overgangsperiode van zes jaar. In deze overgangsperiode zal een breed samengestelde regering vanuit Khartoem het land besturen, maar krijgen de zuidelijke deelstaten een zekere mate van autonomie. Ook zal de grondwet worden herzien, zodat de in het noorden geldende shari'a niet in de zuidelijke deelstaten zal gelden. Na zes jaar krijgen de zuidelijke deelstaten via een referendum de kans het recht op zelfbeschikking uit te oefenen. Afscheiding behoort dan tot de mogelijkheden.

In de volgende overlegronde, die op 12 augustus 2002 is begonnen, zou verder worden gesproken over zaken als de precieze vorm van de machtsverdeling, de positie van de gewapende macht tijdens de interim periode, de verdeling van de inkomsten uit de oliewinning en een  algehele wapenstilstand. Na enkele weken onderhandelen besloot president Al-Bashir echter na de onverwachte inname van Torit door de SPLM/A op 1 september 2002 de onderhandelingen af te breken.

Het Libisch-Egyptische Initiatief

Eind juni 2001 werd, na twee jaar van besprekingen, door Egypte en Lybië een nieuw vredesvoorstel gepresenteerd. Dit vredesinitiatief omvatte een negental - vrij algemene - uitgangspunten, op basis waarvan verdere besprekingen zouden kunnen plaatsvinden. Deze uitgangspunten zijn onder meer het bewaren van de eenheid van Sudan, burgerschap als de basis van rechten en plichten, de erkenning van Sudan's raciale, religieuze en culturele diversiteit en de vorming van een interim regering, waarin alle partijen zijn vertegenwoordigd met als taak de implementatie van politieke hervormingen, herziening van de grondwet en het organiseren van nieuwe verkiezingen.

Twee uiterst belangrijke zaken werden in het voorstel echter angstvallig ontweken, te weten een uitspraak over de positie van het zuiden (al dan niet recht op zelfbeschikking) en de verhouding tussen religie en staat.

Het vredesinitiatief werd in eerste instantie door alle partijen geaccepteerd. In augustus 2001waren er zelfs berichten dat begin september besprekingen tussen de regering en de rebellen zouden beginnen. Al snel kwamen echter de reserves. Al-Bashir liet weten dat vrede geenszins betekende dat de 'heilstaat' werd ontmanteld en dat Sudan werd opgedeeld. Bovendien konden andere partijen alleen aan de regering deelnemen als zij de 'islamitische principes' van de revolutionaire regering zouden accepteren.

De NDA liet weten elke bespreking af te wijzen waarin niet expliciet de scheiding van religie en staat en het recht op zelfbeschikking voor het zuiden als gespreksonderwerpen worden erkend. De SPLM/A wilde bovendien de instelling van een interim-regering, gebaseerd op een interim-grondwet. Eisen die onacceptabel waren niet alleen voor de Sudanese regering maar ook voor Egypte, dat een opdeling van Sudan wil voorkomen. De rebellen gaven verder aan dat zij het Libisch-Egyptische vredesinitiatief graag willen integreren in het IGAD proces. Deze integratie is echter niet eenvoudig, gegeven de twee verschillende agenda's van beide initiatieven.

 

Een nieuw initiatief van de VS: de missie van Danforth

Op 6 september 2001 benoemde president Bush een speciale vertegenwoordiger voor vrede in Sudan, oud-senator John Danforth. Deze benoeming liet zien dat de VS een actieve bemiddelende rol wilden gaan spelen in het Sudanese conflict. In november 2001 bracht Danforth een eerste bezoek aan Sudan. Hij wilde bezien of er bij beide partijen de wil is om tot elkaar te komen. Om te werken aan vertrouwen sloot hij zijn bezoek af met vier voorstellen aan zowel de regering van Sudan als aan de SPLM:


- het verschaffen van toegang tot het Nuba gebergte voor humanitaire hulpverlening;

- het creëren van een zone van militaire rust om een vaccinatieprogramma te kunnen uitvoeren;

- het stopzetten van het bombarderen van civiele doelen;

- het werken aan een oplossing voor het probleem van ontvoeringen of slavernij.
In januari 2002 bracht Danforth opnieuw een bezoek aan Sudan, dat vooraf werd gegaan door een technische missie. Danforth was gematigd positief. De meeste vooruitgang was geboekt met betrekking tot het Nuba gebergte. Ten aanzien van de ontvoeringen of slavernij werd afgesproken om een commissie in te stellen van eminente personen uit verschillende landen die toezicht gaat houden op processen op dit terrein. Het moeilijkste punt in de onderhandelingen met de Sudanese regering was en is het bombarderen van burgerdoelen in het zuiden. De Sudanese regering beweert dat dit noodzakelijk is als instrument van verdediging tegen de SPLA die zijn troepen zou concentreren in scholen en gezondheidsklinieken in de bevolkingscentra.

Volgend op dit bezoek van Danforth aan Sudan zijn onderhandelingen gestart in Zwitserland over een staakt-het-vuren voor het gehele Nuba gebergte. De onderhandelingen werden succesvol beëindigd. Op 19 januari is in Bürgenstock in Zwitserland een staakt-het-vuren overeengekomen tussen de regering en de SPLM voor een periode van zes maanden. Tevens is overeengekomen dat een commissie van buitenlandse deskundigen toezicht houdt op de uitvoering van deze overeenkomst zowel militair als politiek, in het bijzonder op mensenrechtenterrein.

Een en ander is onder grote druk tot stand gekomen. De praktijk zal uitwijzen of men zich daadwerkelijk heeft gecommitteerd. Voor de Sudanese regering was het sluiten van een staakt-het-vuren van belang omdat de oliepijpleiding door het Nuba gebergte loopt. Overigens hoort het Nuba gebergte formeel niet tot het door rebellen gecontroleerde zuiden dus was het voor de SPLM relatief eenvoudig om akkoord te gaan. Over een alomvattende vredesregeling is het standpunt van de SPLM duidelijk, daarvan dienen de twee fundamentele elementen (scheiding van staat en religie en het recht op zelfbeschikking) deel uit te maken, wil vrede enige kans van slagen hebben.

Op 19 juli 2002 is de staakt-het-vuren overeenkomst voor het Nuba gebergte met een half jaar verlengd.

Overige vredesinitiatieven

Medio 2001 probeerde de Nigeriaanse president Obasanjo tevergeefs de noordelijke oppositiepartij Umma Party (Mahdi) en de zuidelijke SPLM/A (Garang) met elkaar in gesprek te brengen.

Voorts werd in november 2001 onder leiding van de Nigeriaanse president een conferentie gepland in Abuja, die aanvankelijk bedoeld was om de zuidelijke partijen tot elkaar te brengen. In de voorbereiding breidde het deelnemerschap zich uit tot de noordelijke oppositie en zelfs de regering van Sudan overwoog deelname. De regering was namelijk beducht dat een conferentie die eenheid zou brengen onder de zuiderlingen haar positie zou verzwakken. Uiteindelijk werd de conferentie onder druk van de Sudanese regering voor onbepaalde tijd uitgesteld.

In de verslagperiode vonden ook tal van lokale initiatieven plaats om verzoening en vrede te brengen. De New Sudan Council of Churches (NSCC)  is actief op dit terrein en heeft een aantal zogenaamde people to people conferences georganiseerd in een verzoeningsproces dat beoogt traditionele conflicten tussen bevolkingsgroepen in het zuiden van Sudan op te lossen. Het initiatief boekte enig succes. Diverse pogingen waren gericht op verzoening tussen verschillende Nuer groepen, gesteund door verschillende chiefs, militaire commandanten, kerkleiders en maatschappelijke organisaties. Zo werd in juni 2001 in Kisumu, Kenia, een omvangrijke conferentie gehouden. Aan deze conferentie deden traditionele Nuer leiders, vrouwen, jongeren, kerkleiders en vertegenwoordigers van de SPDF en SSLM mee. In een verklaring (Declaration for Nuer Unity and Peace) werd onder andere de wens uitgesproken tot een gezamenlijke leiderschapsstructuur voor geheel Nuer gebied te komen.

Overigens hield de door de Dinka en Nuer in 1999 gesloten overeenkomst van Wunlit - op enkele schermutselingen na - tot op heden stand. Dankzij de rust die deze overeenkomst schiep, konden verschillende bevolkingsgroepen zich hervestigen in het zuiden.

Na een proces van diverse people to people conferences werd in januari 2002 in Abyei een akkoord gesloten tussen de Dinka en Misseiriya (Arabische nomadenstam). Bij dit proces waren ook de regering, de SPLM/A en de militaire autoriteiten betrokken. In augustus 2002 sloot de SPLM/A onder auspiciën van de NSCC een overeenkomst met de Didinga in Equatoria. In deze overeenkomst werd afgesproken het onderlinge conflict te beëindigen en samen te gaan werken.

Deze processen zijn van groot belang voor het herstellen van lokale vrede tussen stammen onderling. Lokale stammenstrijd zowel in het zuiden als in het westen van Sudan veroorzaakt veel onrust en gaat gepaard met schending van mensenrechten.

De rol van de olie

Oliewinning speelt een steeds belangrijker rol in het Sudanese conflict. Hierbij gaat het enerzijds om de verdeling van de olieopbrengsten (veel olie bevindt zich in het zuiden) en anderzijds om de toenemende internationale kritiek op de mensenrechtensituatie in en om de oliegebieden.

De olie is een belangrijke bron van inkomsten voor de Sudanese regering. Een groot aantal westerse ngo's en politieke activisten, geleid door westerse christelijke groepen en de zwarte Amerikaanse lobby, pleit voor een investeringsstop in Sudan en roept Westerse oliemaatschappijen op hun activiteiten in Sudan op te schorten. In hun ogen worden bij de ontwikkeling van de oliesector op grote schaal mensenrechten geschonden. De regering zou in de olieproducerende gebieden met behulp van milities een tactiek van verschroeide aarde voeren waarmee zij de lokale bevolking zou dwingen haar dorpen te verlaten. De gebieden die zijn verlaten, vormen zodoende voor de regering een buffer tegen rebellenaanvallen. De uitvoering van dit beleid zou gepaard gaan met ernstige mensenrechtenschendingen. Voorts zouden de olie-inkomsten de regering in staat stellen het defensiebudget te verhogen en nieuwe wapens, waaronder gevechtshelikopters, te kopen om de oorlog tegen niet-moslims in het zuiden te intensiveren. Ten slotte stellen de ngo's dat de regering bij haar militaire acties gebruikmaakt van de door de oliemaatschappijen aangelegde infrastructuur in de oliegebieden, zoals vliegvelden en wegen.

Deze politieke acties van westerse groepen sorteren geen effect op de niet-westerse oliemaatschappijen. Westerse oliemaatschappijen, zoals de Canadese maatschappij Talisman, staan wel onder grote druk om zich terug te trekken.

Het is moeilijk een adequaat beeld te krijgen van hetgeen zich in de oliegebieden (de deelstaten Unity State (ook wel Western Upper Nile genoemd) en Southern Kordofan) voordoet, mede doordat de betreffende gebieden al lange tijd worden getroffen door gevechten waarbij de oliewinning de intensiteit van de strijd heeft verhoogd. De betrokkenen beoordelen de situatie op verschillende wijze: de rapporten van westerse ngo's, oliemaatschappijen, de Sudanese regering en de oppositie in het zuiden stroken niet met elkaar.

De westerse oliemaatschappijen benadrukken hun bijdrage aan (infrastructurele) voorzieningen (onder andere wegen, drinkwatervoorziening, ziekenhuizen en klinieken) en hun aandacht voor ethische en mensenrechtenkwesties.

De regering ontkent de beschuldigingen van de westerse ngo's en beweert een aanzienlijk deel van de inkomsten direct aan te wenden voor de bevolking in het zuiden, zonder dit overigens met verifieerbare gegevens te onderbouwen.

Teneinde een oordeel te vormen omtrent de situatie hebben de EU ambassades in mei 2001 een bezoek gebracht aan de oliegebieden van de deelstaten Southern Kordofan en Unity State. Zij concludeerden dat het zeer aannemelijk is dat mensen uit dorpen zijn verdreven (permanent of tijdelijk) als gevolg van gevechtshandelingen van milities , de SPLA en het regeringsleger. Veel activiteiten van milities blijken puur omwille van veediefstal, plundering en ontvoering te worden uitgevoerd. De Sudanese regering wordt hier mede verantwoordelijk geacht, daar zij de aan haar gelieerde milities van wapens en munitie voorziet. De SPLM draagt dezelfde verantwoordelijkheid ten opzichte van de aan haar gelieerde milities.

Op basis van het korte bezoek konden de EU-ambassades niet tot een oordeel komen over de vraag of de Sudanese regering daadwerkelijke een ontvolkingsbeleid voert (scorched earth policy), teneinde aanvallen van rebellen te voorkomen. Wel constateerden zij dat de lokale bevolking ook profiteert van de (infrastructurele) voorzieningen, die zijn gecreëerd.

Sinds de laatste maanden van 2001 is de situatie in het oliegebied duidelijk aan het verslechteren. De militaire acties zijn toegenomen, als gevolg waarvan het aantal ontheemden eveneens vermeerderde. 

Buitenlandse betrekkingen

In de relaties met het westen overheerst de westerse bezorgdheid over de voortdurende oorlog en de daarmee samenhangende mensenrechtenschendingen. Met name de Europese Unie, maar sinds kort ook de Verenigde Staten, spelen een actieve rol.

Eind september 2001 besloot de VN Veiligheidsraad de in 1996 ingestelde sancties tegen Sudanese diplomaten en de Sudanese luchtvaart op te heffen , doordat met name de Verenigde Staten zich niet langer tegen beëindiging verzetten.

De relatie van Sudan met de Afrikaanse buurlanden is eveneens verder verbeterd.

Verenigde Staten

De inzet van oud-senator Danforth in het vredesproces in Sudan, vanaf september 2001 (zie eerder in deze paragraaf), werd voorafgegaan door een periode van herbezinning op het Amerikaanse beleid ten aanzien van Sudan, gevolgd door voorzichtige toenadering tussen beide landen.

Aan het begin van de verslagperiode heeft de (toen) nieuwe regering Bush lange tijd uitgetrokken om zich op haar rol ten opzichte van Sudan te herbezinnen. De Amerikaanse regering stond onder grote druk van conservatief-christelijke, zwarte en liberale (actie)groepen, die het Sudanese regime beschuldigen van het op grote schaal schenden van mensenrechten, van een 'islamitische jihad' tegen de christelijke minderheid en van het instandhouden van slavernij. Deze groeperingen zijn voorstander van een harde lijn tegenover Sudan, variërend van sanctiemaatregelen tot het actief militair steunen van de rebellen.

Deze lobby had aanvankelijk succes. Begin 2001 werd een wet inzake de vrede in Sudan (de Sudan Peace Act) voorgelegd aan het Huis van Afgevaardigden. Op grond van deze wet zou elk bedrijf dat in Sudan investeert uitgesloten worden van de Amerikaanse aandelenbeurs en zeer beperkte toegang hebben tot de financiële markten in de VS. Bovendien zou de Sudanese oppositie een geldelijke steun van USD 10 miljoen krijgen. Het Congres stelde echter de behandeling van het betreffende wetsvoorstel voor enige tijd uit.

In april 2001 verklaarde de regering Bush dat verbeterde relaties met Sudan alleen mogelijk waren als Sudan ophield met het bombarderen van civiele doelen, de restricties op humanitaire hulp aan het Zuiden introk en geen steun meer gaf aan internationaal terrorisme.

Desondanks was sprake van toenadering tussen beide landen en speelde de VS een meer actieve en betrokken rol in het Sudanese conflict. In april 2001 herbenoemde de Sudanese regering een zaakgelastigde op haar ambassade in Washington (terwijl de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Powell recentelijk zinspeelde op een volwaardig herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen).

Na de terroristische aanvallen van 11 september 2001 kreeg de toenadering tussen Sudan en de Verenigde Staten een extra impuls. De Sudanese steun aan de internationale anti-terroristische coalitie had tot gevolg dat de Verenigde Staten zich niet langer verzetten tegen het opheffen van de VN sancties tegen Sudan en dat de Sudan Peace Act door het Congres voorlopig in de ijskast werd gezet. Bovendien kwam de regering van de Verenigde Staten terug op een reeds voorziene donatie van enkele miljoenen dollars aan de Sudanese rebellen. Sudan bleef echter op de 'zwarte' lijst staan van staten die terrorisme ondersteunen. Ook handhaafde de VS de bilaterale sancties tegen Sudan.

Het voorlopige succes van de inspanningen van vredesbemiddelaar Danforth betekent een ondersteuning van de toenaderingspogingen van beide landen.

In juni 2002 werd de Amerikaanse zaakgelastigde in Sudan, die nog steeds residentie in Nairobi had, vervangen door een zaakgelastigde van hogere rang met standplaats Khartoem.

Europese Unie

Naast deelname in het IPF ter ondersteuning van de IGAD vredesinitiatieven, voert de EU sinds november 1999 een kritische dialoog met de regering van Sudan. De inmiddels derde fase van de dialoog, die in het kader van het Verdrag van Cotonou wordt gevoerd, verliep in de verslagperiode traag: uitstel van bijeenkomsten, onduidelijke antwoorden van de Sudanese regering en nauwelijks vooruitgang op de drie hoofdonderwerpen van de dialoog: vredesproces, democratisering en rechtsstaat, en mensenrechten. De EU heeft in deze dialoog met name haar bezorgdheid geuit over (mensenrechten)kwesties als de voortzetting van de noodtoestand, beperkingen in de vrijheid van meningsuiting, willekeurige arrestaties en detenties van opposanten, ontvoeringen van vrouwen en kinderen, plunderingen door Murahileen en het bombarderen van civiele doelen. De EU heeft hulp aangeboden op het gebied van mensenrechten en democratisering.

Hoewel verbeteringen op genoemde punten achterbleven bij verwachtingen, besloot de EU tot voortzetting van de dialoog en het zetten van eerste stappen op weg naar normalisatie van betrekkingen.

Omringende landen

De betrekkingen tussen Sudan en de Afrikaanse buurlanden zijn in de verslagperiode verder verbeterd.

In augustus 2001 herstelden Sudan en Oeganda formeel de diplomatieke betrekkingen. Vanaf begin 2002 liet Sudan toe dat strijdkrachten van het Oegandese leger binnen Sudanese landsgrenzen opereren teneinde de LRA te bestrijden.

Sudan's positie in de regio won verder aan belang door de Sudanese olie-export. Verschillende buurlanden (Ethiopië, Kenia) importeren olie uit Sudan ondanks protesten in eigen land van met name christelijke groeperingen.

2.3 Militaire ontwikkelingen en veiligheidssituatie

In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de veiligheidssituatie in de verschillende gebieden van Sudan. Na een algemene toelichting waarbij met name de aard van de gevechtshandelingen, waaronder bombardementen aan de orde komen, zullen voor de - in militair opzicht - belangrijkste regio's de ontwikkelingen gedurende de verslagperiode worden beschreven: het zuiden, en in het bijzonder de olievelden; het noorden, waaronder Nuba gebergte; het oosten en het westen. Anders dan in het vorige ambtsbericht wordt apart aandacht geschonken aan de veiligheidssituatie in de oliegebieden vanwege de verslechterde omstandigheden in deze gebieden. Deze beschrijvingen monden uit in een typering van de veiligheidssituatie in de genoemde regio's aan het eind van verslagperiode. De typeringen worden samengevat in een indeling van geheel Sudan in veiligheidszones: relatief veilige, overgangs- en onveilige gebieden. Tenslotte wordt een beschrijving gegeven van het leger (inclusief de Popular Defence Forces), de politie en de veiligheidsdiensten in Sudan.

Algemeen

In een aantal van de verschillende conflicten in Sudan worden naast politieke middelen ook militaire middelen ingezet. Het conflict noord-zuid is niet alleen politiek maar ook militair gezien het belangrijkste. Daarnaast wordt in diverse conflicten tussen stammen in het zuiden en elders wapengeweld gebruikt. In enkele deelstaten langs de grens met  Oeganda is de Oegandese rebellenbeweging Lord's Resistance Army (LRA) actief.

Het is niet mogelijk om voor de verschillende conflicten de exacte frontlinies aan te geven omdat de situaties veranderlijk zijn. Gevechtshandelingen vinden met wisselende intensiteit (hoofdzakelijk in het droge seizoen, dat loopt van oktober/november tot mei) en op wisselende locaties plaats. Vaak is de situatie ter plekke gecompliceerd, want er kunnen troepen van het regeringsleger, van de Popular Defence Forces, van de Murahileen, van het SPLA en van andere verzetsbewegingen en zelfs privélegertjes opereren. Het Sudanese leger zelf is niet bij alle gevechtshandelingen die in de conflictgebieden plaatsvinden, betrokken. Van belang is dat zelfs in de meest omstreden gebieden soms maandenlang niet wordt gevochten, onder meer in de regentijd.

Meestal gaat het bij de gemelde gevechten niet om grote aantallen strijders. De conflicten kunnen daarom als 'low-level warfare'  worden getypeerd.

In het conflict noord-zuid staan het regeringsleger en de SPLA tegenover elkaar. Het regeringsleger wordt ondersteund door troepen van de Popular Defence Forces. Daarnaast maakt het leger gebruik van verschillende milities, waaronder  de SSDF van Paulino Matip en de Murahileen.

De SPLA werkt eveneens samen met verschillende milities, waarvan de SSIM (Peter Gadet) en de SPDF (Riak Machar) de belangrijkste zijn.

De milities ontvangen wapens van de regering of de SPLA, maar opereren ook vaak zelfstandig. Lokale commandanten van milities stappen regelmatig over van het ene naar het andere kamp. De scheidslijnen lopen dwars door de stammen heen. Zo tellen de Nuer en Dinka stammen elk milities van beide kampen binnen hun gelederen.

Noord-Sudan is in handen van de regering in Khartoem (met uitzondering van een gedeelte van het Nuba gebergte), maar Zuid-Sudan is de facto in handen van rebellen; met dien verstande dat de meeste grotere plaatsen (garnizoensplaatsen) en hun directe omgeving in Zuid-Sudan (onder meer Wau, Aweil, Raga, Bor, Juba, Malakal en Bentiu) door de regering worden gecontroleerd. Het platteland van Zuid-Sudan, dat vrijwel zonder uitzondering door niet-Arabische bevolkingsgroepen wordt bewoond, is grotendeels in handen van de verschillende verzetsbewegingen. De SPLA heeft de plaatsen Yei, Yirol, Rumbek, Yambio, Tonj, Kapoeta en Torit bezet en controleert geheel Western Equatoria en het grootste deel van het stammengebied van de Dinka's in de deelstaten Northern en Western Bahr el-Ghazal.

Aard van de gevechten

In het noord-zuid conflict is het karakter van de gevechten de laatste jaren aan het verschuiven. Omdat grote groepen binnen het leger, zoals de dienstplichtigen, niet voldoende gemotiveerd zijn, maakt de regering in grondgevechten tegen de rebellen steeds meer gebruik van PDF, Murahileen en verschillende andere milities. De reguliere regeringstroepen zijn vooral gelegerd in stedelijke garnizoenen van waaruit de milities worden bevoorraad. Ter ondersteuning van de grondgevechten bestoken de regeringstroepen hun doelen vooral vanuit de lucht door middel van zwaar bewapende helikopters en vliegtuigen die bombardementen uitvoeren op militaire, maar ook civiele doelen. Deze situatie heerst in grote delen van de deelstaten Unity State, Northern en Western Bahr el-Ghazal en Eastern Equatoria.

De SPLA gebruikt de tactiek van 'hit and run' en  bestookt in haar strijd niet alleen militaire maar ook civiele doelen met artillerie. Voorts richtte de SPLA haar aanvallen in de verslagperiode steeds meer op de oliegebieden. SPLA leider Garang verklaarde in juni 2001 dat oliemaatschappijen in Sudan 'legitieme doelen' waren in de oorlogsvoering.

De staakt-het-vurens, die regering en SPLA elk eenzijdig vanaf 1998 enkele malen hadden afgekondigd voor de deelstaten Northern en Western Bahr el-Ghazal en delen van Upper Nile en Unity State verliepen half juli 2000, zonder dat partijen deze verder verlengden. Er was tijdens de verslagperiode weinig animo voor een staakt-het-vuren overeenkomst in de conflictgebieden. Diverse malen zegde de regering toe te stoppen met de bombardementen, hetgeen echter niet werd uitgevoerd. De SPLA liet weten alleen te willen meewerken aan een staakt-het-vuren overeenkomst op voorwaarde dat de regering haar olieproductie zou opschorten, een eis die voor de regering onacceptabel is. Bovendien wilde de SPLM/A alleen een dergelijke overeenkomst in het kader van een integrale politieke oplossing, om te voorkomen dat een staakt-het-vuren alleen maar gunstig zou uitpakken voor de Sudanese regering.

In januari 2002 sloot de regering een staakt-het-vuren overeenkomst voor het Nuba gebergte met de SPLM/A.

Bombardementen

De Speciale Rapporteur van de VN voor de Mensenrechten in Sudan meldde in september 2001 dat een groot aantal bombardementen, uitgevoerd door de regering, niet alleen gericht was op militaire maar vooral op civiele doelen, zoals scholen, ziekenhuizen, kerken, voedseldistributiecentra, ngo's en zelfs kampen voor binnenlands ontheemden. In zijn volgende rapport, over de periode september 2001 - januari 2002, meldde hij dat incidentele bombardementen aanhielden. De bombardementen werden op verschillende plaatsen uitgevoerd, met name in de deelstaten Southern Kordofan (Nuba gebergte), Equatoria, Blue Nile, Unity State (Western Upper Nile) en Northern en Western Bahr el-Ghazal.

De bombardementen lijken willekeurig te worden uitgevoerd. Toch valt een aantal strategieën waar te nemen. Allereerst worden bombardementen uitgevoerd als ondersteuning van een militair (tegen)offensief. Zo voerde de regering haar bombardementen na het grote SPLA offensief in Raga (Western Bahr el-Ghazal; zie verder in deze paragraaf) in juni 2001 sterk op. Ten tweede gebruikt de regering met name sinds de tweede helft van 2001 de bombardementen om de oliegebieden 'schoon te vegen'. Vooral in de deelstaat Unity State werden dorpen in de buurt van de oliegebieden gebombardeerd. Tenslotte zou de regering de bombardementen als psychologisch wapen gebruiken door wanorde en chaos te creëren.

Hoewel gedurende de verslagperiode een groot aantal bombardementen is uitgevoerd, was het totale aantal in 2001 minder groot dan in het jaar 2000. Met name in de eerste maanden van 2001 bleef het aantal bombardementen in Zuid-Sudan relatief beperkt. Op 24 mei 2001 kondigde de regering aan de bombardementen in het zuiden en in het Nuba gebergte te beëindigen, maar dit moratorium werd verscheidene malen geschonden. Na het SPLA offensief in het gebied rond Raga hervatte de  regering op 11 juni 2001 formeel de bombardementen. Verschillende bronnen berichten over zo'n 40 bombardementen in de periode mei tot en met juli 2001, inclusief aanvallen op kampen voor binnenlands ontheemden. De Algemene Vergadering van de VN sprak eind februari 2002 haar zorg uit over de aanhoudende bombardementen door de regering van Sudan. Ook de inspanningen van de VS-bemiddelaar Danforth begin 2002 leidden vooralsnog niet tot het staken van bombardementen door de regering. Uitzondering hierop vormt het Nuba gebergte, waar sinds de staakt-het-vuren overeenkomst van januari 2002 geen bombardementen meer hebben plaatsgevonden.

Militaire strategieën tegen de burgerbevolking

Zowel de regering als de SPLA bleven in de verslagperiode als militaire strategie de toegang van de bevolking tot humanitaire hulp hinderen. Dit gebeurde met name in gebieden waar de noden van de bevolking het grootst waren. De situatie op dit terrein verslechterde zelfs, met meer gevallen van het beletten van toegang, het opleggen van meer voorwaarden aan humanitaire hulp, verwarring over wie waar de macht heeft, en aanhoudende incidenten van bombardementen op locaties van hulpverlening. Getroffen gebieden omvatten de deelstaat Unity State (Western Upper Nile), waar de toegangsbelemmeringen nauw verbonden zijn met de wijdverbreide onveiligheid als gevolg van gevechten tussen facties en met de uitbreiding van de olieconcessies; het Nuba gebergte, waar de hoeveelheid verstrekte hulp ernstig tekortschoot; Eastern Equatoria; en Southern Blue Nile. Met name de laatste maanden van de verslagperiode is de humanitaire situatie in Zuid-Sudan sterk verslechterd. Uitzondering hierop is het Nuba gebergte, waar sinds de staakt-het-vuren overeenkomst van januari 2002 de humanitaire hulpverlening weer is hervat

Als gevolg van de bemiddeling van Danforth hebben de Sudanese regering en de SPLM/A uiteindelijk in maart 2002 een overeenkomst ondertekend teneinde een eind te maken aan de militaire acties gericht tegen civiele doelen.

Situatie in het administratief-bestuurlijke Zuid-Sudan

Gedurende verslagperiode werden in het zuiden van Sudan vier belangrijke militaire ontwikkelingen waargenomen: de strijd rond Raga in Western Bahr el-Ghazal, de plundertochten van de Murahileen in Northern Bahr el-Ghazal, de strijd rond de olievelden in Unity State (Western Upper Nile) en de gevechten rond de garnizoenssteden Kapoeta en Torit (Eastern Equatoria).

Western Bahr el-Ghazal

Eind mei 2001 begon het SPLA een offensief in Western Bahr el-Ghazal, waarbij het onder andere de steden Deim Zubeir en Raga veroverde. Hierdoor kreeg het SPLA de volledige controle over deze deelstaat. De Sudanese regering reageerde met een grote mobilisatie van leger en PDF en een verheviging van de bombardementen op rebellengebied. Dit offensief en het tegenoffensief leidden tot een stroom van 30.000 tot 50.000 ontheemden naar de noordelijke deelstaat  Darfur.

In oktober 2001 heeft de Sudanese regering de twee genoemde steden heroverd. In dit offensief werden naast het leger met name PDF-strijdkrachten ingezet. Deze herovering leidde weer tot een stroom van ontheemden naar het zuiden.

Northern Bahr el-Ghazal (de Murahileen)

Al vóór het aantreden van de regering Al-Bashir in 1989 werden speciale eenheden van nomadenstammen (zoals de Misseiriya en Reizighat stammen) door de Sudanese autoriteiten van wapens voorzien, en met name in het Nubagebergte en Northern Bahr el-Ghazal ingezet als milities tegen de SPLA. De Murahileen, zoals deze troepen heten (mannen te paard), zijn van oorsprong opgezet door de regering van Sadiq Al-Mahdi (1986-1989), ter versterking van haar positie in het westen van Sudan. Deze tribale milities vielen echter niet alleen rebellen aan maar ook burgers. Zij namen bij hun acties krijgsbuit mee en waren verantwoordelijk voor ontvoeringen, plunderingen en verkrachtingen. 

De laatste jaren worden deze tribale milities ook ingezet bij de beveiliging van de trein die vanuit het noorden de regeringstroepen in het zuiden bevoorraadt. De eindbestemming van de trein is Wau. De milities hebben als opdracht de trein te beveiligen en krijgen daarbij de vrije hand. Een en ander betekent in de praktijk dat, iedere keer wanneer de trein naar het zuiden rijdt, een strook van 50 kilometer aan weerszijden van de spoorlijn vrijwel volledig geplunderd en verwoest wordt. Ontvoerde vrouwen en kinderen en geroofd vee worden op de terugweg met de trein meegenomen.

Voorheen was het zo dat de stamleiders van genoemde stammen opdracht kregen van de militaire autoriteiten in Khartoem om Murahileen troepen te leveren. Later hebben vele stamleiders zich hiervan gedistantieerd en werden de armsten onder deze bevolkingsgroepen direct door regeringsmilitairen voor wat geld en een paard geronseld. Dit laatste leidde ertoe dat het geweld en de ontvoeringen de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen.

Sinds een aantal maanden zijn de rails echter over grote afstanden opgebroken, waardoor de trein sindsdien slechts tot Aweil kan rijden. De Murahileen zakken zelf echter wel verder af naar Wau en de beschreven problemen doen zich derhalve nog steeds voor.

Situatie in de olievelden

De olievelden bevinden zich met name in de deelstaat Unity State (met als hoofdplaats Bentiu). Er worden nog steeds nieuwe oliegebieden in exploitatie genomen. In deze gebieden namen in de verslagperiode de operationele militaire acties toe, met name de laatste maanden was er sprake van toegenomen militaire activiteiten, hetgeen leidde tot grote vluchtelingenstromen.

Het betrof enerzijds militaire acties van het SPLA en pro-SPLA milities (zoals de SSIM van Peter Gadet) direct gericht tegen de oliemaatschappijen in de vorm van aanvallen op konvooien, materieel en olie-installaties. Anderzijds ging het om acties van het regeringsleger en regeringsmilities tegen rebellen en de lokale bevolking. De regering bombardeerde regelmatig dorpen in de oliegebieden. Het is aannemelijk dat deze dorpen vervolgens op grote schaal door regeringsmilities geplunderd en platgebrand werden,  (zie hiervoor ook 2.2. de rol van de olie).

Een belangrijk offensief van de rebellen vond plaats begin augustus 2001, toen een aanval op de olie-installatie van Heglig werd gepleegd. De SPLA had eerder aangekondigd dat de installaties en bezittingen van de oliemaatschappijen als legitieme militaire doelen werden beschouwd. Het was de eerste directe aanval op de strategisch belangrijke olievelden zelf. Hoewel de aanval militair gezien een beperkt karakter had en de regering de controle over het gebied behield, werd hierdoor duidelijk dat de strategisch belangrijke olievelden kwetsbaar waren. De regering vreesde bovendien dat aanvallen op de olievelden een nadelig effect zouden hebben op de oliewinning en (nieuwe) buitenlandse investeerders zouden afschrikken. Sindsdien hebben de rebellen meer directe aanvallen uitgevoerd op olie-installaties. Dit was voor de Zweedse oliemaatschappij, Lundin Oil, aanleiding om haar activiteiten tijdelijk op te schorten. Aan het einde van verslagperiode waren de werkzaamheden nog niet hervat.

De laatste maanden is sprake te zijn van een nieuw militair offensief door het regeringsleger in de oliegebieden. De Nuba-overeenkomst heeft de regering in staat gesteld een deel van haar troepen te verplaatsen naar de olievelden. Recentelijk heeft het regeringsleger een aantal militaire successen geboekt door het veroveren van Nhialdou en Mankien. Door deze recente militaire activiteiten zouden opnieuw tienduizenden, met name Nuers, hun woongebied zijn ontvlucht.

Hoewel het aantal bombardementen in 2001 in zijn totaliteit ten opzichte van het jaar 2000 was afgenomen, viel in de oliegebieden een toename van bombardementen waar te nemen.

Eastern Equatoria

Begin juni 2002 veroverde de SPLA de garnizoensplaats Kapoeta op het regeringsleger. Bij deze militaire actie vielen veel doden en gewonden.

Terwijl de tweede ronde vredesonderhandelingen in Machakos plaatsvond, slaagde de SPLA er op 1 september 2002 in de strategisch belangrijke garnizoensstad Torit op het regeringsleger te veroveren. Ook bij deze militaire actie vielen veel doden en gewonden. President Al-Bashir reageerde direct door een algehele mobilisatie van de strijdkrachten af te kondigen en een omvangrijk (tegen)offensief aan te kondigen. Ook gaf hij opdracht de vredesonderhandelingen in Kenia af te breken.

De activiteiten van het Lord's Resistance Army

Sinds 1995 opereert de Oegandese rebellenbeweging Lord's Resistance Army (LRA), onder leiding van Joseph Kony, militair vanuit Sudan. Aanvankelijk werd deze beweging gesteund door de Sudanese autoriteiten, maar daaraan kwam een eind in 1999, toen de eerste afspraken werden gemaakt tussen Oeganda en Sudan. Gedurende de verslagperiode is de relatie tussen Sudan en Oeganda verder verbeterd, waardoor de positie van het LRA verzwakte. Hoewel het LRA zich richt tegen het zittende Oegandese bewind, ondervindt de Sudanese bevolking in Zuid-Sudan sinds jaren hinder van hun militaire activiteiten. De rooms-katholieke kerk in Torit meldde dat door acties van leden van het LRA zeker 470 mensen zijn omgekomen en zes dorpen zijn platgebrand.

In maart 2002 heeft Sudan toestemming gegeven aan Oeganda om militair op te treden tegen het LRA binnen de grenzen van Sudan. In een grote militaire operatie Operation Iron Fist heeft het Oegandese leger met zo'n 10.000 soldaten en steun van de Sudanese luchtmacht het LRA uit Zuid-Sudan (Eastern Equatoria) verdreven. Het LRA opereert vanaf half juni weer voornamelijk vanuit Noord-Oeganda, waar de veiligheids- en voedselsituatie sindsdien aanzienlijk is verslechterd.

Overzicht van de veiligheidssituatie per zuidelijke deelstaat (juni 2002):

Op grond van de frequentie en ernst van de oorlogshandelingen en de risico's die burgers lopen slachtoffer te worden van oorlogshandelingen, kan de veiligheidssituatie per deelstaat als volgt worden gekarakteriseerd:

· Western Bahr el-Ghazal

De situatie was gedurende de verslagperiode en tot in mei 2002 zeer onrustig en onveilig. Het platteland wordt gecontroleerd door de SPLM/A, de grotere plaatsen (onder andere Wau, Raga,) zijn in handen van de regering. Sinds maart 2002 bevinden zich veel militairen in de genoemde grotere plaatsen, vooral in Wau. Rond Wau bestaat het gevaar van mijnenvelden.

· Northern Bahr el-Ghazal

De situatie is fluïde (en daarmee onveilig). Het platteland is voornamelijk in handen van de SPLM/A. De regering heeft daarentegen de stad Aweil in handen. Vooral het gebied langs de spoorlijn (traject Noord-Sudan - Wau) is van tijd tot tijd onveilig door plunderende PDF-troepen en Murahileen. Sinds een aantal maanden rijdt de trein echter niet meer. Regelmatig zijn er bombardementen door de regering.

· Warab                                                                                                                      

De situatie is fluïde (en daarmee onveilig). De meeste grotere plaatsen in Warab zijn in handen van de SPLM/A. Het platteland in het zuiden is eveneens in handen van de SPLM/A. Daarentegen wisselt de bezetting van het platteland in het noordelijke deel. Incidenteel vinden bombardementen door de Sudanese regering plaats.

· Buheyrat (Meren)                                                                                                    

De situatie in het gedeelte ten noorden van de lijn Tonj-Rumbek-Yirol is onveilig. In dit gebied liggen olievelden. Het gedeelte ten zuiden van die lijn is relatief veilig aangezien het geheel in handen van de SPLM/A is. Incidenteel vinden bombardementen door de Sudanese regering plaats.

· Western Equatoria               

De situatie hier is relatief stabiel en veilig, met uitzondering van het grensgebied met de DR Congo. De gehele staat is in handen van de SPLM/A. Incidenteel vinden bombardementen door de Sudanese regering plaats.

· Bahr el Jebel 

De situatie in deze deelstaat, vooral het gedeelte ten zuid-oosten van Juba, is instabiel en onveilig. In dit laatste gedeelte bevinden zich diverse milities, maar ook de Oegandese verzetsbeweging Lord's Resistance Army. Het platteland van de deelstaat is in handen van de SPLM/A. Hier bevinden zich mijnenvelden. Juba wordt echter gecontroleerd door de regering.                                                                                                          

· Eastern Equatoria

In deze deelstaat is de situatie onveilig. Er vinden veel gevechten tussen stammen en milities plaats. Het platteland is hoofdzakelijk in handen van de SPLM/A. De grotere plaatsen Kapoeta en Torit  (inclusief een deel van de corridor Juba-Torit-Kapoeta) waren in handen van de regering. Recentelijk (juni/september 2002) echter heeft de SPLA Kapoeta en Torit op het regeringsleger veroverd. Er vinden bombardementen plaats door de Sudanese regering. Er liggen mijnenvelden. Daarnaast zijn de Oegandese rebellen (LRA) actief ten zuiden van Juba en Torit.

· Jonglei

De situatie in deze deelstaat kan als onveilig worden getypeerd. In deze deelstaat opereren regeringstroepen, de SPLM/A en andere milities. Niet kan worden aangegeven welke partij welk gebied in handen heeft.

· Unity (Western Upper Nile)

De situatie vertoont een zeer grillig beeld en is daardoor zeer onveilig. Ook in deze deelstaat (oliegebied) opereren niet alleen regeringstroepen en SPLM/A, maar tevens andere milities (onder andere de SPDF en de SSIM) en facties daarvan. Niet kan worden aangegeven welke partij welk gebied in handen heeft. Het gevaar voor mijnenvelden bestaat. In de verslagperiode nam het aantal bombardementen door de Sudanese regering toe.

· Upper Nile

Het noordoostelijke deel van deze deelstaat (het Shilluk gebied, onder meer gecontroleerd door Lam Akol) is relatief veilig, de rest van de deelstaat kan als overgangsgebied gekenmerkt worden. Regeringstroepen en -milities controleren het gebied. Incidenteel vindt in deze deelstaat een bombardement door de Sudanese regering plaats. Rond Malakal liggen mijnenvelden.

Situatie in het administratief-bestuurlijke Noord-Sudan

Gedurende verslagperiode werden in het noorden van Sudan de volgende belangrijke militaire ontwikkelingen waargenomen. Na een hevige strijd in het Nuba gebergte aan het begin van verslagperiode is hier sinds januari 2002 een staakt-het-vuren. De militaire acties in het oosten van Sudan namen af. In de deelstaat Western Darfur vinden regelmatig conflicten plaats tussen stammen onderling.

Nuba gebergte

Aan het begin van verslagperiode werd 80 % van het gebied dat tot het Nuba gebergte wordt gerekend, inclusief de urbane centra, door de Sudanese regering gecontroleerd. Dit gedeelte van het Nuba gebied telt circa 900.000 inwoners. Het overige deel was in handen van de SPLM/A en telt circa 200.000 inwoners. Het SPLA-gebied omvat zes van de dertig districten in Southern Kordofan: Heiban, Nagorban, Buram, Dilling, Delami en West Kadugli, plus het district Lagawa in Western Kordofan. De hoofdplaatsen van deze districten waren overigens in handen van de regering. De gevechten tussen regering en SPLA beperkten zich hoofdzakelijk tot de genoemde zeven districten.

Ook in de strijd tussen regering en SPLM/A in het Nuba gebergte viel geen echte frontlijn aan te wijzen. Veeleer was in de zeven door de SPLA beheerste districten sprake van gebieden die als niemandsland konden worden aangeduid. Met name in deze gebieden liet de veiligheidssituatie te wensen over, hoewel niet kon worden uitgesloten dat ook in andere delen van het Nuba gebergte van tijd tot tijd militaire acties plaatsvonden. De situatie was in dat opzicht fluïde. Onder meer ook door bombardementen die de Sudanese regering uitvoerde.

In de tweede helft van mei 2001 vond het grootste regeringsoffensief in het Nuba gebergte sinds 1992 plaats in het gebied rond Kauda, de aanvoerplaats voor de SPLM/A vanuit Nairobi. Bij deze operatie werden meer dan 7.500 man regeringstroepen en -milities ingezet. Alle landingsbanen, die de SPLA gebruikte om voedsel en medicijnen te brengen, werden gesloten. De regeringssoldaten zouden 2.500 huizen vernietigd hebben en voedselopslagplaatsen hebben verbrand. Duizenden Nuba zouden zo gedwongen zijn te vluchten om te voorkomen dat ze overgebracht zouden worden naar de zogenaamde Nuba peace villages die onder controle staan van de regering.

Een belangrijke negatieve factor met betrekking tot de veiligheidssituatie in het Nuba gebergte bleef het optreden van Arabische handelaren. Door schaarste aan veel producten vond op grote schaal smokkel plaats van regerings- naar SPLA-gebied. Een ieder die dit verschijnsel verstoorde, liep het risico door de handelaren te worden gedood.

De situatie voor de Nuba in de peace villages leek zich in de verslagperiode te hebben verbeterd. Hoewel er voor wat betreft de beloofde voorzieningen niet veel vooruitgang is geboekt, was de veiligheidssituatie in de peace villages na het offensief redelijk stabiel. Voor zover bekend kwamen gedurende de verslagperiode geen gedwongen rekrutering, verkrachting en gedwongen bekering tot de islam voor. Er zijn berichten dat velen de peace villages verlaten uit teleurstelling over het voorzieningenniveau, en terugkeren naar hun woongebied dan wel vertrekken naar de steden.

In januari 2002 sloot de regering, als resultaat van het initiatief van oud-senator Danforth (zie paragraaf 2.2), een staakt-het-vuren overeenkomst voor het Nuba gebergte met de SPLM/A. Sindsdien is de situatie geheel veranderd en is het gebied veiliger voor de bewoners. Er vindt thans beweging plaats tussen regerings- en SPLM/A-gebied. Nuba, die in de afgelopen jaren vanwege de onveiligheid het gebied hadden verlaten en zich in Khartoem hadden gevestigd, beginnen terug te keren.

In het kader van de staakt-het-vuren overeenkomst is een gezamenlijk militair comité (waarin zowel regering als SPLM/A en internationale gemeenschap zitting hebben) opgericht. Voorts houdt een internationale commissie toezicht op naleving van de overeenkomst en van het staakt-het-vuren. Hoewel beide partijen elkaar diverse malen beschuldigden van het niet naleven van de overeenkomst, hield het staakt-het-vuren voor zover bekend tot aan het einde van verslagperiode stand, met dien verstande dat de vrijheid van beweging niet volledig is gegarandeerd. Het is nog te vroeg om te zeggen dat de situatie stabiel is. De JMC liet weten dat met name de terugkeer van burgers naar de bergen (en dus naar SPLM/A-gebied) wordt gehinderd.

Oostelijke deelstaten

In het oostelijk grensgebied van Noord-Sudan bevinden zich de deelstaten Red Sea, Kassala, Gedaref, Sennar en Blue Nile.

De situatie in de deelstaten Red Sea en Kassala is veilig en stabiel. Sinds Eritrea in 1999 haar steun aan de NDA heeft beëindigd is de aanwezigheid van de NDA/SAF-strijdkrachten sterk verminderd. Beide deelstaten zijn vrijwel geheel in handen van de regering. De NDA/SAF bezet nog slechts een klein gebied rond Garoura. In de verslagperiode heeft in dit gebied geen offensief plaatsgevonden. In maart 2002 werden ter hoogte van Garoura aan beide zijden van de grens met Eritrea troepen gemobiliseerd door zowel de regering als de NDA. Van enige militaire activiteit is niets gebleken. Ook in Kassala zijn sinds maart veel militairen en politie aanwezig. De situatie is echter onder controle, er is geen sprake van onveiligheid.

Begin 2001 vonden hevige gevechten plaats in de deelstaat Blue Nile. De strijdende partijen wilden voor de aanvang van het regenseizoen strategische posities in hebben genomen. In maart lanceerde de regering tevergeefs een offensief om de SPLM/A- posities bij de grens met Ethiopië te heroveren. De SPLA was succesvoller en veroverde de plaatsen Belansamensho, Agoro en Areden en rukte op naar het noorden tot vlak bij Damazin. Na dit offensief is de situatie iets rustiger geworden, maar gevechtshandelingen vonden nog steeds plaats tussen regeringstroepen en troepen van het SPLA.

Het zuidelijke deel van de deelstaat Blue Nile, waarin de Ingessana heuvels zijn gelegen , is vrijwel geheel in handen van de SPLM/A. Het gaat daarbij specifiek om het gebied tussen Kuruk, Ulu en Maban. Tot aan Melut heeft de regering geen posten meer. De regering beheerste het gehele gebied ten noorden van Ulu. Daarnaast bezetten onafhankelijke milities delen van Blue Nile.

 

Op grond van bovenstaande kunnen de oostelijke deelstaten, met uitzondering van Blue Nile, thans als relatief veilig worden aangemerkt.

Western en Northern Darfur

De situatie in Western Darfur is sinds de ondertekening van de overeenkomst in Geneina in juni 1999 niet volledig stabiel. Jaarlijks vindt er in de droge tijd een trek van nomaden (Arabische stammen) naar het zuiden plaats, waarbij zij vooral het gebied van de Masalit betreden. Bij het begin van de regentijd trekken de nomaden weer terug naar het noorden. In de maanden dat de nomaden terug zijn in het noorden is het rustig, maar zodra zij afzakken naar het zuiden en het gebied van de Masalit betreden, laaien de (gewapende) conflicten weer op. Dit is een van oudsher jaarlijks terugkerend fenomeen, dat altijd gepaard is gegaan met strijd. 

Dat de situatie thans onrustig blijft, is gelegen in het feit dat er weliswaar afspraken zijn gemaakt, maar de eigenlijke oorzaak van het conflict niet is weggenomen. In het verleden werden goede afspraken gemaakt tussen de traditionele Afrikaanse leiders van de Masalit (maar ook van de Fur, de boeren die het land bezaten) en de leiders van de Arabische nomadenstammen (Reizighat). Die afspraken omvatten onder meer regelingen over waar en wanneer nomaden met hun vee gebruik mogen maken van het land van de boeren.

Vanaf het moment in de jaren zestig dat de regering zich ermee ging bemoeien, zijn de conflicten verhevigd. Allereerst heeft de regering het leiderschap gelegd bij anderen dan de traditionele, door de bevolking gerespecteerde, leiders. Het formele leiderschap (Chief/Nasr van het gebied) is gelegd bij de nomaden (Arabische stammen), hetgeen in strijd is met het oorspronkelijke systeem. Volgens de oorspronkelijke bestuursstructuur kan dit leiderschap slechts gelegd worden bij grondbezitters. Aangezien nomaden geen grond hebben, kunnen zij geen aanspraak maken op het formele leiderschap. Niet de traditionele door het volk gerespecteerde leiders maar de nieuwe door de regering aangewezen leiders hebben vervolgens het akkoord getekend. Voorts heeft de regering bepaald dat het land voor iedereen vrij toegankelijk moet zijn. Dit leidde tot bevoordeling van de Arabische nomadenstammen. Zij waren immers niet de landbezitters.

Ofschoon strijd altijd heeft bestaan in dit gebied, is in de huidige context ook de aard van de gewapende strijd veranderd. De stammen hebben altijd hun veiligheidseenheden gehad, maar nu wordt een deel van deze eenheden van wapens voorzien en gebruikt door de regering. Burgers worden het slachtoffer van deze gewapende stammenstrijd. Gewapende overvallen, verkrachtingen en plunderingen, waarbij de traditionele Afrikaanse stammen veelal slachtoffer zijn, vormen geen uitzondering.

Aan het eind van verslagperiode, dat samenvalt met het eind van de droge tijd, werd door diverse ngo's - werkzaam in Darfur - gemeld dat ook schermutselingen plaatsvonden tussen Arabische stammen onderling, met name in de omgeving van Kabkabia in de deelstaat Northern Darfur. Dit zijn eveneens jaarlijks terugkerende conflicten tussen schaapherders, die ontstaan aan het eind van de droge tijd als de watervoorziening schaars is.

Om het banditisme in Darfur te bestrijden heeft de regering in mei 2001 lokale noodrechtbanken in het leven geroepen om misdaden als gewapende overvallen, moord en wapensmokkel het hoofd te bieden (zie ook 3.3.10).

Overzicht veiligheidssituatie

Op grond van de militaire veiligheidssituatie kan voor Sudan de hieronder volgende indeling worden gemaakt in relatief veilige gebieden, overgangsgebieden en onveilige gebieden. In de relatief veilige gebieden loopt de bevolking geringe risico's slachtoffer te worden van geweld in het kader van de burgeroorlog noord-zuid of andere binnenlandse conflicten. Gewapende confrontaties tussen verschillende partijen, of bombardementen door de regering, komen hier niet of nauwelijks voor. De situatie kent een zekere stabiliteit. In de onveilige gebieden loopt de bevolking daarentegen aanzienlijke risico's te maken te krijgen met oorlogsgeweld. Dit zijn de gebieden waar de verschillende conflicten gewapenderhand worden uitgevochten, waar veelal bombardementen door regeringstroepen plaatsvinden, en waar mijnenvelden kunnen liggen. De overgangsgebieden nemen op deze kenmerken een tussenpositie in; de situatie is er zodanig voor de burgers, dat niet kan worden uitgesloten dat zij slachtoffer worden van militaire activiteiten of stammenconflicten.

Relatief veilig is het in:


- het administratief-bestuurlijke Noord-Sudan, met uitzondering van de deelstaten Blue Nile, Southern en Western Kordofan (Nuba gebergte) en Southern en Western Darfur;

- de garnizoensplaatsen in Zuid-Sudan die in handen van de regering zijn (Wau, Aweil, Raga, Bor, Juba, Malakal en Bentiu);

- de zuidelijke deelstaat Western Equatoria, met uitzondering van het grensgebied;

- het zuidelijk deel van de zuidelijke deelstaat Buheyrat (ten zuiden van de lijn Tonj-Rumbek-Yirol);

- het noordoostelijke deel van de zuidelijke deelstaat Upper Nile (Shilluk gebied).
Een overgangssituatie is er in:


- de noordoostelijke deelstaat Blue Nile;

- het Nuba gebergte, gelegen in de noordelijke deelstaten Western en Southern Kordofan;

- de noordwestelijke deelstaten Western en Southern Darfur, vanwege de stammenconflicten;

- de zuidelijke deelstaat Upper Nile met uitzondering van het noordoostelijke deel.
De situatie is onveilig in het administratief-bestuurlijke Zuid-Sudan, met uitzondering van de garnizoensplaatsen die in handen van de regering zijn en de hiervoor genoemde gebieden. Onveilig is het dus in de deelstaten Western en Northern Bahr el-Ghazal, Warab, Buheyrat (met uitzondering van het zuiden), het grensgebied van Western Equatoria, Bahr el Jebel, Eastern Equatoria, Jonglei en Unity State.

Conflicthaarden in Zuid-Sudan zijn met name:


- gebieden waar regeringstroepen tegenover rebellen staan, zoals de corridor Juba-Torit-Kapoeta (deelstaten Eastern Equatoria en Bahr el Jebel);

- de deelstaten Northern Bahr el-Ghazal en het noordelijke deel van Western Bahr el-Ghazal. Dat wil zeggen in en rondom de grotere plaatsen Wau en Aweil en langs de corridor Wau-Raga;

- het gebied langs de spoorlijn van Wau (in de deelstaat Western Bahr el-Ghazal) tot in de noordelijke deelstaten Southern Darfur en Western Kordofan;

- gebieden rond de olievelden in de deelstaat Unity State, waar diverse militia met elkaar strijd voeren;

- gebied langs de rivieren Soba en Nijl tussen Malakal (gelegen in deelstaat Upper Nile) en Juba (gelegen in de deelstaat Bahr el Jebel).
Leger, politie en veiligheidsdiensten

De macht van president Al-Bashir steunt voornamelijk op de veiligheidsdiensten en het leger. De in februari 2001 nieuw benoemde regering wordt gedomineerd door leden van de security wing van het vroegere National Islamic Front (NIF), die de machtsstrijd met de politiek-ideologische vleugel van het NIF had gewonnen.   Ook in alle staatsorganen en instellingen zijn leden van de veiligheidsdienst vertegenwoordigd.

Hieronder volgt een korte beschrijving van het leger, de politie en de veiligheidsdiensten (algemene organisatie, onderdelen en competenties, activiteiten). Voor de rol van deze diensten ten aanzien van mensenrechtenschendingen wordt verwezen naar hoofdstuk 3. Een beschrijving van de regelgeving en praktische uitvoering rond dienstplicht, rekrutering en desertie is te vinden in paragraaf 3.4.1 en bijlage 7.

Leger

Het ministerie van Defensie kent een minister en twee staatssecretarissen (Ministers of State). Het Sudanese leger, Sudanese People's Armed Forces (SPAF), heeft een opperbevelhebber (Supreme Commander), een algemeen bevelhebber (General Commander) en een stafchef (Chief of Staff).

Onder de opperbevelhebber vallen de volgende diensten: Military College, Operations, Armed Tanks and Artillery, Supplies and Ammunition, Warehousing and Ammunition, Military Airforces, Parachutes, Military Police, Republican Guards, Popular Defence Force, National Service en Military Intelligence and Security.

Het leger bestaat uit circa 70.000 beroepsmilitairen aangevuld met circa 20.000 dienstplichtigen (tegenover 20.000 tot 30.000 man rebellen, grotendeels SPLA). Het is slecht uitgerust, maar het beschikt over meer wapens en voertuigen dan het SPLA. Het is ook begonnen met uitbreiding van zijn materieel na de start van de oliewinning, en met de aankoop van wapens in het buitenland. De intensivering van de oorlogshandelingen sinds 1996 heeft het leger genoopt een zwaarder beroep te doen op dienstplichtigen, waaronder universiteitsstudenten. Deze rekrutering is weinig populair onder de bevolking en naar verluidt doen zich vele gevallen van desertie voor.

Het leger wordt, ook aan de fronten, ondersteund door de Popular Defence Force(s) (PDF) en door verschillende andere milities, waaronder de SSDF van Paulino Matip en de Murahileen. Over de wijze waarop deze milities worden aangestuurd door het leger, en over de organisatie ervan zijn geen nadere gegevens bekend. Wel is bekend dat in dit verband de rol van Vice-president Taha aanzienlijk is.

De Sudanese luchtmacht is klein (drieduizend man), en zijn materieel gedateerd. De luchtmacht wordt vooral ingezet om weinig risicovolle doelen te bestoken in rebellengebied in het zuiden. De marine telt slechts 1.500 man.

Popular Defence Force(s) (PDF)

In 1989 werd de wet op de burgerwachten (Popular Defence Forces Act) van kracht. Het oorspronkelijke doel van deze wet was de vorming van burgerwachten door het trainen van burgers zodat zij het leger bij de verdediging van het land en in geval van noodsituaties zouden kunnen assisteren.

De PDF konden worden gezien als een schaduwleger, bestaande uit (veelal door propaganda gedreven) fervente NIF/NC(P)-aanhangers, dat het regeringsleger in de burgeroorlog ondersteunde; een oorlog die door leden van de PDF wordt gezien als heilige oorlog (jihad).

In principe bestonden de PDF uit vrijwilligers die de Sudanese nationaliteit hadden, ouder waren dan 16 jaar en jonger dan 55 jaar, van onbesproken gedrag en medisch geschikt waren. Van tijd tot tijd werden via de massamedia oproepen tot aanmelding bij de PDF gedaan. In 1991 werden allereerst overheidsmedewerkers verplicht deel te nemen aan de training voor de PDF. Vanaf 1994 werd die training eveneens verplicht voor studenten.

Sinds april 1997 zijn de trainingen voor de PDF stopgezet en zijn de PDF min of meer geïntegreerd in de bestaande militaire structuur. Sindsdien worden er dan ook geen PDF-trainingen meer gegeven. De vóór april 1997 bestaande verplichting voor studenten en overheidsmedewerkers om deel te nemen aan een PDF-training is vervallen. Wel vindt nog werving plaats voor de PDF (zie 3.4.1). De PDF bestaan thans uit circa 15.000 actieve manschappen en circa 85.000 reservisten. De PDF vallen onder de opperbevelhebber van het leger.

De PDF bestaan veelal uit lokale mannen (bijvoorbeeld in het Nuba gebergte en in regeringsplaatsen in het zuiden), maar zij die zich vrijwillig aanmelden in Khartoem kunnen overal worden ingezet. Het komt ook voor dat troepen worden verplaatst. Zo werden na de ondertekening van het staakt-het-vuren voor het Nuba gebergte PDF-troepen, die daar niet meer nodig waren, verplaatst naar de olievelden.

Politie

De politie valt onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het directoraat-generaal dat belast is met de reguliere politie-eenheden kent de volgende afdelingen: Passports, Immigration and Nationality, Customs Police, Central Intelligence, Traffic and Emergency, Central Reserve, Supplies and Ammunition, Operations and Public Order (riot police and Community Security), Personal Identity Cards, Commission of Refugees en Police Academy. De taken en activiteiten van de politie liggen op de corresponderende gebieden: paspoort- en identiteitskaartafgifte, in- en uitreizend personenverkeer, douane, inlichtingendienst, verkeerspolitie, optreden in noodgevallen en handhaven van de openbare orde. De Commission of Refugees is verantwoordelijk voor de opvang van vluchtelingen, hoofdzakelijk Ethiopiërs en Eritreërs en enkelen uit Tsjaad.

De politie voor de openbare orde, de Public Order Police (Shurtat Al-nidham Al-aam), is in februari 2002 van naam veranderd en heet nu Community Security (Al-Amn Al-Ijtima'i). Deze dienst vormt één van de reguliere politiediensten. De Public Order Police was formeel belast met de handhaving van de openbare orde, zoals het verbieden en opbreken van vergaderingen en het tegenhouden van demonstraties op straat, maar hield zich in de praktijk vooral bezig met de controle op de naleving van de islamitische gedragscode. Ofschoon thans ook de nieuwe Community Security deze laatste functie vervult, is deze dienst niet meer zo nadrukkelijk aanwezig in Khartoem als de Public Order Police in het verleden was.

Veiligheidsdiensten

De nationale veiligheidsdienst (National Security Forces - NSF) is samengesteld uit twee onderdelen: voor de binnenlandse veiligheid is er de Internal Security Organ, voor de buitenlandse veiligheid is er de Sudanese Intelligence Organ. Beide organen staan officieel onder toezicht van de President. Hij heeft de dagelijkse leiding gedelegeerd aan de minister voor Veiligheidszaken. De Internal Security kent diverse afdelingen, waaronder de economische afdeling en de politieke afdeling.

Zowel de politie als het leger hebben eigen inlichtingendiensten, die geen deel uitmaken van de NSF.

De Revolutionary Security Force (Amn Al-Thawra), die onder leiding van Al-Turabi toezicht hield op (vermeende) politieke tegenstanders van de regering, bestaat thans niet meer als zodanig. Met het wegvallen van Al-Turabi als politiek leider is deze dienst eveneens verdwenen. Wel wordt aangenomen dat er een vergelijkbare dienst voor in de plaats is gekomen die onder leiding staat van eerste vice-president Taha.

Daarnaast bestaat nog steeds de Popular Police. Deze dienst valt niet onder de politie maar vormt een niet-officiële veiligheidsdienst, bestaande uit Islamitische vrijwilligers. Zij fungeren vooral als bron van informatie voor de officiële veiligheidsdienst. De Popular Police is in aanzienlijke mate in de ontheemdenkampen geïnfiltreerd (zie paragraaf 4.1)

Op grond van de wet op de nationale veiligheidsdiensten (National Security Forces Act) van 1999 hebben de NSF vergaande bevoegdheden. Zij kunnen zonder rechterlijk bevel arrestaties verrichten, huiszoekingen doen en personen verhoren. Voorts kunnen zij zonder rechterlijke procedure personen vier tot negen maanden in detentie houden. Alle veiligheidsdiensten begaan ernstige schendingen van mensenrechten ( zie verder hoofdstuk 3).

Officieel kunnen misstappen van veiligheidsfunctionarissen bestraft worden met ontslag, hechtenis, disciplinaire straffen en volgens het wetboek van strafrecht zelfs met de doodstraf. In de praktijk komt dit maar weinig voor.

De veiligheidsfunctionarissen werden voorheen niet ter verantwoording geroepen. Hoewel sinds 1998 in een aantal gevallen is opgetreden tegen de plegers van folteringen, is het in de praktijk heel moeilijk om mishandeling of foltering via een juridische procedure aan de kaak te stellen. Het optreden van de veiligheidsdienst kan zonder zijn instemming niet gerechtelijk onderzocht worden. Bovendien bestaan voor eventuele disciplinaire en strafmaatregelen tegen functionarissen van de veiligheidsdienst aparte, niet-openbare rechtbanken.

Bij niet officiële veiligheidsdiensten, zoals de Popular Police, speelt bovendien het probleem dat met ongetraind personeel wordt gewerkt.

Vanwege de afwezigheid van een juridisch kader zijn in dit geval schendingen van mensenrechten nauwelijks aan te kaarten. Ook  indien het formele instanties van de nationale veiligheidsdienst, het leger of de politie betreft, is het in de praktijk amper mogelijk schendingen aan te vechten.

2.4 Sociaal-economische situatie

Sudan is een extreem arm land, zowel naar regionale als naar internationale normen, ondanks dat het beschikt over een fors economisch potentieel. Gemeten aan de Human Development Index neemt Sudan de 138e plaats in van de 162  landen op de wereldranglijst voor sociaal-economische ontwikkeling. De economische ontwikkeling wordt geblokkeerd door slecht economisch beleid (tot 1997) en met name door de burgeroorlog.

De landbouw is van oudsher de belangrijkste sector, maar met de start van de oliewinning in 1999 is een verandering in de economische structuur ingezet. De landbouw heeft te lijden onder slecht landbouwbeleid, gebrek aan onderhoud van de irrigatiesystemen, een slecht wegennet en gebrekkige dienstverlening.

In de afgelopen vijf jaar is het economische beleid aanzienlijk verbeterd. In samenwerking met het Internationaal Monetair Fonds werd een grondige economische hervorming en structurele aanpassing ingezet, en de regering houdt zich aan het afgesproken beleid. Na vijf jaar beginnen de eerste resultaten zichtbaar te worden: de inflatie is sterk gedaald tot rond de 10 %, de munt is gestabiliseerd, het begrotingstekort is vrijwel verdwenen en de laatste jaren gaven een indrukwekkende economische groei te zien. Ook buitenlandse investeringen zijn aangetrokken.

Wel is sprake van een ongelijke ontwikkeling, waarbij niet alleen het zuiden maar ook het westen en oosten sterk achterblijft. De inkomsten uit de oliewinning worden door de centrale overheid geïnd en vloeien nauwelijks terug naar de zuidelijke deelstaten. Ook de uitgaven voor sociale voorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg in de deelstaten daalden.

Vanaf het begin van de jaren 1990 liepen de reële lonen en levensstandaard terug als gevolg van de hoge inflatie. Families met lage inkomens hebben recht op brood en suiker tegen gesubsidieerde prijzen, maar vele families kunnen zich zelfs die gesubsidieerde prijzen niet veroorloven. Aanvullende inkomsten, zoals overmakingen van familieleden in het buitenland of nevenbanen zijn belangrijk geworden.

De grote aantallen binnenlands ontheemden hebben veelal geen eigen inkomen en zijn daarom op voedselhulp aangewezen (zie verder paragraaf  4.1). Ook komen periodiek in bepaalde gebieden droogten voor, waardoor de bevolking van die gebieden tijdelijk voedselhulp nodig heeft.

Internationale humanitaire hulpoperaties (onder meer Operation Lifeline Sudan) verlenen hulp aan bevolkingsgroepen in het zuiden, maar worden geregeld door de Sudanese autoriteiten gedwarsboomd, dan wel bemoeilijkt door gewapende strijd tussen de diverse verzetsbewegingen.

2.5 Samenvatting

De politieke ontwikkelingen in Noord-Sudan werden in de verslagperiode gekenmerkt door een verdere consolidatie van de positie van president Al-Bashir. De politieke rol van Al-Turabi (die in april 2000 al uit de regeringspartij was gezet) en het PNC erodeerde verder. Een poging van de kant van Al-Turabi tot samenwerking met de SPLM leidde tot zijn arrestatie door de regering, gevolgd door detentie en vervolgens huisarrest. De politieke basis van de regering is door het vertrek van Al-Turabi en zijn aanhang weliswaar versmald, maar de oppositie is verdeeld. Bovendien heeft de regering de belangrijke steun van de veiligheidsdiensten en het leger (dat zo nodig in het gareel gehouden wordt door de veiligheidsdiensten).

In het zuiden sloten de SPLM van John Garang en de SPDF van Riak Machar een samenwerkingsovereenkomst, waardoor de twee grootste stammen (Dinka en Nuer) worden verbonden. Hierdoor worden de belangrijkste olievelden, die in Nuer-gebied liggen, bereikbaar voor de (voornamelijk Dinka) SPLM/A.

In het conflict tussen Noord- en Zuid-Sudan werd in de periode april 2001 tot september 2001 weinig politieke voortgang geboekt. Vanaf september 2001 wist een Amerikaans initiatief, met oud-senator John Danforth als bemiddelaar, weer enige beweging te bewerkstelligen. De Sudanese steun aan de internationale coalitie tegen het terrorisme na 11 september 2001 gaf een extra impuls aan de toenadering tussen de VS en Sudan en aan de Amerikaanse aandacht voor de Hoorn van Afrika. De Amerikaanse inspanningen leidden in januari 2002 tot een staakt-het-vuren-overeenkomst voor het Nubagebergte tussen de Sudanese regering en de SPLM/A voor een (inmiddels verlengde) periode van zes maanden. Partijen houden zich vooralnog aan het staakt-het-vuren.

Op 20 juli 2002 werd in Machakos (Kenia) vrij onverwacht een principe-akkoord bereikt tussen de Sudanese regering en de SPLM over zaken als het recht op zelfbeschikking en de scheiding van staat en religie. Op 12 augustus 2002 is een tweede onderhandelingsronde begonnen over de resterende geschilpunten. Op 2 september 2002 echter brak president Al-Bashir na de val van Torit de vredesonderhandelingen af.

De oliewinning speelt een steeds belangrijker rol in het Sudanese conflict. De meeste oliegebieden bevinden zich in het zuiden, terwijl de oliewinning door de regering gecontroleerd wordt, die ook de inkomsten krijgt. De militaire operaties namen toe in deze gebieden. Enerzijds voerde het SPLA gerichte acties uit tegen de oliemaatschappijen, die het tot legitiem doelwit in de strijd verklaarde. Anderzijds trad het regeringsleger op tegen rebellen en de lokale bevolking in de oliegebieden, onder meer met bombardementen en het platbranden van dorpen.

Andere belangrijke militaire ontwikkelingen waren de tijdelijke verovering (van mei tot oktober 2001) door het SPLA van de steden Raga en Dubeir in Western Bahr El-Ghazal, en de plundertochten van de Murahileen in Northern Bahr El-Ghazal.

In de verslagperiode deden zich geen grote verschuivingen voor in de militaire krachtsverhoudingen. Noord-Sudan, met uitzondering van de deelstaten Blue Nile, Southern en Western Kordofan, Southern en Western Darfur, alsmede enkele gebieden in Zuid-Sudan (namelijk de deelstaat Western Equatoria, het zuidelijke deel van de deelstaat Buheyrat en het noordoostelijke deel van de deelstaat Upper Nile) vormen relatief veilige gebieden.

In de afgelopen vijf jaar is het economische beleid aanzienlijk verbeterd, en de eerste resultaten hiervan beginnen zichtbaar te worden in de verbeterde macro-economische kengetallen. Wel is sprake van een ongelijke ontwikkeling, waarbij het zuiden, westen en oosten sterk achterblijven. De olie-inkomsten vloeien nauwelijks terug naar het zuiden. De grote aantallen binnenlands ontheemden en slachtoffers van de periodieke droogten zijn aangewezen op voedselhulp. Internationale hulpoperaties worden geregeld gedwarsboomd door de regering, danwel bemoeilijkt door gewapende strijd tussen verzetsbewegingen.

3 Mensenrechten

3.1 Juridische context
3.1.1 Verdragen en Protocollen
Sudan is partij bij belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, zoals de Internationale Conventie inzake Burger- en Politieke Rechten ; de Internationale Conventie inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten; de Conventie inzake de uitbanning van Rassendiscriminatie; de Conventie inzake de Rechten van het Kind ; de Conventie inzake Slavernij (van 1926) en de Aanvullende Conventie inzake de afschaffing van Slavernij (van 1956); de Conventie inzake de status van Vluchtelingen ; de Conventies van Genève inzake de bescherming van oorlogsslachtoffers (van 1949); en het Afrikaanse Handvest inzake de Rechten van Mensen en Volkeren.

Sudan heeft de Conventie tegen Foltering, en de Conventie tegen Landmijnen, wel getekend maar nog niet geratificeerd.

Sudan is nog geen partij bij de Conventie inzake de Uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen (1979), de Conventie inzake Preventie en Bestraffing van Genocide (1948) en bij de Conventie inzake het Niet-Toepassen van Verjaring voor Oorlogsmisdaden en Misdaden tegen de Menselijkheid (1968).

3.1.2 Nationale wetgeving
De huidige grondwet van Sudan trad op 7 juli 1998 officieel in werking.

In december 1999 heeft president Al-Bashir de noodtoestand uitgeroepen, die op 1 januari 2002 is verlengd tot eind december 2002. De noodtoestand geeft de president de bevoegdheid per decreet te regeren en constitutionele bepalingen op te schorten, hetgeen hij heeft gedaan ten aanzien van de verkiezing/benoeming van gouverneurs van deelstaten (zie hieronder).

De huidige grondwet bevat  in een aantal opzichten meer waarborgen voor de handhaving van de mensenrechten, met name de politieke rechten, dan de vorige grondwet. Praktische doorwerking via aanpassing van de lagere wetgeving begint geleidelijk aan gestalte te krijgen. Zo is in 1999 een nieuwe perswet aangenomen. Met betrekking tot  de vrijheid van vereniging en vergadering is op 1 januari 1999 de wet op de Tawali ('organisaties') aangenomen, die in maart 2000 weer is vervangen door de wet op de politieke partijen. Ook werd een Constitutioneel Hof ingesteld. Begin 2000 werd een verkiezingswet van kracht, en werd een algemene verkiezingscommissie (General Elections Authority) ingesteld. Ten slotte werd een nationaal Klachtenbureau (Public Grievances & Corrections Board) ingesteld.

De verlenging van de noodtoestand heeft onder meer te maken met het feit, dat onder de noodtoestand de president de bevoegdheid heeft om de gouverneurs van de deelstaten te benoemen. Ingevolge de grondwet van 1998 wordt de gouverneur gekozen door de inwoners van de betreffende deelstaat. De regering wil echter zelf de bevoegdheid krijgen om de gouverneurs aan te stellen en is van mening dat de grondwet op dit punt moet worden aangepast. Zolang dit nog niet is gebeurd, kan de noodtoestand naar de mening van de regering niet worden opgeheven. In april 2002 werd een wetsvoorstel over deze kwestie aangenomen door het parlement. Op grond van de aangenomen wet is de president thans bevoegd om de gouverneurs te benoemen uit een voordracht van drie tot zes kandidaten per deelstaat, voorgedragen door de parlementen van de desbetreffende deelstaten.

De Sudanese regering heeft verklaard bereid te zijn om amendementen in de grondwet aan te brengen. Zij heeft daartoe een commissie in het leven geroepen die voorstellen voor een dergelijke amendering zou moeten doen. In de verslagperiode is echter nog geen grondwettelijke hervorming tot stand gekomen.

3.2 Toezicht

Sudan kent binnen de overheid de Adviesraad voor Mensenrechten (Advisory Council for Human Rights). De raad bestaat uit vertegenwoordigers van mensenrechtenafdelingen binnen 22 ministeries en staatsorganen. De raad is belast met onderzoek naar klachten over schendingen van mensenrechten, maar de effectiviteit van zijn functioneren is beperkt door gebrek aan medewerking van de kant van sommige overheidsdiensten.

Daarnaast kent Sudan nog twee overheidsmechanismen gericht op het waarborgen van de mensenrechten, namelijk het Constitutionele Hof en het Openbaar Klachtenbureau (zie bijlage 6, Overzicht rechterlijke macht).

Buiten de overheid zijn in Sudan onafhankelijke mensenrechtenorganisaties en individuele mensenrechtenactivisten actief. Zij houden zich bezig met het bekend maken en verdedigen van de mensenrechten, het toezicht op het overheidsoptreden op dit gebied en het verzamelen van informatie over mensenrechtenschendingen.

De mensenrechtenorganisaties in Sudan opereren hoofdzakelijk in Khartoem. De bekendste en meest naar buiten tredende organisatie is de Sudanese Human Rights Group (SHRG) van advocaat Ghazi Suleiman, die de regering voortdurend met mensenrechtenschendingen confronteert en de internationale gemeenschap daarvan op de hoogte houdt. In samenwerking met de SHRG is in 2001 een nieuwe groep ontstaan, de Sudan African Human Rights Association. Deze richt zich op mensenrechtenschendingen buiten Khartoem.

Verder kunnen onder meer worden genoemd: de Sudanese Organisation against Torture (SOAT) , die sinds 2001 openlijk in Sudan actief is; Place, een advocatengroep; en Mutaweinat, een groep vrouwelijke advocaten. Er zijn voorts vele kleine organisaties en individuen (veelal advocaten) die wat minder op de voorgrond treden maar wel actief zijn op het gebied van mensenrechten, voornamelijk op het terrein van voorlichting. Daarnaast zetten diverse Sudanese instellingen zich in voor hulp aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen, zoals het Amal Centre for the Rehabilitation of Victims of Physical and Mental Torture.

Ook is begin 2002 het National Centre for Human Rights opgericht onder leiding van Dr Al Mufti (voorheen voorzitter van de Adviesraad voor Mensenrechten), dat beoogt een onafhankelijke instantie te zijn maar duidelijk gelieerd is aan de overheid.

De laatste jaren laat de regering iets meer ruimte aan mensenrechtenorganisaties. Als gevolg daarvan gaan steeds meer organisaties aandacht besteden aan mensenrechten. Thans proberen diverse lokale niet-gouvernementele organisaties (ngo's) gezamenlijk een nationaal instituut voor mensenrechten op te zetten.

Desondanks ondervinden mensenrechtenactivisten, vanwege hun kritische houding, regelmatig tegenwerking van de zijde van de Sudanese overheid. Deze tegenwerking varieert van willekeurige arrestaties (zonder arrestatiebevel), verhoren, korte detenties en huiszoeking tot verstoring van bijeenkomsten, inbeslagname van papieren, dagelijkse meldingsplicht en bedreiging van familieleden.

Voor zover bekend zijn in de niet door de regering gecontroleerde gebieden van Sudan geen onafhankelijke mensenrechtenorganisaties actief.

Internationaal toezicht op de mensenrechtensituatie in Sudan vindt plaats doordat Sudan jaarlijks diverse malen bezocht wordt door speciale vertegenwoordigers van de Verenigde Naties. De in december 2000 door de VN aangestelde Speciale Rapporteur voor de mensenrechtensituatie, dr Gerhart Baum, heeft in februari en in oktober 2001 en in maart 2002 een bezoek gebracht aan Sudan, waarbij hij telkens aansluitend gesprekken voerde in Nairobi. In september 2001 publiceerde hij zijn eerste bevindingen in een interim-rapport , in februari 2002 volgde zijn tweede rapport.

Voorts is in Khartoem op grond van een overeenkomst in maart 2000 tussen de regering van Sudan en de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten een medewerker van het Hoge Commissariaat geplaatst om aan de overheid technische  assistentie te verlenen op het gebied van mensenrechten.

In het buitenland gevestigde organisaties als Amnesty International, Human Rights Watch en de Sudanese Human Rights Organisation publiceren regelmatig over de mensenrechtensituatie in Sudan in het algemeen of over specifieke schendingen in het bijzonder. De laatste keer dat Amnesty International (AI) een bezoek bracht aan Sudan, was in 2000 in verband met een publicatie van AI over de problematiek rond de oliewinning. Het bezoek daarvoor vond plaats in 1995.

3.3 Naleving en schendingen

In de onderstaande paragrafen wordt voor een aantal mensenrechten beschreven in hoeverre schendingen plaatsvinden. Daarbij wordt met name ingegaan op de situatie in de door de regering beheerste gebieden (zie paragraaf 2.3). Waar informatie aanwezig is wordt ook de situatie in de door de rebellen gecontroleerde gebieden beschreven. Voorafgaand aan deze beschrijvingen worden enkele algemene karakteristieken van de mensenrechtensituatie in Sudan belicht.

De internationale gemeenschap heeft zich, in een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN , diep bezorgd getoond over de effecten van het aanhoudende conflict in Sudan tussen de regering en de SPLM/A op de mensenrechtensituatie en over het gebrek aan respect door alle partijen bij het conflict voor de relevante regels van het internationale humanitaire recht. In deze resolutie worden de volgende zaken genoemd:

Alle partijen bij het conflict maken zich onder meer schuldig aan:


- buitengerechtelijke executies bij gewapende confrontaties tussen regeringsleger en SPLA inclusief hun respectieve bondgenoten;

- de inzet van kindsoldaten; en gedwongen rekrutering, gedwongen verplaatsing, willekeurige detentie, foltering, mishandeling en verdwijningen van burgers;

- de hachelijke situatie van binnenlands ontheemden, evenals het lastig vallen van deze groepen;

- ontvoering van vrouwen en kinderen (door Murahileen-groepen en andere regeringsmilities), en hun inzet voor dwangarbeid;

- het toelaten (door de regering) van milities die zich schuldig maken aan moorden, foltering, verkrachting, ontvoering en de vernietiging van huizen en middelen van bestaan;

- de bewapening van ongedisciplineerde zuidelijke milities (door SPLM/A) die zich schuldig maken aan moorden, foltering, verkrachting, het platbranden van dorpen, de vernietiging van oogsten en veediefstal;

- het bombarderen (door de regering) van burgerdoelen (scholen, ziekenhuizen, kerken, voedseldistributiecentra, markten);

- het gebruik van wapens, waaronder landmijnen, tegen de burgerbevolking;

- het beperken van de toegang van humanitaire organisaties tot de bevolkingsgroepen die hulp nodig hebben;

- de maatregelen (van de SPLM/A) om stamoudsten, vrouwen en jongeren te beletten deel te nemen aan vergaderingen zoals de Nuer conferentie in Kisumu (Kenia) van juni 2001.
In de door de regering beheerste gebieden maakt de regering zich schuldig aan schending van de mensenrechten, in het bijzonder:


- beperking van de vrijheid van godsdienst en beperking van de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder door perscensuur;

- beperking van de politieke vrijheden, ondanks de wet op de politieke partijen van maart 2000 en de toegenomen activiteit van sommige oppositiepartijen;

- de willekeurige arrestatie en detentie zonder proces van in het bijzonder politieke tegenstanders, mensenrechtenactivisten en journalisten, evenals in het algemeen intimidatie van de bevolking door veiligheidsdiensten, leger en politie;

- de bevoegdheden van de veiligheidsdiensten om individuen te arresteren, zes maanden vast te houden zonder aanklacht en de detentieperiode praktisch onbeperkt te verlengen;

- detentie in hachelijke omstandigheden, en mishandeling door veiligheidsdiensten, inlichtingendiensten en politie;

- de toepassing van de doodstraf;


- de uitvoering van mensonterende wrede lijfstraffen zoals geseling en amputatie van ledematen.
Genoemde mensenrechtenschendingen worden veelal begaan door leden van leger, politie, veiligheidsdiensten en regeringsgezinde milities.

In principe kunnen misstappen van veiligheidsfunctionarissen bestraft worden met ontslag, hechtenis, disciplinaire straffen en volgens het wetboek van strafrecht zelfs met de doodstraf.

Veiligheidsfunctionarissen werden echter voorheen niet ter verantwoording geroepen voor schending van mensenrechten. En hoewel sinds 1998 in een aantal gevallen is opgetreden tegen de plegers van folteringen, blijft het in de praktijk heel moeilijk om mishandeling en marteling via een juridische procedure aan de kaak te stellen.

Over de mensenrechtensituatie in het zuiden van Sudan is niet veel bekend. Wel is duidelijk dat in de gebieden beheerst door de SPLM/A geen democratische structuren functioneren. De interne structuren zijn gebaseerd op de militaire structuren, en het maatschappelijk middenveld is uiterst zwak. In het jaar 2001 werd gesproken over lokale verkiezingen, maar deze hebben nog niet plaatsgevonden. Er bestaan burgerrechtbanken om civiele zaken te behandelen, maar naar verluidt zijn er slechts honderd gekwalificeerde juristen in heel Zuid-Sudan.

De SPLM/A heeft een overeenkomst ondertekend die het gebruik, de productie, opslag en doorvoer van landmijnen verbiedt in het gehele gebied onder zijn controle.

3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
Vrijheid van meningsuiting is in de Sudanese grondwet opgenomen onder artikel 25. Met de inwerkingtreding van de perswet van 1999 zijn de bepalingen van de grondwet in de lagere wetgeving verwerkt. De overheid heeft een nationale persraad (National Press Council) in het leven geroepen die klachten naar aanleiding van publicaties in behandeling neemt en zo nodig tegen kranten of journalisten optreedt (waarschuwing, schorsing). De persraad legt verantwoording af aan de president. De raad heeft 21 leden en is als volgt samengesteld: 7 leden worden benoemd door de President, 9 leden worden gekozen door de algemene vergadering van de journalistenbond (General Journalists Union) en 5 leden worden gekozen uit het parlement.

Op grond van de noodtoestand zijn extra beperkingen van de persvrijheid mogelijk.

In het regeringsgebied kunnen in principe alle politici en politieke groepen in de kranten aan het woord komen, maar het is journalisten verboden om te rapporteren over internationale veiligheidsvraagstukken, politie, leger en nationale veiligheid.

De Sudanese media worden gekenmerkt door een indrukwekkend aantal dagbladen. Gedurende de verslagperiode verschenen twee engelstalige kranten: Khartoum Monitor en Nile Courier. Vooral de Khartoum Monitor heeft een duidelijk profiel en vormt een forum voor zuiderlingen. De Nile Courier is gericht op het verstrekken van informatie over Sudan maar ook Oost-Afrika in het algemeen. Deze krant draagt niet een uitgesproken mening uit. De Nile Courier is sinds begin 2002 niet meer verschenen, vermoedelijk om financiële redenen.

De meeste Arabische dag- en weekbladen worden ofwel direct door de overheid uitgegeven of zijn daaraan nauw verbonden.

Radio en televisie zijn in handen van de centrale of provinciale regering en worden vergaand gecontroleerd.

Voor alles wat via internet of satelliet-tv kan worden ontvangen geldt geen censuur.

In de praktijk wordt de vrijheid van meningsuiting beperkt. De regering schortte publicaties op, arresteerde journalisten en redacteuren, nam uitgaven in beslag, oefende censuur uit voorafgaand aan publicatie en beperkte overheidsfinanciering tot regeringsgezinde media.

De pers stond onder toezicht van de autoriteiten en de censuur werd sinds de liberalisering vanaf eind 2000 weer versterkt. Aanvankelijk werden alleen Arabische maar later ook de Engelstalige kranten dagelijks bezocht door de veiligheidsdienst, die de artikelen censureerde. Vooral onderwerpen als mensenrechten, standpunten van de oppositie en kritiek op overheidsorganen werden veelal ontoelaatbaar geacht. Het gevolg van dit toezicht is dat veel journalisten een bepaalde vorm van zelfcensuur hanteren.

De persraad, die toezicht moet houden op de media, gebruikte in de verslagperiode haar bevoegdheid om kranten een tijdelijk verschijningsverbod op te leggen. Hoewel de persraad op zich naar behoren functioneerde en zich inhoudelijk hield aan de perswet, waren de straffen die werden opgelegd soms onevenredig hoog. Zo werden forse boetes of een verschijningsverbod opgelegd, die vaak niet in verhouding stonden tot de aard en zwaarte van de klacht.

Begin december 2001 verklaarde de regering dat de censuur met betrekking tot alle dagbladen was opgeheven. Journalisten werden wel verplicht een gedragscode te tekenen. Begin 2002 meldden de Khartoum Monitor en twee Arabische kranten echter dat de censuur en interventie door de veiligheidsdiensten waren hervat. Opmerkelijk is dat sinds het officiële opheffen van de censuur een aantal kranten werd aangeklaagd door het Openbaar Ministerie. De behandeling van de zaken werd hiermee onder het strafrecht gebracht (en niet meer onder het civiel recht, waar de perswet onder valt), waardoor nog hogere geldboetes konden worden geëist. Er werd volledig voorbij gegaan aan de functie van de persraad, die de aangewezen instantie is voor dergelijke aangelegenheden.

In de verslagperiode zijn journalisten regelmatig bedreigd met arrestaties, en werden journalisten ook daadwerkelijk gearresteerd. In november 2001 werd een groep (circa 50) journalisten van de Arabische krant Al-Watan gearresteerd omdat zij demonstreerden tegen het feit dat een artikel over corruptie niet mocht worden gepubliceerd. De groep liep door de stad met dichtgeplakte monden en bood een protestmemorandum aan de Sudanese autoriteiten aan. Op de terugweg werd een aantal van hen gearresteerd en voor een paar dagen vastgehouden wegens aanzetten tot wrok tegen de staat en verstoring van de openbare orde.

Als gevolg van de intensieve controle op de bevolking (via wijkcomité's, informanten, postcensuur, en dergelijke) zullen de veiligheidsdiensten op de hoogte raken als iemand zich sterk profileert op politiek of religieus terrein, bijvoorbeeld door het deelnemen aan demonstraties en oppositionele bijeenkomsten of het zich kritisch (in woord of geschrift) uitlaten over het regeringsbeleid. In dat geval kan deze persoon, ongeacht zijn etnische afkomst,  problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten ondervinden, variërend van intimidatie en het opleggen van reisbeperkingen tot arrestatie en (meerdere) detenties, waarbij marteling niet is uitgesloten. Vanwege de intensieve controle is het circuit van 'activisten/andersdenkenden' bekend bij de veiligheidsdiensten. Deze personen worden dan ook regelmatig opgepakt en ondervraagd.

Personen die zich niet profileren zullen in de meeste gevallen niet door de veiligheidsdiensten lastiggevallen worden. Het is echter mogelijk dat de veiligheidsdiensten personen verdenken van onwelgevallige politieke of religieuze activiteiten ook wanneer deze verdenkingen onterecht zijn. Verdachte personen kunnen te maken krijgen met ruwe ondervragingen, (korte) detentie en/of meldingsplicht. Als na ondervraging echter blijkt dat het niet om politieke of religieuze tegenstanders van de regering gaat, ondervinden betrokkenen verder geen ernstige problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten.

De academische vrijheid is beperkt. In openbare universiteiten benoemt de regering de bestuurders. Hoewel vele professoren redelijk kritisch spreken en schrijven over de regering, oefenen zij veelal zelfcensuur uit. Particuliere universiteiten staan niet onder directe controle van de regering. Ook hier echter beperken professoren zich in hun uitlatingen. Het curriculum en de taal van onderwijs zijn op beide typen scholen bepaald door de regering.

Veiligheidsdiensten, lokale politie en regeringsgezinde studenten vielen bij gelegenheid studenten aan, en verwondden hen.

In door rebellen beheerste gebieden verschijnen geen kranten, noch worden er radio- of televisieprogramma's uitgezonden. De SPLM heeft geen radiostation, maar kondigde aan het eind van verslagperiode aan er binnenkort een op te richten. Wel worden in Zuid-Sudan met steun van Nederland vanuit Kampala algemene informatieve radioprogramma's uitgezonden door Radio Voice of Hope.

3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering De wet op de politieke partijen van maart 2000 bepaalt dat politieke partijen slechts kunnen meedoen aan verkiezingen indien zij zich formeel hebben laten registreren. Bij de registratie dient een politieke partij te verklaren dat zij het eens is met de grondwet. De nieuwe wet staat externe financiering van geregistreerde partijen toe. Overigens is het ook niet-geregistreerde politieke partijen toegestaan bijeenkomsten te organiseren en propaganda te maken.

Aan het einde van de verslagperiode stonden 22 politieke partijen geregistreerd (zie bijlage 3). Belangrijke oppositiepartijen, zoals de UP en de DUP, de (S)CP en de strijdende zuidelijke partijen, weigeren tot op heden zich te laten registreren. Bij deze partijen bestaat veel weerstand tegen de grondwet van 1998 alsmede de uitwerking ervan in lagere wetgeving.

In februari 2001 traden de autoriteiten op tegen de PNC van Al-Turabi (zie 2.2 en 3.3.6). Naast de arrestatie van Al-Turabi en andere PNC-leden, sloten de autoriteiten ook PNC-kantoren.

Sinds 2000 is een amnestie van kracht voor in het buitenland verblijvende politieke vluchtelingen. Gedurende de verslagperiode keerde Ahmed Al-Mirghani, de tweede man van de DUP, naar het noorden van Sudan terug. Voorzover bekend keerden nog geen leiders van de Baath Party en de Sudanese Communist Party (S)(CP) terug (zie 3.3.4.)

Zoals in 3.3.1 reeds is aangegeven kunnen politieke tegenstanders van de regering, die zich als zodanig sterk profileren door bijvoorbeeld de gewapende strijd tegen de regering te steunen wel op problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten rekenen.

Het is algemeen bekend dat in het regeringsgebied vakbonden geïnfiltreerd zijn door de veiligheidsdienst. De verkiezingen van leiders van vakbonden en vakorganisaties worden niet zelden gecontroleerd en gemanipuleerd door de overheid. Zo leidden onregelmatigheden tijdens de verkiezing van het bestuur van de Orde van Advocaten (BAR Association) tot problemen, waardoor een grote groep advocaten de verkiezing boycotte.

De vrijheid van vergadering wordt wettelijk ingeperkt door het decreet inzake de noodtoestand en de strafwet. Deze laatste vereist overheidsgoedkeuring voor samenkomsten van meer dan vijf personen. In juni 2001 kondigde de regering een verbod af op alle openbare demonstraties en bijeenkomsten, en dit verbod is nog van kracht. Door de overheid georganiseerde of gesteunde demonstraties vinden overigens wel regelmatig plaats, zoals steunbetuigingen aan de Palestijnse kwestie.

De overheid maakt ruim gebruik van haar bevoegdheden de vrijheid van vergadering te beperken. Bijeenkomsten van politieke tegenstanders worden geregeld niet toegestaan en, als zij toch plaatsvinden, soms verstoord. Deelnemers moeten rekening houden met arrestatie, verhoor, detentie en strafvervolging. Vooral de partijen die samenwerken in de NDA en de PNC van Hassan Al-Turabi vormen doelwit van de veiligheidsdiensten.

De tijdens een bijeenkomst in december 2000 gearresteerde leden van het NDA-secretariaat werden na een detentieperiode van drie maanden in februari 2001 in staat van beschuldiging gesteld op grond van artikelen in de strafwet inzake "het ondermijnen van het constitutioneel bestel", "het voeren van oorlog tegen de staat" en "spionage tegen de staat". In februari en april 2001 werden zij op borgtocht vrijgelaten. In mei 2001 werden zij - op één lid na - opnieuw gearresteerd nadat de Staat in hoger beroep was gegaan tegen hun vrijlating. Op 1 oktober 2001 werden allen weer vrijgelaten, in opdracht van president Al-Bashir persoonlijk. De zaak werd geseponeerd.

Op 10 augustus 2002 werd per presidentieel decreet besloten om de bestaande belemmeringen op de activiteiten van politieke partijen op te heffen. Hiermee kregen niet-geregistreerde partijen de vrijheid om politieke vergaderingen te beleggen en propaganda te maken en verviel de verplichting dat voor partijbijeenkomsten eerst een vergunning dient te worden aangevraagd. Het decreet eist echter van alle partijen om geweld af te zweren en eventuele nog bestaande gewapende groepen te ontbinden. Overigens blijven de niet-geregistreerde partijen uitgesloten van deelname van de verkiezingen.

Tegen zogenaamde wilde demonstraties kan hardhandig worden opgetreden.

Voor het optreden van de politie tegen christenen die in april 2001 een openbare paasbijeenkomst wilden bijwonen, wordt verwezen naar 3.3.3.

Ook blijven politie en veiligheidsdiensten hard optreden tegen politieke activiteiten van studenten, met name van leden van het Democratic Front of the Sudanese Students (DFSS). Regelmatig worden politiek actieve studenten gearresteerd en gedetineerd, waarbij bedreigingen en mishandelingen geen uitzondering zijn. Ook worden studenten regelmatig (tijdelijk) geschorst of verwijderd van de universiteit vanwege hun politieke activiteiten.

In  augustus 2001 werd een politiek debat op de Universiteit van Gezira, georganiseerd door een studentengroep behorend tot de oppositie, gewelddadig verstoord. Militante studenten, behorend tot de National Congress Party, verstoorden gekleed in militaire uniformen en onder het scanderen van islamitische slogans, met behulp van politie en veiligheidsfunctionarissen het debat. Twee doden en zestien gewonden waren het gevolg.

Op 21 mei 2002 arresteerde de veiligheidsdienst op de Al-Nilein University een groep van 24 studenten, leden van het African National Front , die deelnam aan de jaarlijkse viering van de SPLM/A. De studenten werden vermoedelijk gearresteerd voor het scanderen van SPLM/A-leuzen. Nadat hun verblijfplaats gedurende een week onbekend was, hebben advocaten toestemming gekregen contact te leggen en is de zaak begin juni door de strafrechter behandeld. De studenten werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken en een geldboete.

Er zijn geen specifieke gegevens bekend over de vrijheid van vereniging en vergadering in door rebellen gecontroleerde gebieden, afgezien van de maatregelen van de SPLM/A om stamoudsten, vrouwen en jongeren te beletten deel te nemen aan vergaderingen zoals de Nuer conferentie in Kisumu (Kenia) van juni 2001.

3.3.3 Vrijheid van godsdienst
De vrijheid van godsdienst speelt een belangrijke rol in het conflict tussen Noord- en Zuid-Sudan, dat veelal als een godsdienstoorlog wordt voorgesteld. Deze voorstelling verhult echter dat het conflict, al kent het een godsdienstige component, voornamelijk draait om het zuidelijke protest tegen marginalisering door de noordelijke regering en de beheersing van de natuurlijke rijkdommen. De kwestie van de vrijheid van godsdienst, en de relatie tussen staat en godsdienst, blijft niettemin het tweede heikele punt in de vredesonderhandelingen tussen noord en zuid, na de kwestie van de staatkundige status van Zuid-Sudan. Het noorden is voorstander van de islam als staatsgodsdienst voor heel Sudan, het zuiden accepteert niet dat de islam staatsgodsdienst is of wordt voor het zuiden.

Vrijheid van godsdienst is als burgerrecht onder artikel 24 van de Sudanese grondwet opgenomen. De grondwet stelt echter tevens dat de shari'a en de traditie de bronnen van de wetgeving zijn. De Sudanese regering beschouwt de islam als staatsgodsdienst. Het grondrecht vrijheid van godsdienst is dan ook slechts ten dele in lagere wetgeving vertaald. De nog uit de koloniale tijd stammende wet op de missionarissen vormt de huidige rechtsgrond voor christelijke activiteiten in Sudan. De regering beschouwt deze wet als niet meer van deze tijd en zegde in 2000 een nieuwe wet met betrekking tot kerken en religieuze groepen toe, doch trok deze toezegging najaar 2001 weer in. Ook kondigde de regering aan op korte termijn een adviesraad voor christelijke aangelegenheden in te stellen en christenen op hoge overheidsposities te benoemen. De bedoelde adviesraad, bestaande uit 14 vertegenwoordigers van verschillende kerken, is aan het einde van de verslagperiode ingesteld.

Religieuze organisaties en kerken dienen zich, als alle andere organisaties, te registreren om wettelijke erkenning te verkrijgen. De grote christelijke kerken zijn wettelijk erkend, eerste kerstdag is een officiële vrije dag (de zondag niet) en kerken mogen volgens de wet activiteiten ontplooien op het gebied van zielzorg, onderwijs en sociale voorzieningen. Het is niet-moslims verboden anderen te bekeren. Het omgekeerde gebeurt veelvuldig.

In de praktijk wordt in de gebieden onder regeringsgezag de godsdienstvrijheid voor christenen echter ingeperkt en is sprake van pesterijen en tegenwerking door (lokale) autoriteiten.

De afgifte van bouwvergunningen voor kerken behoort tot de bevoegdheden van de deelstaatregeringen. De centrale regering oefent onvoldoende controle uit op eventueel discriminerend beleid door deze deelstaatregeringen. Zo worden bouwvergunningen voor kerkelijke ruimtes geweigerd en worden huurcontracten veelal niet verlengd. Kerken die zonder bouwvergunning zijn gebouwd of de stadsplanning in de weg staan, kunnen worden afgebroken. In vluchtelingenkampen en krottenwijken in Khartoem moeten opvallend vaak illegaal gebouwde verblijven die als kerk en christelijke school dienst doen, voornamelijk ten behoeve van de zuidelijke bevolking, worden afgebroken, omdat zij op de verkeerde plaats zijn gebouwd.

Voorts berichten kerken regelmatig over problemen bij het verkrijgen van werk- en verblijfsvergunningen voor buitenlandse medewerkers en missionarissen.

Ook het gebrek aan vrijheid om van godsdienst te veranderen, waar het gaat om bekering vanuit de islam, is een probleem. De vigerende Sudanese wetgeving weerspiegelt de islamitische wetgeving (de shari'a) en stelt een moslim strafbaar onder de strafwet bij geloofsafval. Afvalligheid kan niet alleen blijken uit de overgang tot een ander geloof, maar ook uit nadrukkelijke minachting voor de centrale leer van de islam en voor de profeet Mohammed. Op deze basis kunnen ook moslims die atheïst zijn geworden in staat van beschuldiging worden gesteld. Bekeerlingen kunnen te maken krijgen met intensieve verhoren, intimidatie en foltering door de autoriteiten.

Voor afvalligheid van de islam kan de doodstraf worden opgelegd. Voorzover bekend kregen de laatste jaren drie personen om deze reden de doodstraf opgelegd. Zij werden vrijgelaten nadat zij spijt hadden betuigd. Eén afvallige werd in absentie veroordeeld.

Er zijn geen aanwijzingen dat het enkele individueel belijden van andere religies dan de islam tot ernstige problemen met de Sudanese autoriteiten leidt. Indien een individu zich echter in de regeringsgebieden publiekelijk sterk als niet-moslim profileert kunnen wel problemen ontstaan en kan detentie volgen. Ook kunnen niet-moslims hinder ondervinden van fanatieke moslims (bijvoorbeeld werkzaam bij een veiligheidsdienst) indien zij zich niet houden aan de regels van de shari'a, zoals kledingvoorschriften, voedingregels tijdens de Ramadan of het verbod op alcohol. Zo kwam het voor dat uit het zuiden afkomstige vrouwen in de ontheemdenkampen rond Khartoem geslagen of gearresteerd werden, vanwege het brouwen van bier of andere activiteiten die tot de zuidelijke cultuur behoren, maar in de islam niet toegestaan zijn.

Ook indien een religieuze groep zich naar de mening van de autoriteiten te nadrukkelijk manifesteert kunnen (administratieve) sancties worden opgelegd. Dit geldt voor alle groepen, ook islamitische, die afwijken van de interpretatie van de islam door het NIF/NC(P).

In april 2001 dreef de politie met geweld een grote groep christenen uiteen die was samengekomen voor een openbare bijeenkomst in de week voor Pasen, waarvoor de overheid aanvankelijk toestemming had gegeven, maar die zij na dreigementen uit de islamitische hoek naar een andere (ongeschikte) plek had verwezen. Een persconferentie de volgende dag in een kerk werd met excessief geweld uiteengedreven, waarbij een honderdtal personen gearresteerd werd. Na een kort proces werden ongeveer vijftig demonstranten gegeseld; een aantal werd tot drie weken gevangenisstraf veroordeeld, doch na hevige protesten na tien dagen als gevolg van een presidentieel decreet weer vrijgelaten.

Het komt voor dat bij voedseldistributie door islamitische ngo's aan de ontvangers gevraagd wordt de islamitische geloofsbelijdenis uit te spreken ("Er is geen andere God dan Allah"). Ook in kindertehuizen en gevangenissen komt dit voor. Bronnen verschillen van mening of deze praktijk een vorm van daadwerkelijke gedwongen bekering is. Over (andere) vormen van gedwongen bekering die zich in de verslagperiode mogelijk hebben voorgedaan, is dezerzijds niets bekend.

Op openbare scholen in het noorden is islamitisch onderwijs verplicht. In openbare scholen waar moslims niet de meerderheid vormen, hebben de studenten formeel de keuze tussen islamitische of christelijke lessen. In het merendeel van de openbare scholen worden echter geen christelijk lessen aangeboden omdat er niet voldoende christelijke leraren of studenten zijn. Dit betekent dat in de praktijk veel christelijke studenten islamitische lessen volgen.

Er zijn aanwijzingen dat christenen die hun dienstplicht vervullen regelmatig vernederd worden vanwege hun christen zijn en onder druk gezet worden om zich tot de islam te bekeren. Bovendien kunnen zij ingezet worden in de gewapende strijd tegen hun geloofsgenoten in Zuid-Sudan.

De overheid heeft officieel de tien zuidelijke, in meerderheid niet islamitische, deelstaten ontheffing verleend van op de shari'a gebaseerde delen van de strafwet die lichamelijke straffen voorschrijven, zoals geselingen, amputaties en stenigingen.

In gebieden beheerst door de SPLM/A bestaat in de praktijk vrijheid van godsdienst voor christenen, moslims en aanhangers van traditionele godsdiensten. Vele islamitische bewoners hebben overigens, naar verluidt, deze gebieden in de loop der jaren verlaten. De SPLM staat formeel een seculiere staat voor en heeft een niet onaanzienlijk aantal islamitische leden. Toch wordt de SPLM overheerst door christenen, en hebben lokale SPLM-leiders veelal nauwe banden met de lokale christelijke leiders. De noordelijke leden en aanhangers van de NDA, waarmee de SPLM/A een samenwerkingsverband heeft, zijn grotendeels islamieten, evenals rebellen in de Nuba bergen en andere gebieden die de SPLM/A ondersteunen. De noordelijke partijen zoals DUP en UP willen geen seculiere staat. Ze zijn wel voor vrijheid van godsdienst, maar scheiding van staat en godsdienst streven zij niet na.

3.3.4 Bewegingsvrijheid
De vrijheid van beweging en vestiging is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet. In de praktijk blijkt dit recht (nog) te zijn beperkt, mede als gevolg van de burgeroorlog.

Binnenland

Binnen de door de regering gecontroleerde gebieden kunnen Sudanezen, zonder onderscheid naar (etnische) afkomst, in beginsel vrij reizen. Zo kunnen Sudanezen sinds de staakt-het-vuren overeenkomst van januari 2002 ook vanuit het Nuba gebergte vrij reizen naar de rest van het regeringsgebied in Noord-Sudan. Aan Sudanezen die vanuit het Nuba gebergte terug willen keren naar SPLA gebied worden in de praktijk echter beperkingen opgelegd. Ook van en naar de door de regering gecontroleerde gebieden die in de conflictzones liggen (feitelijk de garnizoensplaatsen) kunnen Sudanezen vrij reizen voor zover er een vliegverbinding is. Er zijn commerciële vluchten van Khartoem naar Malakal, Wau en Juba. Voorts proberen veel Zuid-Sudanezen mee te reizen met militaire vliegtuigen die wekelijks naar de garnizoensplaatsen vliegen. Slechts het aantal zitplaatsen vormt hierbij een beperking.

Wel is er een identificatieplicht: formeel dient men in het bezit te zijn van een identiteitskaart. Reizigers die geen identiteitskaart kunnen tonen riskeren arrestatie. In bijlage 5 is een overzicht opgenomen van identiteits- en reisdocumenten, en de procedures om deze te verkrijgen.

Het reizen van 'regeringsgebied' naar 'rebellengebied' is niet vrij. In sommige plaatsen wordt wel openlijk tussen beide invloedssferen gereisd, bijvoorbeeld rond Wau, en tussen Wau en Abyei. Op andere plaatsen is het vrijwel onmogelijk de garnizoensstad te verlaten, bijvoorbeeld in Juba. Dit verschilt per gebied en per periode, afhankelijk van de veiligheidssituatie. Het zijn met name ouderen, vrouwen en kinderen die zich verplaatsen. Mannen lopen over het algemeen meer risico. Zij zullen door regeringsdiensten worden gecontroleerd op de vervulling van de dienstplicht en kunnen verdacht worden van deelname aan het rebellenleger. De SPLM/A laat reizigers veelal ongemoeid inreizen vanuit regeringsgebied. Wel maken beide partijen zich vaak schuldig aan verkrachtingen. Om die reden wordt vrouwen geadviseerd om na 13.00 uur niet meer buiten de stad te komen, zie 3.4.2, geweld tegen vrouwen.

In de regeringsgebieden zijn langs de deelstaatgrenzen, de uitvalswegen naar grensposten, de toegangswegen tot grotere plaatsen en de verbindingswegen tussen de buitenwijken van Khartoem controleposten opgesteld. Hier wordt het verkeer onder meer gecontroleerd op het vervoer van verboden goederen (alcohol, wapens, enzovoort). Personen worden voornamelijk gecontroleerd op de vervulling van de dienstplicht, en of ze gezocht worden door de autoriteiten. Vrouwen, kinderen en ouderen worden doorgaans zonder controle doorgelaten.

Overigens kan niet geheel worden uitgesloten dat personen die door de autoriteiten worden gezocht, dergelijke controleposten kunnen passeren, mits de gezochte persoon over een geldig identiteitsbewijs beschikt. Aangenomen mag immers worden dat de controleposten niet altijd beschikken over actuele lijsten van door de overheid gezochte personen.

Buiten de conflictzones is geen sprake van een formele avondklok, maar in Khartoem (inclusief Khartoem-Noord) en Omdurman worden 's nachts (vanaf 01.00 uur) extra controleposten ingericht. Er wordt dan hoofdzakelijk gecontroleerd op identiteitsbewijzen. Hoewel er geen verbod is om op straat te zijn, wordt uitgaan op die manier wel beteugeld.

In gebieden waar gewelddadige conflicten plaatsvinden, of waar de algehele veiligheidssituatie dat noodzakelijk maakt, wordt zo nu en dan wel een avondklok van kracht verklaard. In welke regio's in Sudan thans avondklokken zijn ingesteld is niet precies bekend. Overtreding van de avondklok kan leiden tot oplegging van een boete of arrestatie.

Ook binnen rebellengebieden kunnen Sudanezen vrij reizen, maar ook daar zijn controleposten opgesteld.

Vestiging

Alle Sudanezen hebben het recht zich overal in Sudan te vestigen. Sudanezen afkomstig uit het zuiden,  westen, oosten of het Nuba gebergte kunnen zich dus in beginsel in Noord-Sudan (bijvoorbeeld Khartoem) vestigen. Zij kunnen een stuk land of een huis huren dan wel kopen. In het geval zij onvoldoende middelen van bestaan hebben (bijvoorbeeld ontheemden), kan een plaats van vestiging door de autoriteiten worden aangewezen in een ontheemdenkamp of de zgn. planned areas. Het merendeel van deze groep slaat echter een tent op of vestigt zich in één van de niet-afgebouwde huizen in de illegaal bewoonde wijken (squatter areas). Zij zijn weliswaar vrij zich in Noord-Sudan te vestigen, maar krijgen vaak problemen met grond- of huiseigenaren wanneer zij illegaal van het eigendom van de laatsten gebruik maken.

In Sudan wordt iedereen in de gaten gehouden, en potentiële tegenstanders in het bijzonder. Zuid-Sudanezen worden als potentiële tegenstanders gezien. Zuid-Sudanezen, die zich voor het eerst in het noorden vestigen, trekken door hun vestiging de aandacht van de autoriteiten en kunnen op grond van hun etnische afkomst worden verdacht van lidmaatschap van of sympathie voor een verzetsbeweging. Het is mogelijk dat deze nieuwkomers problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten ondervinden in de vorm van ruwe ondervragingen en (korte) detenties, waarbij mishandeling niet kan worden uitgesloten. 

Het is algemeen bekend dat de veiligheidsdienst geïnfiltreerd is in de ontheemden-kampen en nieuwkomers scherp in de gaten houdt. Er worden evenwel geen standaard-(onderzoeks)maatregelen ten aanzien van deze groep genomen. Wat de behandeling door de autoriteiten betreft bestaat weinig verschil tussen Zuid-Sudanezen afkomstig uit rebellen- dan wel uit regeringsgebied. Aan een persoon die eenmaal in Khartoem is gearriveerd, is immers niet te zien of het bijvoorbeeld een Dinka uit Wau dan wel uit omliggend rebellengebied betreft.

Als na verloop van tijd echter blijkt dat betrokkene geen politieke of militaire activiteiten tegen de regering onderneemt of ondernomen heeft, en doordat alles en iedereen in de gaten gehouden wordt weet de veiligheidsdienst dat na verloop van tijd, dan ondervindt betrokkene verder in de regel geen ernstige problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten. De veiligheidsdiensten beschikken over een uitgebreid informatienetwerk, bestaande uit werknemers van de veiligheidsdienst en hun informanten in heel Khartoem. Wanneer een Zuid-Sudanees reeds langere tijd in het noorden verbleven heeft zonder ernstige problemen te ondervinden, dan blijkt daaruit dat de veiligheidsdiensten geen of niet langer verdenkingen koesteren tegen die persoon.

Buitenland

Voor reizen van Sudanese onderdanen naar het buitenland is een geldig Sudanees paspoort met een uitreisvisum vereist.

Voor Sudanezen onder de 16 jaar is het niet mogelijk om op legale wijze zonder begeleiding van een volwassene Sudan te verlaten. De minderjarige dient bovendien in het paspoort van een ouder (waarin een uitreisvisum) te zijn ingeschreven of over een eigen paspoort inclusief uitreisvisum te beschikken. Dat laatste kan alleen worden verkregen met een schriftelijke toestemming van de vader of de formeel aangewezen voogd.

Het komt voor dat de regering uitreisvisa weigert aan politieke tegenstanders, politiemensen en artsen.   Ook werknemers van ngo's kunnen problemen ondervinden. Het enkele behoren tot een bepaalde etnische groep is voorzover bekend voor de autoriteiten geen reden om personen reisdocumenten te weigeren.

De veiligheidsdienst bezit lijsten van personen die het land niet mogen verlaten. Deze lijsten zijn soms verouderd. De veiligheids­dienst hanteert de lijsten nauwgezet en soms voor persoon­lijk financieel gewin.

Controle luchthaven

Vanuit Khartoem bestaan directe vliegverbindingen met diverse internationale bestemmingen in Afrika en het Midden-Oosten. Daarnaast zijn er slechts directe vliegverbindingen met Parijs, Londen en Frankfort.

De controle op het vliegveld van Khartoem is effectief. Iedereen die het land per vliegtuig wenst te verlaten, wordt door de desbetref­fende luchtvaartmaatschappij op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt verstrekt aan en gecontroleerd door de (burger)luchtvaartautoriteiten, de immigratie-autoriteiten, de veilig­heidsdienst op de lucht­haven en de gezag­voerder van het vliegtuig. Het moet vrijwel uitge­sloten worden geacht dat iemand Sudan via de luchthaven kan verlaten als hij niet in het bezit is van een (eventu­eel vervalst) paspoort inclusief uitreisvi­sum, tenzij met hulp van met name hooggeplaatste veilig­heids­functionarissen.

Controle haven van Port Sudan

Vanuit Port Sudan vertrekken slechts vrachtschepen. Vanuit Suakin, dat iets ten zuiden van Port Sudan ligt zijn er vier mogelijkheden voor personen om Sudan te verlaten: naar Djeddah (Saoedi-Arabië), Massawa (Eritrea), Djibouti (Djibouti) en naar Sharm el Sheikh (Egypte). In principe worden hier dezelfde controles als op het vliegveld uitgevoerd.

Een ieder die zich op het haventerrein in Port Sudan bevindt, is verplicht over een pasje dat bij de toegangspoorten wordt verstrekt te beschikken. Personen die aan boord gaan dienen zich te legitimeren. Zij dienen een paspoort met uitreisvisum te hebben. Schepen worden vóór vertrek doorzocht. Het kan echter niet worden uitgesloten dat personen met hulp van insiders aan boord worden gesmokkeld of eerst aan boord van het schip gaan als dat zich buitengaats bevindt.

De landsgrenzen van Sudan zijn op steeds meer plaatsen opengesteld. Vanuit de regeringsgebieden kan thans over land via de officiële weg naar omliggende landen, zoals Egypte, Libië, Ethiopië, Eritrea en Tsjaad worden gereisd.

Vanuit rebellengebied kan over land naar aansluitende buurlanden worden gereisd en omgekeerd. Er is vooral grensverkeer naar Kenia en Oeganda, hetgeen door de autoriteiten van die landen wordt toegestaan. De Keniaanse autoriteiten controleren aan de grens. Bij inreis in Zuid-Sudan zijn gewoonlijk vertegenwoordigers van de ter plaatse heersende rebellenbeweging aanwezig.

Terugkeer

Sudanezen die vanuit het buitenland via de luchthaven van Khartoem terugkeren doorlopen de volgende ­ procedure. De terugkerende Sudanees vult een regi­stratieformulier in, het paspoort wordt voor­zien van een stempel, de Sudanees vult een declaratieformulier in met betrekking tot de naar Sudan meegebrachte buitenlandse valuta, en de bagage wordt gecontro­leerd op de eventuele ­aan­we­zigheid van niet-toelaatbare artikelen, zoals alcohol, oprui­ende geschrif­ten, en dergelijke. Dan volgt ondervraging door de belastingdienst om te verifiëren of vanuit het buitenland (voldoende) belasting werd betaald (een in het buitenland woonachtige Sudanees blijft belastingplichtig). Afdracht van belasting kan alsnog worden vereist.

Naast deze gebruikelijke procedure komt het voor dat leden van de veilig­heids­dien­sten de ingereis­de Sudanees nader ondervragen over het buitenlands verblijf. De duur van het verblijf in het buiten­land is één van de criteria op grond waarvan de onder­vra­ging plaatsvindt: hoe langer het verblijf, hoe meer kans op ondervraging. Voor­zover bekend is een ander belangrijk criterium de plaats van buiten­land­s verblijf. Indien verbleven is in Addis Abeba, Asmara, Kairo, Londen of Nairobi, is de kans op een relatief strengere controle van de bagage en de kans op ondervra­ging groter dan bij andere verblijfplaatsen. In genoemde grotere plaatsen wonen relatief veel Sudane­zen die betrokken zijn bij de oppo­sitie.

Met name Zuid-Sudanezen kunnen zich door een verblijf in het buitenland verdacht maken in de ogen van de autoriteiten. Deze personen lopen bij terugkeer in Sudan (in het door de regering gecontroleerde gebied) het risico te worden geconfronteerd met vormen van negatieve bejegening door de veiligheidsdiensten, zoals ruwe ondervragingen, (korte) detenties en meldingsplicht.

Op het moment dat zij in Sudan terugkeren, zullen de veiligheidsdiensten willen nagaan in hoeverre zij zich oppositioneel opstellen, danwel hebben opgesteld. Indien betrokkkenen zich politiek of religieus niet profileren of hebben geprofileerd in Sudan danwel in het buitenland, is de kans gering dat zij ernstige problemen van de zijde van de autoriteiten zullen ondervinden. Als betrokkenen vóór vertrek uit Sudan gedurende langere tijd zonder problemen in het noorden hebben verbleven, dan weten de veiligheidsdiensten dat betrokkenen zich in Sudan niet oppositioneel hebben opgesteld. Als betrokkenen zich bovendien in het buitenland niet oppositioneel hebben opgesteld, is de kans op ernstige problemen met de autoriteiten gering.

Personen die uit gevangenschap naar het buitenland zijn gevlucht, zeker in die gevallen waarin een proces tegen hen liep, kunnen bij terugkeer opnieuw worden gearresteerd. Dat geldt evenzo voor personen die door een commuun delict de wet hebben overtreden .

In principe ondervinden politieke tegenstanders van de regering, die eerder Sudan ontvluchtten, bij terugkeer geen problemen doordat zij vallen onder de in 2000 afgekondigde amnestie (zie ook 3.3.2). Echter niet kan worden uitgesloten dat politieke tegenstanders van de regering die zich sterk profileren door bijvoorbeeld de gewapende strijd tegen de regering te steunen, bij terugkeer ernstige problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten zullen ondervinden.

Republiekvlucht

Voorzover bekend bestaat in Sudan geen wettelijke bepaling waarin het ongeoor­loofd verlaten van het land of het na het verstrijken van de toegestane termijn terugkeren in het land strafbaar wordt gesteld. Voorzover bekend vindt in Sudan bij terugkeer van een illegaal uitgereisde persoon geen strafvervolging plaats vanwege de illegale uitreis. Sudan neemt in de regel haar eigen staatsburgers terug.

Zuid-Sudanezen kunnen vanuit het regeringsgebied, onder dezelfde voorwaarden als hierboven uiteengezet voor Sudanezen in het algemeen, zonder problemen via de officiële kanalen Sudan uit- en inreizen. Zuid-Sudanezen die het land niet via de officiële kanalen hebben verlaten (die bijvoorbeeld via Oeganda of Kenia het rebellengebied hebben verlaten) en niet in het bezit zijn van een Sudanees paspoort met uitreisvisum, dienen bij terugkeer in principe te beschikken over een geldig inreisdocument. Dit inreisdocument kan door de Sudanese vertegenwoordigingen in het buitenland worden afgegeven. Aan de afgifte zal een onderzoek door de Sudanese autoriteiten vooraf gaan. Indien Zuid-Sudanezen terugkeren zonder geldig reisdocument, zullen zij bij terugkeer vrijwel zeker problemen van de zijde van autoriteiten ondervinden. Het feit dat de Zuid-Sudanees geen reisdocument heeft, kan in de ogen van de autoriteiten duiden op herkomst uit het zuiden en sympathie voor de SPLM. Indien hij vóór vertrek in Noord-Sudan woonachtig was en niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond had hij immers via de officiële weg kunnen uitreizen. Na aankomst in Khartoem zal een onderzoek plaatsvinden of betrokkene gevaar oplevert voor het regime. Dit onderzoek kan een aantal maanden in beslag nemen en de veiligheid van betrokkene kan niet worden gegarandeerd. De zuidelijke leden van de Sudanese Human Rights Group hebben in dit kader klachten ontvangen.

Consequenties asiel aanvragen in het buitenland

Het indienen van een asielverzoek in het buitenland werd door de Sudanese autoriteiten niet gewaar­deerd omdat, zo was de redenering, de indiener te kennen gaf zich van de regering te distantiëren. De weten­schap dat de terugkerende Sudanees een asielverzoek had  inge­diend was voor de Sudanese autoriteiten derhalve eveneens een criterium op grond waarvan tot ondervra­ging kan worden overge­gaan.­ Teneinde te bepalen in welke mate de terugke­rende Sudanees zich daadwer­kelijk opposi­tio­neel opstelde dan wel in het buiten­land had opge­steld en/of ter intimidatie, kon in incidentele gevallen een terugke­ren­de Sudanees, waarvan bij de Sudanese autoritei­ten be­kend was dat hij asiel had aange­vraagd, gedurende een bepaalde periode een meldings­plicht worden opgelegd. Betrokkene kon daarbij worden onderworpen aan ondervraging die een suggestief of beledigend karakter kon hebben. Na de door de president afgekondigde politieke amnestie in 1999 en 2000, onder meer voor politieke vluchtelingen die zich in het buitenland bevinden, is het aantal meldingen hierover sterk teruggelopen.

Er zijn over verslagperiode geen gevallen bekend van teruggekeerde asielzoekers, die vanwege hun ingediende asielaanvraag bij terugkomst in Sudan van de zijde van de autoriteiten ernstige problemen hebben ondervonden.

3.3.5 Rechtsgang
De grondwet van 1998 voorziet in een eerlijke rechtsgang. In de praktijk is dit recht echter niet altijd gegarandeerd.

Voor een overzicht van de rechterlijke macht in Sudan wordt verwezen naar bijlage 6.

In 1991 werd het wetboek van strafrecht (Criminal Act) aangenomen, dat gebaseerd is op de shari'a-principes. Deze federale wet is formeel van kracht in heel Sudan, met dien verstande dat ingevolge de memorie van toelichting op de wet het administratief-bestuurlijke Zuid-Sudan is uitgesloten van artikelen die betrekking hebben op islamitische principes en straffen. De moslims woonachtig in het administratieve zuiden, kunnen, indien zij dat wensen, om toepassing van islamitische principes en straffen verzoeken. In de praktijk wordt deze strafwet slechts toegepast in de door de regering gecontroleerde gebieden.

In de gebieden die door de rebellen worden gecontroleerd vindt géén toepassing van de strafwet van 1991 plaats. In de gebieden die door de SPLM/A worden gecontroleerd, spreken magistraten recht op basis van een wetboek van strafrecht dat gebaseerd is op een wet uit 1925 (de 1925 Sudan Penal Code). De SPLM/A erkent ook traditionele rechtbanken van stamoudsten (Courts of Elders) die naar gewoonterecht rechtspreken. Door een gebrek aan infrastructuur, communicatiemiddelen en financiën laat het rechtssysteem in veel SPLM/A-gebieden te wensen over. In gebieden die buiten de controle van de SPLM/A (of regering) vallen, wordt door stamoudsten naar gewoonterecht rechtgesproken.

In regeringsgebied geniet een verdachte bij rechtszaken behandeld door reguliere rechtbanken niet altijd voldoende juridische bescherming. In de praktijk komt het voor dat de verdachte voorafgaand aan het proces langdurig op een onbekende plaats wordt vastgehouden, zonder de mogelijkheid om contact met familie of raadsman te leggen. Ook wordt wel de toegang voor de raadsman tot relevante dossiers bemoeilijkt. Bovendien zijn vonnissen doorgaans summier.

Ook bij rechtszaken voor de militaire rechtbanken (die op ad hoc basis, indien zich een zaak voordoet, worden ingesteld) is de eerlijkheid van de rechtsgang niet gegarandeerd. Militaire processen vinden achter gesloten deuren en snel plaats, soms worden geen advocaten toegelaten, en het militaire recht biedt geen effectieve mogelijkheid tot beroep in het geval van een doodvonnis.

In de verslagperiode heeft de regering in West-Sudan zogenaamde noodrechtbanken (emergency courts) ingesteld om zaken te behandelen als gewapende overval, moord en wapensmokkel. Bij deze rechtbanken is rechterlijke bijstand van een advocaat niet toegestaan en is er slechts een beroepsmogelijkheid van een week.

Voor wat betreft het familierecht is verschillende regelgeving van toepassing. Welke regelgeving van toepassing is  wordt bepaald door de godsdienstige achtergrond (bijvoorbeeld shari'a in het geval van moslims en regelgeving van de katholieke kerk in het geval van rooms-katholieken) of etniciteit (bijvoorbeeld gewoonterecht van de Dinka stam) van betrokkenen.

3.3.6 Arrestaties en detenties
De grondwet verbiedt willekeurige arrestatie en detentie zonder aanklacht, maar in de praktijk bleef de overheid willekeurige arrestatie en detentie toepassen.

Indien een persoon door de politie wordt gearresteerd, mag deze persoon onder de strafwet drie dagen zonder aanklacht worden vastgehouden, hetgeen verlengd kan worden tot dertig dagen en vervolgens nogmaals verlengd kan worden, met dertig dagen. Wordt een persoon echter aangehouden door de veiligheidsdiensten, dan geldt het detentieregime van de wet op de nationale veiligheidsdiensten van 1994 (zie hieronder). Arrestanten die aanvankelijk waren aangehouden door de politie kunnen 'overgenomen' worden door de veiligheidsdienst, zelfs nadat een proces heeft plaatsgevonden of nadat ze zijn vrijgelaten. In dat geval geldt uiteraard het detentieregime van de wet op de nationale veiligheidsdiensten. Dit is feitelijk met Al-Turabi gebeurd (zie 2.2).

In juni 2001 heeft het parlement opnieuw een amendement inzake de wet op de nationale veiligheidsdiensten van 1999 aangenomen. Hierbij is de periode dat een arrestant kan worden vastgehouden zonder dat een officiële rechtsgang wordt ingezet van zes maanden omgezet in vier en negen maanden: vier maanden in gevallen waarbij betrokkene wordt verdacht van een misdrijf tegen de Staat en negen maanden in de gevallen van een gewapende overval, discriminatie op grond van ras, aanzetten tot religieuze haat en gevaar voor openbare orde. Het voornaamste knelpunt van dit amendement is dat er een rechter wordt aangewezen die over de detentieperiode dient te beslissen zonder dat betrokkene wordt gehoord. Bovendien heeft betrokkene geen beroepsmogelijkheid.

In regeringsgebied vonden in de praktijk dan ook willekeurige arrestaties, langdurige hechtenis zonder aanklacht en detentie in isoleercellen in de verslagperiode plaats. De wens om familie of advocaat te spreken wordt nog vaak geweigerd. De praktijk om mensen op een onbekende plaats vast te houden bestaat nog steeds. Gearresteerden worden in gevangenissen of in gebouwen van de veiligheidsdienst vastgehouden. Ook de praktijk van een dagelijkse meldingsplicht bij de veiligheidsdienst werd tijdens verslagperiode gecontinueerd.

Met name mensenrechtenactivisten, activisten van oppositionele partijen en groeperingen, kritische advocaten, studenten en journalisten lopen het risico van een willekeurige arrestatie en korte of langere detentie.

Voor ontwikkelingen met betrekking tot de arrestatie van Al-Turabi in februari 2001 wordt verwezen naar paragraaf 2.2. De overige in februari 2001 gearresteerde PNC-leden werden in juli 2001 vrijgelaten, op zeven leden na, welke in oktober 2001 werden vrijgelaten.

In september en oktober 2001 werden 120 andere PNC-activisten in verschillende delen van het land gearresteerd. In december 2001 werden zij weer vrijgelaten op bevel van het Hooggerechtshof.

In de laatste week van augustus 2002 werden opnieuw tientallen PNC-aanhangers gearresteerd op beschuldiging van 'subversieve' activiteiten gericht op het creëren van instabiliteit en het verstoren van het vredesproces. Ook zouden zij gewelddadige protestacties hebben gevoerd tegen de detentie van Al-Turabi.

Voor de arrestatie in december 2000 en detentie van leden van de NDA wordt verwezen naar 3.3.2.

Omstandigheden in gevangenissen

De omstandigheden in de Sudanese gevangenissen zijn slecht. De gebouwen dateren van vóór de onafhankelijkheid en zijn nauwelijks onderhouden. Sanitaire voorzieningen ontbreken of zijn in slechte staat. De hygiëne, de voedselvoorziening en de medische verzorging zijn gebrekkig. De regering staat geen regelmatige bezoeken aan gevangenissen door mensenrechtenorganisaties toe.

In januari 2002 waren er ongeregeldheden in de Kober gevangenis. Een hongerstaking van gevangenen, die actie voerden voor hervormingen, mondde uit in een molestieve actie. De politie greep hard in, waarbij 5 gevangenen en 2 politieagenten werden gedood.

In SPLA-gebied heeft de SPLA een aantal personen gevangen gezet. De SPLA werkt samen met de International Committee of the Red Cross (ICRC) en staat bezoeken aan gevangenen toe, maar de SPLA ontzegt de ICRC de toegang tot gevangenen beschuldigd van verraad. Bezoeken werden vaak gehinderd door bureaucratische belemmeringen van de kant van de SPLA, of tegenwerking van de kant van de regering in het verlenen van toegang. De omstandigheden in SPLA-gevangenissen zijn slecht, maar in 2001 kwamen geen meldingen binnen van sterfgevallen in gevangenschap.

3.3.7 Mishandeling en foltering
De grondwet verbiedt mishandeling en foltering.

Mede als gevolg van (inter)nationale druk en publiciteit is het aantal gemelde gevallen van mishandeling en foltering sinds 1998 geleidelijk verminderd ten opzichte van voorgaande jaren. Desondanks wordt geweld, inclusief marteling en andere vormen van onmenselijke behandeling of bestraffing, nog steeds door politie en veiligheidsdiensten gehanteerd als onderzoeksmethode zowel tegen reguliere verdachten als tegen politieke tegenstanders.

Politieke en mensenrechtenactivisten die een ander standpunt dan de regering innemen lopen een groter risico om slachtoffer van mishandeling en of marteling te worden. Hetzelfde geldt voor zuiderlingen die lid zijn van oppositiebewegingen. De enkele etnische afkomst van  zuiderlingen stelt hen als zodanig niet aan meer risico bloot.

Omdat er niet in het hele land een systematisch toezicht op martelingen is, zijn vrijwel uitsluitend meldingen van marteling bekend uit de regio Khartoem, vaak in politiecellen en kantoren van de veiligheidsdienst.

Algemeen wordt aangenomen dat er geen zogenoemde 'ghosthouses' meer zijn zoals destijds begin jaren '90, waarbij grove schendingen van mensenrechten plaatsvonden. De veiligheidsdiensten beschikken echter nog steeds over voor de buitenwereld anonieme gebouwen, waar mensen voor korte tijd worden vastgehouden. Er zijn aanwijzingen dat methoden als mishandeling en marteling ook hier gepraktiseerd worden. Op welke schaal de veiligheidsdiensten er nog dit soort gebouwen op na houden is niet bekend.

Daarnaast werden in de overgangs- en conflictgebieden (zie 2.3) vele burgers slachtoffer van mishandeling in het kader van de burgeroorlog. Regeringstroepen en regeringsgezinde milities verwondden vele burgers bij aanvallen op rebellengroepen, overvallen op woonplaatsen, en bombardementen op burgerdoelen. Er waren berichten dat burgers die tijdens overvallen werden ontvoerd, werden blootgesteld aan foltering, verkrachting en slavernij. De tactiek van de 'verschroeide aarde' gevolgd door de regering in de oliegebieden, leidde tot een aantal ernstig gewonden. Ook ontploffingen van landmijnen maakten gewonden.

Voorts waren rebellengroepen verantwoordelijk voor een aantal gewonden onder de burgerbevolking en voor gevallen van verkrachting.

Lijfstraffen

Het Sudanese strafrecht kent op basis van de shari'a voor een aantal delicten lijfstraffen. Zweepslagen zijn in dit verband de meest uitgevoerde. Bij schuld aan gewapende overvallen, eigendomsdelicten en/of zwaar lichamelijk letsel kan als straf worden opgelegd de amputatie van ledematen, en bij schuld aan echtbreuk (bij gehuwden)  kan tot steniging worden veroordeeld. Voorts voorziet de wet in vergelding als straf. Indien het slachtoffer gewond is geraakt, kan de dader als straf dezelfde verwonding opgelegd krijgen.

In de verslagperiode heeft een aantal strafamputaties plaatsgevonden. Er zijn geen gevallen van steniging bekend. Wel werd die straf  in december 2001 uitgesproken jegens een christelijke vrouw die beschuldigd werd van overspel. De straf is naderhand in hoger beroep omgezet in zweepslagen.

3.3.8 Verdwijningen
In regeringsgebied komen verdwijningen voor. Soms verdwijnt een persoon voor korte tijd nadat hij/zij in handen van de veiligheidsdienst is gevallen. Voorzover bekend wordt zo iemand na enige tijd weer vrijgelaten.

Een andere vorm van verdwijning is de razzia-achtige vorm van werving voor de dienstplicht. Een van de straat opgepakte dienstplichtige, die zich tot dan toe aan de dienstplicht wist te onttrekken, kan direct naar een trainingskamp worden gezonden zonder dat de familie wordt ingelicht.

In het kader van de burgeroorlog, in overgangs- en onveilige gebieden, komen ontvoeringen van burgers, met name vrouwen en kinderen, voor (zie 3.4.2 en 3.4.3).

3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden Vooral in de conflictgebieden in Sudan komen buitengerechtelijke executies voor. De Sudanese regering bombardeerde in de verslagperiode vele malen burgerdoelen, als gevolg waarvan dodelijke slachtoffers vielen. Bekend is verder dat verzetsbewegingen en aan de regering gelieerde milities politieke en andere buitengerechtelijke executies uitvoerden. Details over dergelijke moorden zijn echter vrijwel niet voorhanden.

Bij aanvallen die regeringstroepen en verzetsbewegingen op elkaar uitvoeren worden geregeld burgers gedood. Civiele doelen als scholen en ziekenhuizen worden gebruikt als dekmantel waarin militairen zich kunnen schuil houden. Partijen in het conflict gebruiken bovendien landmijnen.

In regeringsgebied vielen incidenteel dodelijke slachtoffers bij confrontaties tussen veiligheidsdiensten en politieke tegenstanders van de regering. Zo werden in augustus 2001, aan de universiteit van Gezira, twee studenten gedood bij een gevecht tussen enerzijds regeringsgezinde studenten, politie en veiligheidsdiensten en anderzijds studenten van de Arab Nasserist Social Party (zie 3.3.2).

3.3.10 Doodstraf
De doodstraf is in de Sudanese wetgeving al sinds het eerste wetboek van strafrecht van 1925 opgenomen. In artikel 33, lid 1 van de grondwet van 1998 staat echter dat deze straf uitsluitend in gevallen van extreme misdaad zal worden opgelegd. Het gaat hier om de volgende gevallen:


- misdrijven tegen de staat, zoals samenzwering, oorlogvoering tegen de staat en verraad;

- moord, waarop tevens de islamitische wetgeving van toepas­sing kan zijn;

- misdrijven ingevolge de hudud, namelijk overspel, afvallig­heid van de islam, roof­over­val (hiriba), derde veroordeling voor (mannelijke) homoseksualiteit en derde veroor­de­ling voor het geven van gelegenheid tot prostitutie;

- desertie (zie 3.4.1);


- muiterij.

De doodstraf wordt niet uitgevoerd indien de veroordeelde ouder dan zeventig jaar is of jonger dan achttien jaar. Evenmin worden zwangere vrouwen ter dood gebracht. Eerst nadat de baby twee jaar is geworden kan executie van de moeder plaatsvinden.

In 1998 werd in 72 gevallen de doodstraf  voltrokken en in 1999 in 34 gevallen. Onder de ter dood gebrachten waren geen vrouwen. Hoewel voor 2000 en 2001 geen officiële cijfers bekend zijn, is volgens verschillende vertrouwelijke bronnen het aantal uitgevoerde doodstraffen in 2001 gestegen ten opzichte van voorgaande jaren. Dit zou verband houden met het toegenomen banditisme in de regio Darfur. In 2001 stelde de regering in het westen van het land (Darfur) noodrechtbanken in om het banditisme te bestrijden. De noodrechtbanken spraken in de verslagperiode een groot aantal veroordelingen uit tot doodstraf. De Sudanese Organisation against Torture (SOAT) meldt dat in de periode september tot en met november 2001 in 60 gevallen de doodstraf is voltrokken.

Ook in de door de rebellen gecontroleerde gebieden worden doodstraffen voltrokken. Exacte gegevens hierover zijn niet voorhanden.

De laatste jaren zijn geen gevallen bekend waarin de doodstraf op grond van het strafrecht is uitgesproken wegens een ander delict dan moord of gewapende roofoverval. Alvorens tot uitvoering van de doodstraf te kunnen overgaan, dient de straf op grond van wet inzake de strafrechtprocedures van 1991 allereerst te worden bekrachtigd door het Hooggerechtshof. Vervolgens kan het Hooggerechtshof slechts met toestemming van de President een executiebevel uitvaardigen.

In de afgelopen jaren zijn drie gevallen bekend waarbij de doodstraf wegens afvalligheid of belediging van de islam werd uitgesproken. In geen enkel geval vond tenuitvoerlegging van het vonnis plaats. In twee gevallen werd de veroordeelde na spijtbetuiging vrijgelaten. In één geval werd de dader in absentie veroordeeld.

De doodstraf op afvalligheid wordt alleen opgelegd wanneer de bekeer­de zijn bekering publiek maakt. Voorzover bekend wordt deze straf op grond van een interne instructie van het ministe­rie van Justitie reeds sedert 1994 niet ten uitvoer gebracht. Om politieke redenen zou de overheid uitvoering willen vermij­den.

3.4 Positie van bijzondere groepen
3.4.1 Dienstplichtigen en militairen
Op grond van artikel 7 van de wet op de nationale dienstplicht van 1992 (National Service Act) is iedere Sudanees tussen 18 en 33 jaar verplicht de nationale dienstplicht te vervullen. De wet maakt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen.

In de praktijk wordt de wet op de dienstplicht alleen uitgevoerd in regeringsgebieden. Het blijkt overigens mogelijk dat dienstplichtigen met de juiste connecties hun dienstplicht afkopen.

In de praktijk worden vrouwen niet opgeroepen, met uitzondering van een aantal vrouwen dat in een medisch beroep werkzaam is of een medische studie heeft gevolgd (artsen, verpleegkundigen en paramedisch personeel). Vrouwen uit deze categorieën kunnen wel worden opgeroepen en in een civiel ziekenhuis of een kliniek in Noord-Sudan te werk worden gesteld. Een plaatsing in een ziekenhuis of kliniek in de door de regering gecontroleerde gebieden in Zuid-Sudan ) kan echter niet geheel worden uitgesloten. Ten behoeve van de verzorging van gewonden aan het front worden daarentegen uitsluitend mannen ingezet.

Dat vrouwen zich in het kader van de dienstplicht vrijwillig melden is theoretisch mogelijk, maar komt in de praktijk zelden voor.

De duur van de nationale dienstplicht is in principe 24 maanden inclusief basistraining, maar deze duur wordt teruggebracht tot 18 maanden voor hen die een middelbare schoolopleiding hebben afgerond en tot 12 maanden voor afgestudeerden aan universiteiten en hogere-beroepsopleidingen. Een verlenging van de dienst tot 36 maanden op vrijwillige basis is ook mogelijk.

Alle dienstplichtigen doorlopen een basistraining van 45 dagen. Na de basistraining worden de dienstplichtigen voor de periode van eigenlijke dienst ingedeeld bij één van de volgende diensten: het officiële Sudanese leger (Sudanese Peoples Armed Forces, SPAF), de politie of andere ordediensten, overheidsdiensten of publieke ontwikkelingsprojecten. Ook indeling bij de Popular Defence Forces (zie verder) is mogelijk. De wet spreekt in dit kader over mogelijke plaatsing bij 'the armed forces, police or other regular forces, government or public sector units, public projects'. Het betreft hier een verplichte indeling. Zie voor een overzicht van de procedures rond rekrutering en plaatsing bijlage 7.

Dat politieke tegenstanders bij wijze van straf door de autoriteiten in een trainingskamp worden geplaatst kan dezerzijds niet worden bevestigd.

Vrijstelling

Personeelsleden van de politie en ordediensten zijn van de nationale dienstplicht vrijgesteld, mits zij een periode van drie jaar volmaken. Vrijstelling van dienstplicht wordt ook verleend aan degenen die niet voldoen aan de eisen van medische geschiktheid. Gedeeltelijke vrijstelling op medische gronden is ook mogelijk, in dat geval wordt de rekruut bij een andere overheidsinstelling dan het leger geplaatst. Niet zelden wordt eerst in de trainingsperiode vastgesteld dat de opgeroepene medisch niet geschikt is.

De wet voorziet niet in vrijstelling op grond van gewetensbezwaren.

Uitstel

Uitstel kan op grond van de wet worden verleend aan kostwinners, aan studenten en scholieren en aan degenen die onmisbaar zijn in een overheidsfunctie. Voor jongens, die aan een universiteit of in het hoger beroepsonderwijs een studie willen volgen, bestaat de mogelijkheid om na het doorlopen van de trainingsperiode van 45 dagen, met de studie te beginnen en de periode van actieve dienst pas na afronding van de studie te vervullen. Eerst na vervulling van de volledige dienstplicht wordt aan hen het einddiploma of de academische graad uitgereikt.

Volledigheidshalve dient te worden gemeld dat uitstel of vrijstelling, mits men over de juiste contacten beschikt, ook wel kan worden 'gekocht'.

Gedwongen rekrutering van minderjarigen

Gedwongen rekrutering van minderjarigen door de overheid bleef ook in de verslagperiode plaatsvinden (zie verder 4.3).

Onttrekking/desertie

De internationale gemeenschap heeft zich, in een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN, diep bezorgd getoond over de effecten van het aanhoudende conflict in Sudan tussen de regering en de SPLM/A op de mensenrechtensituatie en over het gebrek aan respect door alle partijen bij het conflict voor de relevante regels van het internationale humanitaire recht.

Volgens de wet op de nationale dienstplicht staat op onttrekking aan de dienstplicht een boete en/of gevangenisstraf van minimaal twee en maximaal drie jaar. Met onttrekking wordt hier bedoeld het proberen onder een oproep voor de nationale dienstplicht uit te komen en het niet verschijnen op de basistraining. Dergelijke onttrekking wordt niet als desertie beschouwd en wordt voor de niet-militaire rechter behandeld. De in de wet genoemde straf wordt in de praktijk nauwelijks ten uitvoer gebracht. Betrokkenen worden meestal direct in de opleiding geplaatst.

Het is niet aannemelijk dat een dienstplichtige enkel en alleen op grond van zijn etnische afkomst bij onttrekking aan de dienstplicht een zwaardere straf krijgt opgelegd.

Het militair strafrecht geeft richtlijnen voor strafoplegging bij desertie. Op grond van het militair strafrecht kan in tijd van oorlog desertie worden bestraft met de doodstraf. In vredestijd staat op desertie een gevangenisstraf. Als gevolg van de burgeroorlog verschilt de toepassing van het militair strafrecht van gebied tot gebied. In de praktijk kan een deserteur aan het front (dat wil zeggen een locatie waar op dat moment gevechten gaande zijn) de doodstraf opgelegd krijgen, in de overige gebieden (dus in elk geval alle relatief veilige gebieden) is een gevangenisstraf aannemelijker. Zoals vermeld in 3.3.5 is bij militaire rechtbanken een eerlijke rechtsgang niet gegarandeerd.

Het afkondigen van de noodtoestand in december 1999 door president Al-Bashir heeft geen gevolgen gehad voor de wetgeving of praktijk inzake desertie.

Niet bekend is of voor desertie opgelegde doodstraffen ook zijn uitgevoerd. Evenmin is bekend welke gevangenisstraffen zijn opgelegd in verband met desertie, en of sprake is van discriminatoire bestraffing, bijvoorbeeld op grond van etnische afkomst.

Er zijn sterke aanwijzingen dat zodra iemand eenmaal is gerekruteerd en is begonnen aan de basistraining, op die persoon ingevolge artikel 20 van de wet op de nationale dienstplicht de wetten en regelgeving van de Armed Forces, inclusief het militair strafrecht, van toepassing zijn. Deze bepaling zou al sinds 1992 van kracht zijn. Dit zou betekenen dat vanaf de eerste dag van de basistraining het militair strafrecht op de rekruut van toepassing is. Onduidelijk is echter welke strafmaat voor de gevallen van onttrekking danwel desertie ten tijde van de basistraining gelden en hoe de strafmaat in de praktijk wordt toegepast.

Popular Defence Forces

Sinds april 1997 zijn de trainingen voor de Popular Defence Forces (PDF; zie ook paragraaf 2.3) stopgezet en zijn de PDF min of meer geïntegreerd in het regeringsleger. Wel vindt nog gerichte rekrutering voor de PDF plaats, deels op vrijwillige basis, deels gedwongen, via de volgende kanalen:


1. PDF-reservisten kunnen worden opgeroepen om een aantal maanden bij een PDF-eenheid te dienen, bijvoorbeeld in een oorlogsgebied of bij de beveiliging van een oliepijpleiding (allen die tot april 1997 hebben deelgenomen aan de PDF-training, staan als PDF-reservist geregistreerd bij de PDF-administratie). PDF-reservisten kunnen zich in de praktijk niet aan een dergelijke oproep onttrekken zonder ernstige negatieve repercussies;


2. Dienstplichtigen worden aangemoedigd (tijdens de basistraining) vrijwillig te kiezen voor het vervullen van de periode van actieve dienst bij de PDF. De dienstplichtigen worden met name aangemoedigd om zich als vrijwilliger op te geven voor de zogenaamde 'Babine', dat is het dienstonderdeel dat in de vuurlinies aan het front actief is.

        Mogelijk worden ook dienstplichtigen verplicht geplaatst bij de PDF voor de

      periode van actieve dienst. Het is niet duidelijk of, indien in de praktijk

      dienstplichtigen verplicht bij de PDF worden geplaatst, deze PDF-

      dienstplichtigen ook buiten Khartoem worden ingezet. Wel staat vast dat deze

      PDF-dienstplichtigen niet verplicht worden geplaatst bij PDF-

      dienstonderdelen, die in de vuurlinies aan het front actief zijn.


3. Mannen uit de bevolking worden aangemoedigd op vrijwillige basis dienst te nemen bij de PDF in het algemeen of voor een specifieke militaire operatie. Zo kunnen in Khartoem studenten gratis studeren, zakenmensen gemakkelijker vergunningen verkrijgen, en werknemers promotie maken, als zij zich aanmelden voor de PDF. In andere gebieden krijgen PDF-vrijwilligers allerlei vergoedingen. Naast deze veelal economische aanmoedigingen spelen ook politiek-religieuze motieven, en wellicht indoctrinatie, een rol. Zo behoren de meeste vrijwilligers tot de aanhang van het National Islamic Front (NIF). Voor functies in de frontlinies worden vooral jonge mannen aangemoedigd en soms geïntimideerd. Sinds Al-Turabi op een zijspoor is gezet en niet meer de drijvende kracht achter de PDF is, is het aantal vrijwilligers uit de bevolking echter teruggelopen.


4. In het kader van specifieke militaire operaties kunnen ook incidenteel gericht bepaalde categorieën mannen worden opgeroepen om dienst te doen bij de PDF. Deze werving vindt vooral plaats in de regio van de militaire operatie. Rekrutering voor specifieke operaties gaat niet op naam maar via algemene campagnes gericht op een bepaalde categorie mannen. De campagnes omvatten oproepen via de media (krant, radio en tv) en oproepen in de straten met auto en megafoon. Aan een dergelijke oproep dient gehoor te worden gegeven, het is een verplichte oproep. Indien iemand uit de betreffende categorie zich niet meldt, loopt hij het risico opgepakt te worden en naar een PDF-eenheid overgebracht te worden. Daarnaast is, vooral in de dorpen, de sociale druk om toe te treden groot. Ook hier geldt dat de oproep kracht wordt bijgezet door financiële vergoedingen in het vooruitzicht te stellen.

PDF-rekruten uit de categorieën 3. en 4. hierboven krijgen in de praktijk nauwelijks de militaire basistraining.

Toetreding tot de PDF is en blijft voor mannen uit categorie 3 hierboven vrijwillig, maar zijn zij eenmaal toegetreden dan kan weglopen leiden tot repercussies.

Het moment waarop aan de dienstplichtige wordt medegedeeld bij welk dienstonderdeel hij zijn dienst zal vervullen, ligt voor de meeste dienstplichtigen direct na de basistraining, en voor degenen die uitstel hebben gekregen op het moment dat zij zich aanmelden voor de eigenlijke dienst. Een dienstplichtige kan dus niet op voorhand weten, op het moment dat hij wordt opgeroepen, dat het de bedoeling is dat hij na het doorlopen van de basistraining bij de PDF wordt geplaatst.

3.4.2 Vrouwen
Sinds de machtswisseling van 1989 is de positie van de vrouw verslechterd. Vrouwen werden naar de achter­grond van het openbare leven gedwongen. Vele goed opgeleide vrouwen verloren zowel hun werk als hun bewe­gings­vrij­heid. Voor vrouwen bij onderwijs­- en (semi)o­verheidsin­stel­lingen werden strikte kledings- en gedrags­re­gels inge­voerd.

De media, de politieke partijen en de overheid worden gedomineerd door mannen. In Sudan bekleden weinig vrouwen leidinggevende posities. Van het in december 2000 gekozen parlement, dat 360 zetels heeft, werden 270 leden direct gekozen en 90 benoemd. Het parlement heeft 39 vrouwelijke leden (4 direct gekozen en 35 benoemd). Bij de rechterlijke macht zijn bij de hoogste rechterlijke instanties, die samen 24 rechters tellen, 3 vrouwelijke rechters werkzaam. Van de 43 functies van minister, staatssecretaris en presidentieel adviseur wordt een drietal door vrouwen vervuld.

In de publieke sector wordt het aantal vrouwen op 18 tot 20 % geschat.

Desondanks is er in Sudan een actieve vrouwenbeweging met een aantal krachtige persoonlijkheden. Er is een netwerk van vredesorganisaties van Sudanese vrouwen, de Sudanese Women's Civic Society for Peace.

Veel meisjes van gegoede families en van de middenklasse gaan studeren. Meer dan 50 % van alle studenten aan de universiteiten zijn vrouwen. Er is een aparte vrouwenuniversiteit in Omdurman, die 4500 studenten telt.

Het is voor vrouwen in Sudan moeilijk om in hun levensonderhoud te voorzien. Werken buitenshuis is weliswaar in het algemeen toegestaan, maar er zijn slechts weinig banen en mannen gaan in het algemeen voor in de concurrentie op de arbeidsmarkt. Vrouwen die buitenshuis werken vinden dan ook veelal werk in de huishouding of de straathandel, of komen terecht in de (illegale) prostitutie. Hier lopen zij echter risico slachtoffer te worden van fysiek en seksueel geweld (zie verder paragraaf geweld tegen vrouwen).

In december 2000 vaardigde president Al-Bashir met betrekking tot de wet op de Arbeid (Labour Act) per decreet een voorlopige maatregel uit, waarbij vrouwen worden uitgesloten van beroepen waarin zij werken met chemicaliën (bijvoorbeeld bij tankstations) en van beroepen waarin hun eer en waardigheid kan worden aangetast (bijvoorbeeld in restaurants of hotels). Deze voorlopige maatregel is tot op heden niet ingevoerd.

Voor vrouwen geldt een gedrags- en kledingcode voor openbare ruimten die neergelegd is in de wetten inzake het persoonlijk leven (Personal Laws) van 1991 en is gebaseerd op de shari'a. Op handen en gezicht na dient het gehele lichaam te worden bedekt en de vrouw dient zich te onthouden van kleding waarbij de contouren van het lichaam zich aftekenen. De reguliere politie, Community Security (voorheen politie voor de openbare orde), treedt nog steeds op als vrouwen zich niet aan deze voorschriften houden, maar de frequentie en de aard van het optreden wisselt. De straf is doorgaans een aantal zweepslagen of de verplichting tot het ondertekenen van een verklaring dat het niet meer zal gebeuren. De straf kan soms worden afgekocht. Voorheen waren het de  rechtbanken voor de openbare orde die deze straffen oplegden. Sinds die in 2000 zijn opgeheven en deel uitmaken van de strafrechtbanken, behoort het tot de competentie van laatstgenoemde instanties.

Met name op de overheidsuniversiteiten houdt men vast aan de beschreven kledingcode, de andere universiteiten zijn liberaler. Ook in het centrum van de stad bij het busstation wordt er veel meer op gelet dan in de buitenwijken.

Vrouwen zijn evenals mannen formeel handelingsbekwaam vanaf 18 jaar. Zij kunnen echter niet zelfstandig een paspoort of uitreisvisum verkrijgen. Gehuwde vrouwen dienen hiervoor de schriftelijke toestemming van hun echtgenoot te hebben. Ongetrouwde vrouwen, ongeacht hun leeftijd, dienen de schriftelijke toestemming van hun verzorger te hebben, dat wil zeggen hun vader, oudere broer, of oom. Zij kunnen niet zelfstandig het land verlaten. Uitsluitend indien zij voor hun werk moeten reizen of zij hun naaste familie gaan bezoeken (ouders dan wel echtgenoot), mogen zij zonder begeleiding naar het buitenland reizen mits toestemming is verkregen van echtgenoot of verzorger.

Weduwen vallen onder de verantwoordelijkheid van een mannelijk familielid. Dat kan de vader, broer, oom of zoon zijn.

Al jaren wordt gesproken over het al dan niet ondertekenen van de Conventie inzake de Uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW). Momenteel is deze discussie in regeringskringen opnieuw aan de orde. De overheid staat niet onwelwillend tegenover tekening van de conventie, met een voorbehoud ten aanzien van een aantal artikelen, zoals een aantal andere Arabische landen ook heeft gedaan.

Vrouwelijke studenten en politieke activisten zijn regelmatig het slachtoffer van hard optreden van de Community Security. Het komt regelmatig voor dat vrouwen tijdens of na een bijeenkomst worden lastig gevallen door de veiligheidsdienst. Zo werd op 23 juni 2001 een workshop over democratie en vrouwenzaken georganiseerd door het Gender Center in Khartoem verstoord door de Sudanese veiligheidsdienst. Alle aanwezigen werden gearresteerd. Na een ondervraging over hun politieke banden werden ze dezelfde dag weer vrijgelaten. Eén van de vrouwen meldde dat zij voor haar vrijlating zo ernstig werd mishandeld dat ze medische behandeling nodig had. Haar protest bij de autoriteiten werd niet in behandeling genomen.

Besnijdenis

Hoewel wettelijk verboden, wordt vrouwenbesnijdenis (of genitale verminking van vrouwen, female genital mutilation, FGM) in Sudan nog steeds op grote schaal uitgevoerd. De volgende vormen van genitale verminking vinden plaats in Sudan (in volgorde van lichte naar zware verminking): circumcisie, excisie, infibulatie; en tussenvormen. Genitale verminking komt vooral voor in het noorden en het westen van het land. Zelfs binnen de gemeenschap van binnenlands ontheemden in het noorden begint het een gewoonte te worden.

In Zuid-Sudan wordt genitale verminking van vrouwen op geringere schaal uitgevoerd. Met name de religieuze leiders die claimen dat excisie onder de islamitische wet (shari'a-sunna) valt, vormen de drijfveer achter vrouwenbesnijdenis. Voorts is de druk van de sociale omgeving nog steeds aanwezig, maar ook de gezondheidssector speelt een rol. Het is voor vele klinieken, met name in de rurale gebieden, een goede bron van inkomsten.

De leeftijd waarop vrouwen besneden worden ligt tussen 4 en 8 jaar. Daarom is besnijdenis een keus van de ouders en is de vraag in hoeverre meisjes zelf zich hieraan kunnen onttrekken, niet aan de orde. De keuzevrijheid van de ouders hangt nauw samen met de religieuze en culturele opvattingen van de familie en omgeving. Het komt voor dat men zich aan besnijdenis onttrekt door naar de gemeenschap toe de schijn te wekken alsof de ceremonie heeft plaatsgevonden en betreffende dochter besneden is, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is. Dit komt niet veel voor. Het komt feitelijk niet voor dat mensen verhuizen om zich aan de genitale verminking te onttrekken. De hoger opgeleide vrouwen zullen hun dochters niet laten besnijden, die hebben vrijheid en krijgen daar ook geen problemen mee, maar de laaggeschoolden op het platteland hebben weinig keus.

De regering beschouwt  genitale verminking van vrouwen evenwel als niet-islamitisch en steunt in woord de ont­moediging van deze praktijk. Zo is er onder meer een gezondheidswet tegen genitale verminking. In de praktijk wordt echter nauwelijks toegezien op naleving van deze wet en staan er geen straffen op het genitaal verminken van vrouwen. Ook heeft de regering verklaard dat zij de praktijk van besnijdenis door middel van voorlichting (vanuit een aparte afdeling binnen het ministerie van Gezondheid) wil bestrijden. Van een doelbewuste en doelgerichte campagne is echter geen sprake.

Wel zijn er verscheidene (inter)nationale organisaties, zoals de Sudan National Committee against Traditional Harmful Practices (SNCTP), die initiatieven ondernemen om genitale verminking te bestrijden. De Sudanese media geven ruimte aan zowel voor- als tegenstanders van het toepassen van genitale verminking.

In vergelijking met de situatie van tien jaar geleden is de toepassing van genitale verminking wel veranderd. Zo is het percentage excisie-gevallen toegenomen ten opzichte van het aantal gevallen van infibulatie.

Geweld tegen vrouwen

In de Sudanese cultuur is er nauwelijks of geen bescherming tegen seksueel geweld. Vrouwelijke slachtoffers van seksueel geweld kunnen in de praktijk amper ergens terecht. In de Sudanese cultuur gaat men er bij voorbaat vanuit dat zij het zelf heeft uitgelokt. Voor haar familie is het een schande. Aangifte bij de politie is in theorie mogelijk maar gezien de Sudanese cultuur zullen vrouwen dat niet durven.

Ook geweld jegens vrouwen door overheidsfunctionarissen komt voor. Het is echter moeilijk inzicht te krijgen op welke schaal dit gebeurt omdat weinig vrouwen aangifte doen of erover durven te praten. Zelfs de vrouwelijke advocatengroep Mutaweinat durft geen aangifte te doen indien zij klachten ontvangen. Het gaat hierbij onder andere om seksuele intimidatie op het werk, maar ook om seksueel geweld door de politie en andere overheidsfunctionarissen.

Er is niet zo zeer sprake van discriminatie op basis van etnische afkomst. De meeste slachtoffers van seksueel geweld vallen onder de armste laag van de bevolking , dat wil zeggen de meest kwetsbare groep die weinig weerstand kan bieden. Niet vanwege hun etnische achtergrond maar vanwege hun kwetsbare positie, zijn binnenlands ontheemde vrouwen vaak slachtoffer van geweld, zowel in en rond de kampen en in de squatter areas in Khartoem als in de kampen buiten Khartoem, en bijvoorbeeld bij de grensovergangen tussen regerings- en niet-regeringsgebied rond Wau en andere garnizoensplaatsen. In die plaatsen wordt vrouwen geadviseerd niet na 12.00 à 13.00 uur nog naar de markt te gaan. In en rond Khartoem is het geweld overigens minder ernstig en minder frequent dan in deze garnizoensplaatsen in het zuiden. In de conflictgebieden komen veel verkrachtingen voor.

In sommige stammen wordt het gebruik van geweld tegen vrouwen, bijvoorbeeld slaan, niet gezien als een misdaad. Dit is het geval bij bepaalde stammen in het westen van Sudan. Tegen deze vorm van geweld treedt de overheid niet op omdat het wordt bepaald door de cultuur van de stam. De overheid treedt niet in de gewoontes van een stam.

In theorie zouden vrouwen zich hieraan kunnen onttrekken door zich elders in het land te vestigen. Zonder relaties in andere gebieden zal een dergelijke hervestiging echter weinig succesvol zijn. In dat geval zou de vrouw immers overgeleverd zijn aan het leven op straat of de prostitutie, waardoor ze weer tot een andere kwetsbare groep zou gaan behoren en het risico zou lopen slachtoffer te worden van geweld.

Oorlogsgeweld tegen vrouwen

Vrouwen zijn in het militaire conflict slachtoffer van verschillende vormen van geweld. Ofschoon er geen sprake is van systematisch geweld tegen vrouwen als oorlogstactiek, kunnen vrouwen in conflictgebieden niet alleen slachtoffer worden van bombardementen, beschietingen en landmijnen, maar ook van ontvoeringen, fysiek geweld en seksueel misbruik, zoals verkrachtingen. Alle bij het militaire conflict betrokken partijen in Sudan maken zich hieraan schuldig.

Vrouwengevangenis

De omstandigheden in de Vrouwengevangenis van Omdurman wijkt niet af van de andere gevangenissen. De gevangenis is overbevolkt, sanitaire voorzieningen zijn beperkt en epidemische ziekten komen veel voor. Vrouwen bevallen van kinderen in de gevangenis. Er is voedseltekort en met name kinderen lijden aan ondervoeding in de gevangenis. 75% van de vrouwelijke gevangenen is afkomstig uit Zuid-Sudan. Volgens SOAT is deze groep vrouwen veroordeeld door de rechtbanken voor de openbare orde en het merendeel van hen wegens het brouwen van alcohol. Gevangenisstraffen variëren van één tot zes maanden. Geregeld worden grote groepen vrouwen vrijgelaten om in de overvolle gevangenis plaats te maken voor een nieuwe lichting.

3.4.3 Slavernij en ontvoeringen
Inter-tribale ontvoering van vrouwen en kinderen is een fenomeen dat met name in West- en Zuid-Sudan reeds lang voorkomt. Voor bepaalde nomadische en sedentaire bevolkingsgroepen is het roven van vrouwen en kinderen een regulier wapen in de strijd om watervoorraden en weidegrond. Door de burgeroorlog heeft dit fenomeen echter een nieuwe dimensie gekregen.

De ontvoeringen vinden vooral plaats in de zuidelijke deelstaten Northern Bahr el-Ghazal (woongebied van de Dinka; conflictgebied) en Western Upper Nile (woongebied van de Nuer; overgangsgebied), en de noordelijke deelstaten Southern en Western Kordofan (woongebied van de Nuba; overgangsgebied). Aan deze ontvoeringspraktijken maken alle bij de oorlog betrokken strijdende partijen zich schuldig, maar de regeringsgesteunde milities in het bijzonder. Niet bekend is of er sinds de staakt-het-vuren-overeenkomst van januari 2002 in het Nuba gebergte nog sprake is van ontvoeringen.

In de relatief veilige gebieden vinden geen ontvoeringen plaats.

In de ontvoeringen spelen met name de nomadische Arabische stammen een hoofdrol. De Murahileen van deze stammen zijn in het bijzonder actief in de deelstaten Bahr al-Ghazal en Western Kordofan. De Sudanese regering bewapent al sinds het begin van de oorlog Arabische nomadenstammen (zoals de Miseiriya, Rizagat, Taiesela en Zaghana) en zet ze als militie in tegen de SPLA. Deze milities vallen niet alleen rebellenkampen en gewapende rebellenstrijders aan maar ook burgers. Zij nemen bij hun acties krijgsbuit mee en zijn verantwoordelijk voor ontvoeringen, plunderingen en verkrachtingen van burgers. Op deze manier zijn er vele vrouwen en kinderen ontvoerd (naar noordelijke deelstaten als Southern en Western Kordofan en Darfur) en tot arbeid gedwongen. De slachtoffers zijn voornamelijk Dinka's uit Zuid-Sudan.

De regering zet de Murahileen de laatste jaren vooral in bij de beveiliging van de trein die vanuit het noorden de regeringstroepen in het Zuiden bevoorraadt. De eindbestemming van de trein is Wau.

De Speciale Rapporteur van de VN voor de mensenrechten in Sudan spreekt over minimaal 5.000 ontvoerden die tegen hun wil worden vastgehouden in West- en Noord-Sudan. UNICEF-Khartoem noemt een aantal van 10.000 tot 17.000 en de internationale ngo Association of World Citizens spreekt zelfs over minimaal 100.000 ontvoerden. De meeste ontvoerden worden gedwongen zonder betaling te werken in de huishouding of op het land. Vrijgekomen vrouwen berichten veelvuldig over fysieke en psychologische mishandeling, lijfstraffen, gedwongen bekeringen tot de islam, gedwongen besnijdenis en verkrachting. Veel vrouwen baarden kinderen van hun ontvoerders. In een aantal gevallen werden ze ook tot een huwelijk gedwongen.

De Sudanese grondwet en het wetboek van strafrecht verbieden slavernij en dwangarbeid. De regering distantieert zich dan ook officieel van deze ontvoeringspraktijken maar nam gedurende verslagperiode in de praktijk weinig actie. Veelal werd een en ander afgedaan met een verwijzing naar traditionele stammenconflicten. De regering ontkent overigens dat slavernij in Sudan voorkomt.

De regering heeft in juni 1999 een Comité voor de uitbanning van ontvoering van vrouwen en kinderen (Committee for the Eradication of Abduction of Women and Children, CEAWC) opgericht. De primaire doelstelling van het comité is het opsporen van ontvoerde vrouwen en kinderen en hereniging met hun familie. Het uiteindelijke doel is het uitroeien van ontvoeringspraktijken en het bestraffen van degenen die zich daaraan schuldig maken. Het CEAWC heeft lokale comités in die delen van het land waar de slachtoffers heengevoerd zijn. Door deze lokale comités (bemand door vertegenwoordigers van Dinka en Arabische nomadenstammen) worden de slachtoffers geïdentificeerd en op vrijwillige basis naar de oorspronkelijke woonplaats teruggebracht. Het programma wordt door UNICEF, Save the Children Fund UK en enkele donoren gesteund.

Aan het einde van de verslagperiode had de CEAWC nog slechts de terugkeer van duizend ontvoerden kunnen bewerkstelligen. Dit geringe succes had tal van oorzaken, variërend van de hervatting van gevechten tot tegenwerking van lokale autoriteiten, maar vooral het gebrek aan betrokkenheid van de Sudanese regering. Aan het einde van de verslagperiode lijkt de Sudanese regering onder internationale druk echter gekozen te hebben voor een andere koers. Het federale CEAWC is onder directe verantwoordelijkheid van de president gebracht. Er is een speciale rechtbank ingesteld om ontvoerders te vervolgen (er zijn echter nog geen zaken aanhangig gemaakt). Ook ging de regering in het kader van de Danforth-voorstellen akkoord met de instelling van een onafhankelijke commissie die onderzoek gaat doen naar de problematiek van slavernij en ontvoeringen. Begin april 2002 kondigde de voorzitter van het federale CEAWC aan dat voor wat de bescherming van de trein betreft nauw zal worden samengewerkt met het ministerie van Defensie. Er zullen CEAWC monitors op de trein meereizen.

Internationaal is er veel aandacht voor de ontvoeringen en de daarmee verbonden slavernij. Verschillende internationale, met name christelijke, organisaties kopen slaven vrij. Zo beweert de internationale ngo Christian Solidarity International de laatste vijf jaar meer dan 60.000 slaven te hebben vrijgekocht voor een bedrag van USD 33 per persoon. Andere internationale organisaties als UNICEF en diverse donoren, waaronder Nederland, wijzen het vrijkopen van slaven af met het argument dat het 'opkopen' van slaven de prijs zou opdrijven en daardoor het fenomeen juist zou bevorderen. Bovendien zijn er rapporten die melden dat de SPLM misbruik maakt van laatstgenoemde praktijken en inwoners van Dinka dorpen meerdere malen als 'slaaf' laat terugkopen door deze christelijke organisaties.

3.4.4 Homoseksuelen
Op grond van artikel 148 van het wetboek van strafrecht van 1991 is het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar. De volgende strafmaat is voorgeschreven:


- 100 zweepslagen en een gevangenisstraf van maximaal 5 jaar bij de eerste veroordeling;

- 100 zweepslagen en  een gevangenisstraf van maximaal 5 jaar bij de tweede veroordeling;

- de doodstraf of levenslange gevangenisstraf bij de derde veroordeling.
De homoseksuele geaardheid op zichzelf vormt geen delict. Strafvervolging wordt eerst ingezet indien kan worden aangetoond dat iemand homoseksuele handelingen verricht. Voor zover bekend is de doodstraf in geval van homoseksualiteit nog nooit toegepast.

Het komt voor dat homoseksuelen die openlijk uitkomen voor hun geaardheid door politie en veiligheidsdiensten negatief worden bejegend dan wel slecht worden behandeld. Maar de autoriteiten voeren geen actief vervolgingsbeleid tegen homoseksuelen. Dit heeft te maken met het feit dat in de Sudanese cultuur homoseksuele geaardheid wordt gezien als een schande of een ziekte. Het is vooral de negatieve reactie van de omgeving, die de homoseksuelen het meest raakt. De betrokken familie zal door de omgeving worden geïsoleerd.

Er zijn geen gevallen bekend waarbij een (toegeschreven) homoseksuele geaardheid tot discriminatoire of onevenredige bestraffing heeft geleid bij vervolging wegens een commuun delict.

3.4.5 Gemengde huwelijken
Gemengde huwelijken tussen partners uit verschillende noordelijke Arabische stammen komen voor en leveren betrekkelijk weinig problemen op. Hetzelfde geldt voor gemengde huwelijken tussen leden van verschillende, veelal zuidelijke, niet-Arabische stammen. Gemengde huwelijken uit vrije wil tussen partners uit een noordelijke Arabische stam en een zuidelijke niet-Arabische stam of Nuba-stam komen echter nagenoeg niet voor. Hier speelt de familie een belangrijke rol. De partner uit de andere stam zal niet eenvoudig worden geaccepteerd.

In de gebieden van waaruit ontvoering plaatsvindt, komt het daarentegen regelmatig voor dat de ontvoerde vrouw, veelal afkomstig van de Dinka stam, één van de echtgenoten van de ontvoerder, afkomstig van een noordelijke Arabische stam, wordt. Dit wordt door de stamgenoten van de ontvoerder geaccepteerd. Ook eventuele kinderen worden geaccepteerd. Er ontstaan echter problemen voor deze kinderen als de vrouw mét haar kinderen terug wil keren naar haar oorspronkelijke woonomgeving. De vraag is dan tot welke stam het kind behoort. Geen van de partijen zal het kind willen afstaan. Bovendien blijft het kind in zijn of haar nieuwe woonomgeving een uitzonderingspositie innemen.

In de rest van Noord-Sudan hebben deze kinderen overigens geen problemen.

3.5 Samenvatting

De internationale gemeenschap toonde zich ook in de verslagperiode diep bezorgd over het gebrek aan respect door alle partijen bij het conflict voor de relevante regels van het internationale humanitaire recht. Alle partijen maken zich onder meer schuldig aan buitengerechtelijke executies; de gedwongen inzet van burgers waaronder kinderen in de gewapende strijd; foltering, verkrachting en ontvoering van burgers; het vernietigen van dorpen en middelen van bestaan; en het beletten van de toegang tot humanitaire hulp. Deze mensenrechtenschendingen vinden plaats in de onveilige gebieden en in mindere mate in de overgangsgebieden.

Over mensenrechtenschendingen in het zuiden van Sudan die geen verband houden met de oorlogsvoering, is niet veel bekend. Wel is duidelijk dat in de gebieden beheerst door de SPLM/A geen democratische structuren functioneren, maar dat de interne organisatie is gebaseerd op de militaire structuren.

De regering maakt zich in de door haar beheerste gebieden schuldig aan schendingen van het recht op vrije meningsuiting, van het recht op vrijheid van godsdienst en van de politieke vrijheden. Ook maakt de regering zich schuldig aan willekeurige arrestatie en detentie zonder proces van politieke tegenstanders, mensenrechtenactivisten en journalisten, evenals aan intimidatie van de bevolking  door veiligheidsdiensten, leger en politie.

De veiligheidsdiensten houden een ieder scherp in de gaten. Als gevolg van de intensieve controle op de bevolking zullen de veiligheidsdiensten op de hoogte raken als iemand zich sterk profileert op politiek of religieus terrein. In dat geval kan deze persoon, ongeacht zijn etnische afkomst,  problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten ondervinden, variërend van intimidatie en het opleggen van reisbeperkingen tot arrestatie en (meerdere) detenties, waarbij marteling niet is uitgesloten. Personen die zich niet profileren zullen in de meeste gevallen niet door de veiligheidsdiensten lastiggevallen worden.

Zuid-Sudanezen, die zich voor het eerst in het noorden vestigen, trekken door hun vestiging de aandacht van de autoriteiten en kunnen op grond van hun etnische afkomst worden verdacht van lidmaatschap van of sympathie voor een verzetsbeweging. Het is mogelijk dat deze nieuwkomers problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten ondervinden in de vorm van ruwe ondervragingen en (korte) detenties, waarbij mishandeling niet kan worden uitgesloten. 

Als na verloop van tijd echter blijkt dat betrokkene geen politieke of militaire activiteiten tegen de regering onderneemt of ondernomen heeft, dan ondervindt betrokkene verder in de regel geen ernstige problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten.

Met name Zuid-Sudanezen kunnen zich door een verblijf in het buitenland verdacht maken in de ogen van de autoriteiten. Deze personen lopen bij terugkeer in Sudan (in het door de regering gecontroleerde gebied) het risico te worden geconfronteerd met vormen van negatieve bejegening door de veiligheidsdiensten, zoals ruwe ondervragingen, (korte) detenties en meldingsplicht. Op het moment dat zij in Sudan terugkeren, zullen de veiligheidsdiensten willen nagaan in hoeverre zij zich oppositioneel opstellen, danwel hebben opgesteld. Indien betrokkkenen zich politiek of religieus niet profileren of hebben geprofileerd in Sudan danwel in het buitenland, is de kans gering dat zij ernstige problemen van de zijde van de autoriteiten zullen ondervinden.

Het is niet uitgesloten dat politieke tegenstanders van de regering die zich sterk profileren door bijvoorbeeld de gewapende strijd tegen de regering te steunen, bij terugkeer ernstige problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten zullen ondervinden.

Zuid-Sudanezen die het land niet via de officiële kanalen hebben verlaten (die bijvoorbeeld via Oeganda of Kenia het rebellengebied hebben verlaten) en niet in het bezit zijn van een Sudanees paspoort met uitreisvisum dienen te beschikken over een geldig inreisdocument. Als zij dit document niet kunnen tonen, zullen zij bij terugkeer in Khartoem vrijwel zeker problemen van de zijde van de autoriteiten ondervinden, vanwege vermeende sympathie voor de SPLM.

In Sudan wordt vrouwenbesnijdenis nog steeds op grote schaal uitgevoerd. Mogelijkheden om zich te onttrekken aan vrouwenbesnijdenis zijn in het algemeen beperkt, en zijn onder meer afhankelijk van sociale klasse en woonomgeving (stad/platteland). De Sudanese cultuur biedt nauwelijks of geen bescherming tegen geweld tegen vrouwen. Vrouwen kunnen in theorie bescherming tegen geweld vinden bij de autoriteiten maar zullen dat veelal niet durven. Veel geweld vindt plaats tegen binnenlands ontheemde vrouwen, vanwege hun kwetsbare positie. Ook in het kader van de gewapende conflicten kunnen vrouwen slachtoffer worden van (seksueel) geweld.

Ontvoeringen van vrouwen en kinderen vinden nog steeds plaats, met name in de zuidelijke en westelijke deelstaten. Aan deze ontvoeringspraktijken maken alle bij de oorlog betrokken partijen zich schuldig, maar de regeringsgezinde milities in het bijzonder.

4 Migratie

4.1 Opvang van binnenlands ontheemden
De oorlog in het zuiden en de droogte in het westen van Sudan hebben geleid tot grootschalige verhuizingen van de bevolking in diverse delen van het land. Het totale aantal binnenlands ontheemden in Sudan bedraagt circa 4 miljoen, waarvan zich ongeveer 2 miljoen in de regio Khartoem bevinden. Het aantal ontheemden dat zich in officiële kampen in geheel Sudan bevindt loopt tegen één miljoen. In de regio Khartoem bedraagt het aantal ontheemden in de vier officiële kampen circa 235.000. Het merendeel van de binnenlands ontheemden is afkomstig uit Zuid-Sudan.

Volgens schattingen van de Verenigde Naties zijn ongeveer 300.000 mensen binnenlands gevlucht naar de door de regering gecontroleerde grotere plaatsen in het zuiden. In de door de rebellen gecontroleerde gebieden in het zuiden bevinden zich ongeveer 1,5 miljoen ontheemden. Veel mensen vluchten van plaats naar plaats gedurende het conflict. In het zuiden leven de meeste ontheemden in behoeftige omstandigheden, doorgaans niet in kampen. In het Nuba gebergte leven enkele honderdduizenden ontheemden in de peace-villages.

Gedurende de verslagperiode zijn er nieuwe ontheemden bijgekomen als gevolg van militaire activiteiten in de oliegebieden, in Bahr-el-Ghazal (Raga) en in het Nuba gebergte in Centraal-Sudan. Daarnaast is er een beweging te zien op bescheiden schaal van ontheemden (voornamelijk ouderen), die terugkeren naar hun oorspronkelijke woongebied, op eigen initiatief of in het kader van een terugkeerprogramma. De belangrijkste reden is de toegenomen veiligheid van het oorspronkelijke woongebied. Ook is van belang dat de levensomstandigheden van ontheemden elders in Sudan doorgaans niet beter zijn dan in het oorspronkelijke woongebied.

De directe aanleiding waarom groepen Sudanezen zich elders in het land vestigen, wordt in eerste instantie gevormd door de veiligheidssituatie en droogte. Uit onderzoeken uitgevoerd door de VN is gebleken dat mensen die zich om veiligheidsredenen elders vestigen, doorgaans eerst in de regio blijven en een plek zoeken waar zij niet meer blootstaan aan direct gevaar. Vervolgens zullen zij zich elders vestigen om economische redenen of wegens gebrek aan onderwijsmogelijkheden. Uiteindelijk komen zij in de grotere plaatsen of Khartoem terecht. Het komt minder vaak voor dat Sudanezen uit het oorlogsgebied zich - vanwege de veiligheidssituatie of de droogte in hun oorspronkelijke gebied - direct in Khartoem vestigen. Meestal hebben hier enkele fases tussen gezeten.

De vestiging van ontheemden in de verschillende gebieden is in beginsel vrij, dat wil zeggen slechts afhankelijk van toestemming van de eigenaar van de grond of woning. In Khartoem vraagt de eigenaar van een stuk grond of een woning doorgaans een half jaar huur vooruit, hetgeen ontheemden die net in Khartoem arriveren en nog geen baan hebben, gewoonlijk niet kunnen opbrengen. Om die reden zullen ontheemden zich zo mogelijk bij familie vestigen, of als zij geen familie ter plaatse hebben, zich tot stamgenoten wenden om de eerste maanden door te komen en werk te zoeken. De vraag waar ontheemden zich in eerste instantie vestigen hangt dus af van waar familie of stamgenoten wonen. Naast de circa 235.000 ontheemden in de vier officiële kampen in de regio Khartoem, woont de meerderheid van de ontheemden in deze regio in de zogenaamde squatter areas. Daarnaast bevindt zich een gedeelte van de ontheemden in de regio Khartoem in de planned areas, sommigen hebben zich in de 'gewone'  woonwijken gevestigd en betalen daar huur of bezitten een huis, en ten slotte wonen grote groepen in niet-afgebouwde huizen verspreid over de stad.

De basisvoorzieningen in de officiële kampen worden verzorgd door nationale en internationale ngo's, onder verantwoordelijkheid van de Sudanese overheid. De watervoorziening in de kampen is qua kwaliteit en afstand redelijk. Ook de voedselprogramma's draaien redelijk. De voedingstoestand is mede afhankelijk van het seizoen, aangezien in de oogsttijd een deel van de ontheemden Khartoem verlaat en werk vindt op het land. Basisvoorzieningen op het gebied van gezondheidszorg zijn in de kampen aanwezig. Het lager onderwijs heeft te kampen met grote problemen, zoals feitelijk geldt voor geheel Sudan. Er zijn nauwelijks middelbare scholen.

Buiten de kampen worden de voorzieningen gecoördineerd door de lokale autoriteiten. In de planned areas hebben de ontheemden door de overheid een woning toegewezen gekregen, maar de grond blijft eigendom van de overheid. In deze planned areas heeft de overheid op zeer beperkte schaal voorzieningen getroffen, zoals water en een paar islamitische scholen. Voor de elektriciteit zijn vooralsnog slechts de palen geslagen. De gebieden waar het hier om gaat liggen echter ver buiten de stad (20 km), waar geen arbeidsmogelijkheden zijn.

In de squatter areas zijn de watervoorziening en het onderwijs van vergelijkbare kwaliteit als in de kampen. De voorzieningen voor basisgezondheidszorg zijn slecht. Mensen in de squatter areas lopen echter het risico door de overheid verwijderd te worden. Soms komen er bulldozers aan te pas om hele groepen tegelijk gedwongen te verwijderen.

De veiligheidssituatie in gebieden waar ontheemden zich hebben gevestigd, is afhankelijk van de algemene veiligheidssituatie in het desbetreffende gebied. Binnenlandse ontheemden hebben zich over heel Sudan gevestigd. Zo bevinden zich grote groepen ontheemden in de conflictgebieden, zowel in Noord- als in Zuid-Sudan. In de kampen in die gebieden worden zij beschermd, daarbuiten zijn ontheemden aangewezen op de bescherming door de lokale autoriteiten, die vaak te wensen overlaat.

In gebieden waar zich grote groepen ontheemden bevinden kunnen de onderlinge spanningen soms hoog oplopen. Zo vielen er in juli 2002 bij gevechten tussen ontheemde Nuers in Khartoem in totaal 9 doden.

Over het geheel genomen zijn de levensomstandigheden van de binnenlands ontheemden in en rond Khartoem gemiddeld weliswaar minder dan voor het grootste deel van de bevolking van Khartoem, maar er is geen sprake van direct levensbedreigende omstandigheden. Gebrek aan onderwijs, werk, inkomen en toekomstperspectief vormt voor het merendeel van de ontheemden een groot probleem. Ook is er, zoals overal in Noord-Sudan, veel discriminatie (hogere huren, nauwelijks scholings- en arbeidsmogelijkheden). Ontheemden worden behandeld als tweederangs burgers.

Personen die door de Sudanese regering als politieke tegenstanders worden gezien en te maken krijgen met maatregelen van de zijde van de veiligheidsdienst, kunnen zich daaraan in het algemeen niet onttrekken door zich elders in Sudan te vestigen. Hoewel de organisatie van de veiligheidsdiensten waarschijnlijk niet over de modernste onderzoeksmethoden en -apparatuur beschikken, moeten deze diensten in staat worden geacht in alle door de regering gecontroleerde gebieden vervolgingsmaatregelen uit te voeren. Dat personen zich gedurende kortere tijd aan de diensten onttrekken, wordt  wel mogelijk geacht. Sudan is immers een zeer groot land en het is de vraag of er overal goed ontwikkelde geautomatiseerde bestanden van gezochte personen aanwezig zijn.

De Sudanese gemeenschap is echter hecht en de vestiging van een persoon in een ander gebied zal vragen doen rijzen bij de bevolking en derhalve bij de veiligheidsdiensten.

De gebieden die niet door de regering worden gecontroleerd bieden geen alternatief omdat deze in het algemeen niet rechtstreeks toegankelijk zijn. Die gebieden zijn slechts bereikbaar via omliggende landen als Kenia of Oeganda, waarvoor een uitreisvisum moet worden aangevraagd.

4.2 Opvang van vluchtelingen in de regio

In de omringende landen van Sudan bevinden zich in totaal naar schatting ruim 310.000 Sudanese vluchtelingen (Uganda 150.000, Ethiopië 90.000, Kenia 70.000 en Eritrea 700).

Voor de positie van Sudanese vluchtelingen in Kenia wordt verwezen naar het ambtsbericht over de positie van Sudanezen in derde landen (Kenia en Syrië), uitgebracht op 22 augustus 2001.

Volgens de gegevens van UNHCR Kampala bevonden zich in september 2001 in Oeganda ruim 150.000 geregistreerde Sudanese vluchtelingen (80 % van het totaal aantal geregistreerde vluchtelingen in Oeganda). Daarnaast is er een groep van naar schatting 40.000 Sudanezen die niet geregistreerd staat. Daaronder bevinden zich veel handelaars, die soms ook bij smokkel betrokken zijn.

De Sudanezen in Oeganda verblijven voornamelijk op het platteland in het noorden. Er is weinig trek naar Kampala.

De omstandigheden in de vluchtelingenkampen zijn naar verhouding goed, soms zelfs beter dan die van de lokale bevolking. Wel is er in het noorden van Oeganda het veiligheidsprobleem in verband met de activiteiten van de LRA. De veiligheids- en voedselsituatie is in Noord-Oeganda aanzienlijk verslechterd nadat het LRA in juni 2002 uit Zuid-Sudan is verdreven (zie hiervoor 2.3) .

Geregistreerde vluchtelingen kunnen reizen in Oeganda, maar dienen dit vooraf aan de kampcommandant te melden, hetgeen in de praktijk zelden gebeurt. Niet-geregistreerde vluchtelingen bewegen zich vrij. Beide groepen ondervinden geen hinder van de zijde van de autoriteiten.

De Sudanese vluchtelingen in Ethiopië ontvluchtten de regio Blue Nile in Zuid-Sudan. Hun aantal is sinds begin 2002 waarschijnlijk nog gestegen. Vrijwillige terugkeer lijkt voor deze groepen voorlopig nog geen optie. UNHCR tracht de vluchtelingen toegang te verschaffen tot land voor zelfvoorzienende landbouw.

De situatie van de Sudanese vluchtelingen in Eritrea is weinig veranderd in de verslagperiode. Terugkeer is gezien de situatie in Sudan niet aan de orde.

4.3 Minderjarigen

Algemene positie

Ook minderjarigen hebben te lijden onder de situatie van burgeroorlog in Sudan, met name onder ontvoeringen (zie 3.4.3) en gedwongen rekrutering.

Kindsoldaten

Rekrutering van minderjarigen komt nog steeds voor, met name in onveilige en overgangsgebieden. Het zijn vooral de verschillende milities die kinderen rekruteren, maar ook het Sudanese leger zet in de conflictgebieden minderjarigen in, waarvan sommige jonger dan 15 jaar. Deze kinderen worden voornamelijk ingezet bij ondersteunende werkzaamheden. De Sudanese regering ontkent overigens dat zij gebruik maakt van kindsoldaten.

De SPLM/A heeft in 2001 gemeld geen kinderen meer te rekruteren. Het valt niet te verifiëren of deze toezegging wordt nageleefd. Deze belangrijkste rebellengroep heeft begin 2001 in samenwerking met UNICEF een omvangrijk demobilisatieprogramma  uitgevoerd, waarbij 3.500 kindsoldaten zijn gedemobiliseerd en grotendeels weer teruggekeerd naar hun woonplaatsen en families.

Momenteel zouden nog zo'n 9.000 kindsoldaten in het zuiden van Sudan bij de verschillende rebellengroepen en het regeringsleger dienen.

Ook gedwongen rekrutering van kindsoldaten vindt nog steeds plaats. Er zijn aanwijzingen dat gedwongen rekrutering van minderjarigen ook plaatsvindt in de relatief veilige gebieden, bijvoorbeeld in ontheemdenkampen rond Khartoem, waarna de kindsoldaten naar de conflictgebieden zouden worden vervoerd .

Ook komt het voor dat kinderen, wees geworden in de burgeroorlog, zich ophouden rond de militaire kampen en daar hand- en spandiensten verlenen. In sommige gevallen vindt vervolgens rekrutering plaats.

Meerderjarigheid

Ingevolge de wet op persoonlijke aangelegenheden (Law for Personal Affairs) van 1993, is de leeftijd waarop men meerderjarig wordt, 18 jaar. Vanaf deze leeftijd is men formeel handelingsbekwaam. In diverse andere wetten worden ook leeftijden genoemd, bijvoorbeeld de wet op het jeugdwelzijn (Juvenile Welfare Act) van 1983, het wetboek van strafrecht (Criminal Act) van 1991, en de wet op de arbeid (Labour Act) van 1997.

Ingevolge de wet op het jeugdwelzijn wordt met een jongere bedoeld een persoon onder de 18 jaar. Volgens deze wet is een jeugddelinquent een persoon tussen 10 en 18 jaar. Bij zaken van jeugddelinquenten regelt deze wet de rechtsgang, de straf en de opvang in tuchthuizen.

In het wetboek van strafrecht worden personen vanaf 16 jaar, waarvan op basis van natuurlijke kenmerken komt vast te staan dat zij de pubertijd hebben bereikt, als volwassenen aangemerkt. Bij onduidelijkheid over de natuurlijke kenmerken zijn personen vanaf 18 jaar van rechtswege volwassen. De doodstraf wordt niet opgelegd aan personen onder de 18 jaar.

Volgens de wet op de arbeid is een werknemer in de zin van de wet een persoon vanaf 16 jaar. Kinderen tussen 12 en 16 jaar mogen alleen werken indien de aard van het werk en de gezondheid van het kind het toelaat. Er zijn diverse condities weergegeven voor het werken van kinderen tussen 12 en 16 jaar. Onder de 12 jaar mag niet worden gewerkt met uitzondering van schoolstages en leerlingcontracten. De publieke sector valt overigens niet onder de wet op de arbeid.

Voorts bestaan er voorschriften, die niet gekoppeld zijn aan een leeftijd, maar aan het huwelijk. Deze voorschriften zijn veelal gebaseerd op de regels van shari'a. Zo eindigt een voogdij bij het sluiten van een huwelijk of bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar door de pupil.

Militaire dienstplicht is verplicht voor alle Sudanezen in de leeftijd tussen 18 en 33 jaar.

Sudan kent geen wettelijk vastgestelde leerplicht. Het percentage kinderen dat naar school gaat ligt overigens laag omdat veel ouders het schoolgeld niet kunnen betalen.

Documenten

Aan een minderjarige kan vanaf de leeftijd van 16 jaar een identiteitskaart worden verstrekt; betrokkene heeft hiervoor de toestemming van zijn vader of voogd nodig. Er zijn geen wettelijke leeftijdsgrenzen gesteld aan de afgifte van paspoorten. Het is in de praktijk gebruikelijk dat een kind tot 16 jaar wordt bijgeschreven in het paspoort van de ouders. Daarna kan een eigen paspoort worden aangevraagd. Tot de leeftijd van 18 jaar heeft een kind hiervoor de toestemming van de vader of de voogd nodig.

Voor beide documenten dient men een nationaliteitsverklaring over te leggen, die eveneens met de hulp van vader of voogd dient te worden aangevraagd.

4.3.1 Zelfredzaamheid
In de Sudanese cultuur is het niet gebruikelijk dat men op zich zelf gaat wonen zolang men niet is getrouwd. De enige uitzondering hierop zijn de studenten die op de campus van de universiteit of in een studentenhuis wonen. Maar na de studie keert men doorgaans terug naar het ouderlijk huis. Ongetrouwde jongeren van 16 en 17 jaar worden dan ook niet als zelfstandig beschouwd.

Degenen in die leeftijdscategorie die getrouwd zijn, worden geacht zelfstandig te zijn. Er is geen wettelijke minimum leeftijd waarop men mag trouwen. De leeftijd waarop men trouwt is afhankelijk van de gewoontes van de stam waartoe men behoort. In de rurale gebieden wordt veelal op jongere leeftijd (onder de 18 jaar) getrouwd dan in de steden (juist boven 18 jaar). Een hogere huwelijksleeftijd gaat ook vaak samen met opleiding en ontwikkeling.

Deelname aan het arbeidsproces door 16- en 17-jarigen is voor kinderen uit de geschoolde stedelijke milieus niet gebruikelijk. Degenen die niet naar school gaan zullen door de ouders in hun levensonderhoud worden voorzien. Kinderen uit de niet-geschoolde (doorgaans minder bedeelde) milieus die op die leeftijd niet naar school gaan worden vooral aangetrokken door de informele sector.

Vooral in de grote steden leeft een groot aantal kinderen op straat. Straatkinderen kunnen als noodgedwongen de facto zelfstandig worden beschouwd. De leeftijd van straatkinderen varieert van 8 tot 18 jaar. Het zijn de schoenenpoetsers, autowassers en huishoudelijk personeel. De wat ouderen onder hen verkopen onder meer tijdschriften en sigaretten op straat. Straatkinderen worden regelmatig door de politie opgepakt en naar opvangtehuizen gebracht, waar de behandeling en condities slecht zijn. Volgens een recent onderzoek wordt het totale aantal kinderen in de regio Khartoem tussen 5 en 18 jaar op ongeveer 205.000 geschat. Daarvan leven circa 34.000 kinderen op straat: 15-20 % meisjes, de rest jongens; ongeveer 16 % van de straatkinderen is jonger dan 10 jaar.

Op het platteland helpen de kinderen van jongs af aan mee op het land van hun ouders of bij de verzorging van het vee; deze kinderen worden door dit werk echter niet als zelfstandig beschouwd.

4.3.2 Opvang en voogdij
Minderjarigen die niet langer opvang hebben bij hun ouders, worden door de familie opgevangen, dat wil zeggen de 'extended' familie van vaders- of moederskant. Dit kan vrij ver gaan indien naaste familieleden niet beschikbaar zijn. Het begint bij de oudere broers, grootouders,  getrouwde zussen, ooms en tantes, neef of getrouwde nicht. Mocht er geen familie zijn, dan zal iemand van dezelfde stam die bevriend is met de familie van de minderjarige voor opvang zorgen. In de Sudanese cultuur komt het zeer zelden voor dat minderjarigen niet door hun familie of stamgenoten worden opgevangen. Toch komt het voor dat  wezen geen opvang krijgen, of dat pasgeborenen te vondeling worden gelegd. Ook komen straatkinderen voor. Straatkinderen hebben vaak wel ouders, of alleen een moeder, maar die kunnen niet voor hen zorgen.

De Khartoum Council for Child Welfare, een overheidsinstantie van de deelstaat Khartoum behartigt de belangen van het kind in de deelstaat. Van overheidswege bestaan er drie opvangtehuizen die zich richten op de opvang van straatkinderen en er zijn drie weeshuizen, waar met name vondelingen worden opgevangen. Daarnaast zetten zowel lokale als internationale ngo's zich in om kinderen onder te brengen in opvanggezinnen. Dit gebeurt echter op kleine schaal. Kinderen kunnen tot hun meerderjarigheid in de opvangtehuizen blijven. Vooral meisjes vertrekken vaak eerder, doordat zij trouwen. Jongens vertrekken soms eerder indien zij een baan hebben en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. 

De condities in zowel de tehuizen voor straatkinderen als de weeshuizen zijn slechter dan de leefomstandigheden van grote delen van de Sudanese bevolking. Vooral in de tehuizen voor straatkinderen wordt vrijwel geen onderwijs gegeven, soms worden uitsluitend lessen in de koran gegeven. Medische voorzieningen ontbreken. Huisvesting en voeding zijn slecht. De omstandigheden zijn zo slecht dat straatkinderen vaak trachten de opvanghuizen te ontvluchten. De capaciteit van de opvanghuizen is ontoereikend, er is geen plaats voor extra kinderen.

Uit het buitenland teruggekeerde alleenstaande minderjarigen, zijnde geen straatkinderen of vondelingen, kwalificeren in het algemeen niet voor opvang in de bestaande weeshuizen of straatkinderenopvang.

4.4 Activiteiten van internationale organisaties

In het gehele land zijn internationale organisaties actief. Zij voeren internationale humanitaire hulpoperaties uit. Het belangrijkste kader in dit verband is de Operation Lifeline Sudan (OLS), een consortium van VN-organisaties en circa 40 ngo's, dat in 1989 werd opgericht. OLS werkt zowel in de gebieden onder controle van de regering als in de gebieden in handen van de rebellen. Er wordt respectievelijk vanuit Khartoem en Nairobi gewerkt. Hun activiteiten worden regelmatig door de Sudanese autoriteiten of door de SPLM gedwarsboomd dan wel aan voorwaarden verbonden.

Niet alle organisaties werken in OLS-verband , maar zij zijn net als de andere organisaties in zowel het noorden als het zuiden van Sudan vertegenwoordigd.

Soms worden medewerkers van organisaties geëvacueerd, zoals in mei 2001 toen Raga werd ingenomen door de SPLA. Aan het einde van de verslagperiode waren diverse organisaties weggetrokken uit delen van Darfur vanwege de stammenconflicten.

Organisaties als ICRC en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn eveneens actief. De werkzaamheden van de IOM zijn voornamelijk gericht op het faciliteren van de terugkeer van door het LRA ontvoerden.

ICRC opereert net als de andere organisaties in zowel regerings- als in rebellengebied, maar werkt als enige organisatie die beide gebieden bestrijkt uitsluitend vanuit Khartoem.

UNHCR

UNHCR werkt ten behoeve van de vluchtelingen uit derde landen (Eritrea, tot eind 2001 Ethiopië en enkele uit Tsjaad).

Het standpunt van UNHCR ten aanzien van de terugkeer naar Sudan van uitgeprocedeerde asielzoekers is gedurende verslagperiode niet gewijzigd. UNHCR acht terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Sudan slechts mogelijk indien bij de beoordeling rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden en kenmerken van betrokkene, waaronder etnische afkomst, godsdienst en gebied van herkomst.

UNHCR wijst erop dat de terugkeer van afgewezen asielzoekers hoogstwaarschijnlijk zal plaatsvinden naar Khartoem, waar zij wellicht niet vandaan komen. Als gevolg hiervan zouden afgewezen Sudanese asielzoekers, met name die uit het zuiden, waarschijnlijk terechtkomen in een van de ontheemdenkampen waar de leefomstandigheden zeer armoedig en de economische mogelijkheden beperkt zijn, aldus UNHCR.

4.5 Beleid van andere Europese landen

De grootste aantallen Sudanese asielzoekers meldden zich in 2001 in Nederland (869), het Verenigd Koninkrijk (468), Duitsland (199), België (124) en Frankrijk (98).

België:

Voorheen werd in België vrijwel alleen door pseudo-Sudanezen asiel aangevraagd. Sinds kort melden zich echter ook echte (vooral Arabisch sprekende) Sudanezen. Voorzover het leden van de oppositie betreft of diegenen die vervolging vrezen wegens het overtreden van religieuze normen, kan de asielaanvraag ontvankelijk worden verklaard. De Belgische asielprocedure kent geen subsidiaire status. België heeft in 2001 geen enkele afgewezen asielzoeker (gedwongen) naar Sudan verwijderd. De dienst Vreemdelingenzaken krijgt vrijwel geen Sudanezen aangeboden om te verwijderen en bovendien werken de Sudanese autoriteiten niet mee bij de afgifte van laissez-passers.

Denemarken:

Sudanese deserteurs en dienstplichtontduikers krijgen een de facto status. Alle overige gevallen worden op individuele basis beoordeeld.

Er zijn geen gegevens bekend over het Deense beleid ten aanzien van terugkeer van afgewezen Sudanese asielzoekers.

Duitsland:

Duitsland onderscheidt geen specifieke categorieën voor het verkrijgen van de asielstatus. Ieder individuele asielzaak wordt op de eigen merites onderzocht. Het aantal inwilligingen is laag. Een Sudanese asielzoeker kan in aanmerking komen voor asiel wanneer hij of zij kan aantonen op zeer actieve wijze te zijn opgetreden in een oppositionele groepering (de DUP of de UP). In 2001 werd in één geval asiel verleend aan een Sudanees, die had aangetoond dat hij wegens zijn geloof in Sudan was vervolgd. In de periode januari-september 2001 werd op 129 Sudanese asielverzoeken beslist, in twee gevallen werd het asielverzoek ingewilligd. In vier gevallen werden uitzettingsbelemmeringen vastgesteld.

In de periode april 2001 tot april 2002 werden in totaal 18 Sudanezen naar Sudan verwijderd.

Frankrijk:

Frankrijk onderscheidt geen specifieke categorieën Sudanezen, waarvan personen een grotere kans hebben op het verkrijgen van een vluchtelingenstatus of een subsidiaire status. Elk verzoek wordt apart beoordeeld.

Afgewezen asielzoekers worden verwijderd naar het land van herkomst. In 2001 zijn 45 Sudanezen verwijderd naar Sudan en in eerste vier maanden van 2002 zijn 2 Sudanezen verwijderd naar Sudan.

Italië:

Er worden in Italië geen specifieke categorieën asielzoekers onderscheiden, waarvan personen een grotere kans hebben op het verkrijgen van een vluchtelingenstatus, mede vanwege de lage aantallen Sudanese asielzoekers. In de periode januari tot september 2001 zijn er in Italië 37 Sudanese asielzaken behandeld, waarvan er in 21 gevallen een status is verleend.

Italië verwijdert geen afgewezen asielzoekers naar Sudan vanwege technische redenen (geen rechtstreekse vluchten).

Verenigd Koninkrijk:

De volgende categorieën Sudanese asielzoekers worden door het VK beschouwd als risicogroep voor vervolging:


- journalisten en uitgevers die zeer kritische artikelen hebben geschreven of uitgegeven over de regeringspolitiek, regeringsfunctionarissen en de activiteiten van de veiligheidsdiensten;

- leiders en vooraanstaande leden van oppositionele politieke partijen met uitzondering van de UP;

- soldaten van de SPLA die gevochten hebben tegen het regeringsleger.
Het VK kent een subsidiaire beschermingsstatus (exceptional leave to remain). Deze status is niet gerelateerd aan een speciale categorie Sudanese asielzoekers, maar kan op individuele basis worden toegekend.

Het VK verwijdert afgewezen asielzoekers naar Sudan, zij het alleen naar Khartoem.

Zweden:

De kans op het verkrijgen van de vluchtelingenstatus is voor Sudanese asielzoekers zeer gering. Een verblijfsvergunning kan echter wel worden afgegeven, bijvoorbeeld op humanitaire gronden. Personen afkomstig uit het zuidelijk deel van Sudan maken de meeste kans op het verkrijgen van een vluchtelingenstatus. In de periode januari tot en met oktober 2001 kreeg één persoon de vluchtelingenstatus.

Feitelijke verwijdering vindt plaats, maar op zeer beperkte schaal.

4.6 Samenvatting

Sudan kent een groot aantal (vier miljoen) binnenlands ontheemden als gevolg van de zich jarenlang voortslepende oorlog. Ook in de verslagperiode zijn er nieuwe ontheemden bijgekomen als gevolg van de strijd in de oliegebieden, in Bahr El-Ghazal en in het Nubagebergte. Overigens kwam ook een bescheiden beweging op gang van binnenlands ontheemden die terugkeerden naar hun inmiddels veiliger geworden gebieden van herkomst.

De levensomstandigheden van de binnenlands ontheemden in en rond Khartoem zijn gemiddeld weliswaar minder dan voor het grootste deel van de bevolking van Khartoem, maar er is geen sprake van direct levensbedreigende omstandigheden. Gebrek aan onderwijs, werk, inkomen en toekomstperspectief vormt voor het merendeel van de ontheemden een groot probleem. Ook is er, zoals overal in Noord-Sudan, veel discriminatie (hogere huren, nauwelijks scholings- en arbeidsmogelijkheden). Ontheemden worden behandeld als tweederangs burgers.

Personen die door de Sudanese regering als politieke tegenstanders worden gezien en te maken krijgen met maatregelen van de zijde van de veiligheidsdienst, kunnen zich daaraan in het algemeen niet onttrekken door zich elders in Sudan te vestigen.

In de omringende landen van Sudan bevinden zich in totaal naar schatting ruim 310.000 Sudanese vluchtelingen (Uganda 150.000, Ethiopië 90.000, Kenia 70.000 en Eritrea 700). Terugkeer naar Sudan is vooralsnog geen optie.

De wettelijke leeftijd van meerderjarigheid is achttien jaar. Ongetrouwde jongeren van zestien en zeventien jaar worden niet als zelfstandig beschouwd, slechts straatkinderen kunnen als de facto zelfstandig worden gezien.

Minderjarigen die niet langer opvang hebben bij hun ouders worden gewoonlijk opgevangen door de familie. Bij uitzondering komt het voor dat wezen geen opvang krijgen of kinderen te vondeling worden gelegd, of dat kinderen op straat gaan leven. Straatkinderen hebben vaak wel ouders, die echter niet voor hun kunnen zorgen. In de enkele bestaande tehuizen voor straatkinderen of wezen zijn de levensomstandigheden slechter dan die van grote delen van de bevolking; qua capaciteit zijn deze tehuizen ontoereikend.

In het gehele land voeren internationale organisaties humanitaire hulpactiviteiten uit, veelal in het kader van de Operation Lifeline Sudan, een consortium van VN-organisaties en internationale NGO's.

UNHCR acht terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Sudan slechts mogelijk indien bij de beoordeling rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden en kenmerken van betrokkene, waaronder etnische afkomst, godsdienst en gebied van herkomst.

UNHCR wijst erop dat de terugkeer van afgewezen asielzoekers hoogstwaarschijnlijk zal plaatsvinden naar Khartoem, waar zij wellicht niet vandaan komen. Als gevolg hiervan zouden afgewezen Sudanese asielzoekers, met name die uit het zuiden, waarschijnlijk terechtkomen in een van de ontheemdenkampen waar de leefomstandigheden zeer armoedig en de economische mogelijkheden beperkt zijn, aldus UNHCR.

Geen van de ons omringende landen kent een beleid waarbij een subsidiaire status wordt toegekend aan Sudanese asielzoekers op grond van de algemene situatie in Sudan. Van Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden is bekend dat zij afgewezen Sudanezen verwijderen naar Sudan.


5 Samenvatting



De politieke ontwikkelingen in Noord-Sudan werden in de verslagperiode gekenmerkt door een verdere consolidatie van de positie van president Al-Bashir. De rol van Al-Turabi is met zijn arrestatie en huisarrest voorlopig uitgespeeld. De politieke basis van de regering is door het vertrek van Al-Turabi en zijn aanhang weliswaar versmald, maar de positie van president Al-Bashir is onbedreigd doordat de oppositie verdeeld is. De machtsbasis van de regering berust mede op de steun van de veiligheidsdiensten en het leger (dat zo nodig in het gareel gehouden wordt door de veiligheidsdiensten).

In het conflict tussen Noord- en Zuid-Sudan werd in de periode april 2001 tot september 2001 weinig politieke voortgang geboekt. Vanaf september 2001 wist een Amerikaans initiatief, met oud-senator John Danforth als bemiddelaar, weer enige beweging te bewerkstelligen. De Amerikaanse inspanningen leidden in januari 2002 tot een staakt-het-vuren-overeenkomst voor het Nubagebergte tussen de Sudanese regering en de SPLM/A voor een (inmiddels verlengde) periode van zes maanden. Partijen houden zich vooralnog aan het staakt-het-vuren.

Op 20 juli 2002 werd in Machakos (Kenia) vrij onverwacht een principe-akkoord bereikt tussen de Sudanese regering en de SPLM over zaken als het recht op zelfbeschikking en de scheiding van staat en religie. Op 12 augustus 2002 is een tweede onderhandelingsronde begonnen over de resterende geschilpunten. Op 2 september 2002 echter brak president Al-Bashir na de val van Torit de vredesonderhandelingen af.

De oliewinning speelt een steeds belangrijker rol in het Sudanese conflict. De meeste oliegebieden bevinden zich in het zuiden, terwijl de oliewinning door de regering gecontroleerd wordt, die ook de inkomsten krijgt. De militaire operaties namen toe in deze gebieden. Enerzijds voerde het SPLA gerichte acties uit tegen de oliemaatschappijen, die het tot legitiem doelwit in de strijd verklaarde. Anderzijds trad de regering op tegen rebellen en de lokale bevolking in de oliegebieden, onder meer met bombardementen en het platbranden van dorpen.

In de verslagperiode deden zich geen grote verschuivingen voor in de militaire krachtsverhoudingen. Noord-Sudan (met uitzondering van de deelstaten Blue Nile, Southern en Western Kordofan, Southern en Western Darfur) alsmede enkele gebieden in Zuid-Sudan (namelijk de garnizoensplaatsen die in handen van de regering zijn, de deelstaat Western Equatoria met uitzondering van het grensgebied, het zuidelijke deel van de deelstaat Buheyrat en het noordoostelijke deel van de deelstaat Upper Nile) vormen relatief veilige gebieden. Overgangsgebieden worden gevormd door de deelstaten Blue Nile, Southern en Western Kordofan, Southern en Western Darfur en Upper Nile met uitzondering van het noordoostelijke deel. De situatie is onveilig in Zuid-Sudan, met uitzondering van de genoemde relatief veilige gebieden in Zuid-Sudan, en van het genoemde overgangsgebied van de deelstaat Upper Nile.

In de afgelopen vijf jaar is het economische beleid aanzienlijk verbeterd, en de eerste resultaten hiervan beginnen zichtbaar te worden in de verbeterde macro-economische kengetallen. Wel is sprake van een ongelijke ontwikkeling, waarbij het zuiden, westen en oosten sterk achterblijven. De olie-inkomsten vloeien nauwelijks terug naar het zuiden. De grote aantallen binnenlands ontheemden en slachtoffers van de periodieke droogten zijn aangewezen op voedselhulp.

De internationale gemeenschap toonde zich ook in de verslagperiode diep bezorgd over het gebrek aan respect door alle partijen voor de relevante regels van het internationale humanitaire recht. Burgers werden in de onveilige gebieden en in mindere mate in de overgangsgebieden op aanzienlijke schaal slachtoffer van de oorlogshandelingen.

De regering maakt zich in de door haar beheerste gebieden schuldig aan schendingen van het recht op vrije meningsuiting, van het recht op vrijheid van godsdienst en van de politieke vrijheden. Ook maakt de regering zich schuldig aan willekeurige arrestatie en detentie zonder proces van politieke tegenstanders, mensenrechtenactivisten en journalisten, evenals aan intimidatie van de bevolking  door veiligheidsdiensten, leger en politie.

De veiligheidsdiensten houden een ieder scherp in de gaten. Als gevolg van de intensieve controle op de bevolking zullen de veiligheidsdiensten op de hoogte raken als iemand zich sterk profileert op politiek of religieus terrein. In dat geval kan deze persoon, ongeacht zijn etnische afkomst,  problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten ondervinden, variërend van intimidatie en het opleggen van

reisbeperkingen tot arrestatie en (meerdere) detenties, waarbij marteling niet is uitgesloten. Personen die zich niet profileren zullen in de meeste gevallen niet door de veiligheidsdiensten lastiggevallen worden.

Zuid-Sudanezen, die zich voor het eerst in het noorden vestigen, trekken door hun vestiging de aandacht van de autoriteiten en kunnen op grond van hun etnische afkomst worden verdacht van lidmaatschap van of sympathie voor een verzetsbeweging. Het is mogelijk dat deze nieuwkomers problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten ondervinden in de vorm van ruwe ondervragingen en (korte) detenties, waarbij mishandeling niet kan worden uitgesloten. 

Als na verloop van tijd echter blijkt dat betrokkene geen politieke of militaire activiteiten tegen de regering onderneemt of ondernomen heeft, dan ondervindt betrokkene verder in de regel geen ernstige problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten.

Met name Zuid-Sudanezen kunnen zich door een verblijf in het buitenland verdacht maken in de ogen van de autoriteiten. Deze personen lopen bij terugkeer in Sudan (in het door de regering gecontroleerde gebied) het risico te worden geconfronteerd met vormen van negatieve bejegening door de veiligheidsdiensten, zoals ruwe ondervragingen, (korte) detenties en meldingsplicht. Op het moment dat zij in Sudan terugkeren, zullen de veiligheidsdiensten willen nagaan in hoeverre zij zich oppositioneel opstellen, danwel hebben opgesteld. Indien betrokkkenen zich politiek of religieus niet profileren of hebben geprofileerd in Sudan danwel in het buitenland, is de kans gering dat zij ernstige problemen van de zijde van de autoriteiten zullen ondervinden.

Het is niet uitgesloten dat politieke tegenstanders van de regering die zich sterk profileren door bijvoorbeeld de gewapende strijd tegen de regering te steunen, bij terugkeer ernstige problemen van de zijde van de veiligheidsdiensten zullen ondervinden.

Zuid-Sudanezen die het land niet via de officiële kanalen hebben verlaten, zullen bij terugkeer in Khartoem vrijwel zeker problemen van de zijde van autoriteiten ondervinden, vanwege vermeende sympathie voor de SPLM.

In Sudan wordt vrouwenbesnijdenis nog steeds op grote schaal uitgevoerd. Mogelijkheden om zich te onttrekken aan vrouwenbesnijdenis zijn in het algemeen beperkt, en zijn onder meer afhankelijk van sociale klasse en woonomgeving (stad/platteland). De Sudanese cultuur biedt nauwelijks of geen bescherming tegen geweld tegen vrouwen. Vrouwen kunnen in theorie bescherming tegen geweld vinden bij de autoriteiten maar zullen dat veelal niet durven. Veel geweld vindt plaats tegen binnenlands ontheemde vrouwen, vanwege hun kwetsbare positie. Ook in het kader van de gewapende conflicten kunnen vrouwen slchatoffer worden van (seksueel) geweld.

Ontvoeringen van vrouwen en kinderen vinden nog steeds plaats, met name in de zuidelijke en westelijke deelstaten. Aan deze ontvoeringspraktijken maken alle bij de oorlog betrokken partijen zich schuldig, maar de regeringsgezinde milities in het bijzonder.

Sudan kent vier miljoen binnenlands ontheemden als gevolg van de zich jarenlang voortslepende oorlog. Ook in de verslagperiode zijn er nieuwe ontheemden bijgekomen als gevolg van de strijd in de oliegebieden, in Bahr El-Ghazal en in het Nubagebergte.

De levensomstandigheden van de binnenlands ontheemden in en rond Khartoem zijn gemiddeld weliswaar minder dan voor het grootste deel van de bevolking van Khartoem, maar er is geen sprake van direct levensbedreigende omstandigheden. Gebrek aan onderwijs, werk, inkomen en toekomstperspectief vormt voor het merendeel van de ontheemden een groot probleem.

Personen die door de Sudanese regering als politieke tegenstanders worden gezien en te maken krijgen met maatregelen van de zijde van de veiligheidsdienst, kunnen zich daaraan in het algemeen niet onttrekken door zich elders in Sudan te vestigen.

De wettelijke leeftijd van meerderjarigheid is achttien jaar. Ongetrouwde jongeren van zestien en zeventien jaar worden niet als zelfstandig beschouwd, slechts straatkinderen kunnen als noodgedwongen de facto zelfstandig worden gezien.

Minderjarigen die niet langer opvang hebben bij hun ouders worden gewoonlijk opgevangen door de familie. Bij uitzondering komt het voor dat wezen geen opvang krijgen of kinderen te vondeling worden gelegd, of dat kinderen op straat gaan leven. Straatkinderen hebben vaak wel ouders, die echter niet voor hun kunnen zorgen. In de enkele bestaande tehuizen voor straatkinderen of wezen zijn de levensomstandigheden slechter dan die van grote delen van de bevolking; qua capaciteit zijn deze tehuizen ontoereikend.

In het gehele land voeren internationale organisaties humanitaire hulpactiviteiten uit, veelal in het kader van de Operation Lifeline Sudan, een consortium van VN-organisaties.

UNHCR acht terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Sudan slechts mogelijk indien bij de beoordeling rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden en kenmerken van betrokkene, waaronder etnische afkomst, godsdienst en gebied van herkomst.

UNHCR wijst erop dat de terugkeer van afgewezen asielzoekers hoogstwaarschijnlijk zal plaatsvinden naar Khartoem, waar zij wellicht niet vandaan komen. Als gevolg hiervan zouden afgewezen Sudanese asielzoekers, met name die uit het zuiden, waarschijnlijk terechtkomen in een van de ontheemdenkampen waar de leefomstandigheden zeer armoedig en de economische mogelijkheden beperkt zijn, aldus UNHCR.

Geen van de ons omringende landen kent een beleid waarbij een subsidiaire status wordt toegekend aan Sudanese asielzoekers op grond van de algemene situatie in Sudan. Van Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden is bekend dat zij afgewezen Sudanezen verwijderen naar Sudan.

Bijlage 1    Kaarten van Sudan

Bijlage 2     Literatuurlijst

Deng, Francis M.                War of Visions, Conflict of Identities in the Sudan,

                                           The Brookings Institution, Washington D.C. 1995

Economist Intelligence     Sudan Country Reports (vanaf 1998 t/m april 2002)

Unit (EIU)

Europa Publications         Africa South of the Sahara 2000, Sudan

International Crisis          Capturing the moment: Sudan's peace process in the 

Group                               balance, 3 april 2002

IRIN-CEA                         Persberichten april 2001-mei 2002

Koninklijk Instituut          Landenreeks Sudan, 1998

voor de Tropen

Norwegian Refugee          Internal Displacement in Sudan, Backgroundpaper Council/Global IDP          prepared for the mission to Sudan of the Senior Inter-Project                               Agency Network on the Internal Displacements, 2-13

                                         april 2002

UN ECOSOC                   Situation of human rights in the Sudan, Report of the

                                         Special Rapporteur, 23 January 2002, E/CN.4/2002/46

UNGA                             Situation of human rights in the Sudan, 14 October 1999

                                      (A/54/467)

UNGA                           Situation of human rights in the Sudan, Interim report of

                                      the Special Rapporteur, 11 September 2000 (A/55/374)

UNGA                           Situation of human rights in the Sudan, Interim report of

                                      the Special Rapporteur, 7 September 2001 (A/56/336)

UNGA                           Resolution on the Situation of the human rights in the

                                      Sudan, 28 February 2002, A/RES/56/175

UNHCR                         Global Appeal 2002

USCR                            Mid Year Country Report 2001

                                      World Refugee Survey Sudan 2002 (betreft 2001)

US Department                 Country reports on human rights practices - Sudan -

of State                          2001, March 4, 2002

US Department                 2001 - Country Reports on Human Rights Practices,

of State                          Sudan, Bureau of Democracy, Human Rights and

                                      Labor, 4 maart 2002

Bijlage 3     Politieke en militaire organisaties

De per 1 januari 2002 officieel geregistreerde politieke partijen zijn:

· Coalition of Employees Forces  - (Tahalof Qowa Al-Shab Al-Amela);

· Democratic Unionist Party (DUP, dat wil zeggen de factie onder leiding van Al-Hindi) - (Al-Etihady Al-Demograty);

· Democratic Salvation Unionist Movement (UDSF) - (Gabhat Al-Enqaz Al-Demogratia Al-Motahedah);

· Free Democrats - (Al-Demograteen Al-Ahrar);

· Free Sudanese National Party - (Al-Qawmi Al-Sudani Al-Hurr);

· Islamic Umma - (Al-Umma Al-Islami);

· Muslim Brothers - (Al-Akhwan Al-Muslimeen);

· National Alliance for South Sudan - (Al-Tagamo'e Al-Watany Leharkat Ganoub Al-Sudan);

· National Congress (Party) (NC(P)) - (Al-Mou'tamar Al-Watani) = Regeringspartij;

· National Correction Congress - (Moa'atamr Al-Esslah Al-Watany);

· National Islamic Front (NIF) - (Al-Gabbha Al-Ghaoumia Al-Sudania);

· Nile Valley Congress - (Moa'tamar Wadi El Nil);

· Nile Valley Union - (Wehdat Wadi El Nil);

· Peoples Congress (PC) - (Al-Moa'tamar Al-Shaabia);

· Popular National Congress (PNC of PNCP) - (Al-Mou'tamar Al-Sha'abi) = nieuwe partij van Dr. Hassan Al-Turabi;

· Progress and Social Justice - (Al-Taqadom Wa' Al-Adalla Al-Egtma'ia);

· Sudanese Central Movement - (Al-Harka Al-Sudania Al-Markazia (Hasam));

· Sudanese National Labour Party - (Al-Aamal Al-Watany Al-Qawmi Al-Sudani);

· Sudanese National Front - (Al-Gabb'ha Al-Qawmia Al-Sudania);

· Umma Party / Nation Party - (Hizb Al-Umma), dat wil zeggen een afsplitsing onder leiding van Al Nour Gadien

Belangrijkste niet-geregistreerde politieke partijen en organisaties zijn:

· Baath Party (pro Syrian) - (Hizb Al-Baath);

· Baath Party (pro Iraq) - (Hizb Al-Baath);

· Beja Congress - (Moutammar Al-Beja);

· Democratic Forces Front (DFF) - (Gabbhat Al-Ghowa Al-Democratia, GAD);

· Democratic Unionist Party (DUP, de hoofdfactie onder leiding van Al-Mirghani) - (Al-Hizb Al-Etihadi Al-Democraty);

· National Congress (NC) - (Al-Moutammar Al-Watani);

· National DemocraticAlliance (NDA) - (Al-Tahaluf Al-Watani Al-Democrati);

· Arab Nasserist Social Party - (Al-Arabi Al-Nasiri);

· New Forces Movement - (Harakat Al-Ghowa Al-Haditha, HAG);

· Sudan African National Union (SANU) - (Ittihad Al-Sudan Al-Ghaoumi Al-Afrighi);

· Sudanese Communist Party (S)(CP) - (Al-Shioue'ei Al-Sudani);

· Sudan Federal Party - (Al-Hizb Al-Federali Al-Soudani);

· Sudanese National Party (SNP) - (Al-Hizb Al-Ghoumi Al-Soudani);

· Sudan People's Liberation Movement (SPLM) - (Al-Harakat Al-Shaabia Le Tahreer Al-Sudan);

· Union of National Democratic Forces - (Ittihad Al-Ghowa Al-Wataannia Al-Dimocratia);

· Union of Southern African Parties (USAP) - (Ittihad Al-Ahzab Al-Ganoubia Al-Afrigia);

· Sudan United Forces - (Ghowa Al-Sudan Al-Muttahida);

· Umma Party / Nation Party (UP, dat wil zeggen de hoofdstroming onder leiding van Al-Mahdi) - (Al-Umma).

De belangrijkste strijdende partijen in het noord-zuid conflict zijn:

GANTRY

Gogrial Aweil Nyamlell Tonj Rumbek and Yirol is een zuidelijke rebellenbeweging die onder leiding van Kerubino Bol stond tot aan zijn dood in september 1999. Deze beweging behoort tot de ondertekenaars van het vredesakkoord van Khartoem van april 1997, maakt deel uit van de UDSF/SSDF en staat aan de kant van de regering.

NDA

De NDA (National Democratic Alliance) is een samenwerkingsverband van een aantal in 1989 verboden Sudanese partijen (onder meer DUP, Umma Party / UP, Communistische Partij / CP, Baath Party en Union of Southern African Parties / USAP), vakverenigingen, officiersgroepen, en dergelijke. Sinds het van kracht worden van de wet op de politieke associaties van januari 1999 zijn de partijen niet langer verboden. Begin 2000 stapte de hoofdstroming van de UP onder leiding van Al-Mahdi uit de NDA. De NDA is de belangrijkste noordelijke politieke tegenstander van de Sudanese regering. De NDA heeft eigen strijdkrachten, waaronder de Sudan Allied Forces (SAF) die onder meer vanuit Eritrea en Ethiopië opereren. De betekenis van deze strijdkrachten was aan het einde van de verslagperiode niet groot meer. Ze werken samen met het SPLA van John Garang. De NDA maakt voor haar hoofdkwartier in Asmara gebruik van het gebouw waarin de voormalige Sudanese vertegenwoordiging gehuisvest was. In 1998 werd een binnenlands kantoor opgericht in Khartoem, dat geleid wordt door Joseph Ukel.

SAF

De Sudan Allied Forces (SAF) is de grootste gewapende noordelijke oppositionele beweging binnen de NDA. De SAF opereert voornamelijk in Oost-Sudan. In maart 2002 sloot de SAF een overeenkomst met de SPLM/A met als doel politieke en militaire integratie van beide bewegingen.

SPDF

De Sudan Peoples Democratic Front (SPDF) is de huidige naam van de beweging van Riak Machar, die eerder de SSIM leidde. De SPDF heeft in 2000 het regeringskamp verlaten en staat sinds het begin van 2002 formeel aan de kant van de SPLM/A.

SPLM/A 

De voornamelijk zwart-Afrikaanse Sudan People's Liberation Movement (SPLM), met als gewapende vleugel het Sudan People's Liberation Army (SPLA), is de belangrijkste zuidelijke oppositiegroep tegen de regering. De SPLM/A bestaat sinds 1991 voornamelijk uit Dinka, daar de beweging in dat jaar in facties uiteenviel die voornamelijk op stamloyaliteiten gebaseerd waren; niet-Dinka officieren, onder leiding van Riak Machar van de Nuer stam en Lam Akol van de Shilluk stam, splitsten zich af en vormden een aparte groep, bekend onder de naam SPLA-Nasir en later SPLA-United.

Kolonel John Garang leidt zowel de SPLM als het SPLA. De beweging zegt te vechten voor een democratische, federale Sudanese staat New Sudan en heeft het principe van zelfbestemming voor het zuiden op basis van een referendum aanvaard, al geven sommigen binnen het SPLA de voorkeur aan een volledig onafhankelijk Zuid-Sudan. Sinds medio 2000 beheerst het SPLA grote delen van het zuiden en zuidwesten, en bevecht het, als onderdeel van een verenigde commandostructuur binnen de NDA, regeringstroepen in de centrale en zuidoostelijke staten.

SPLA-Nuba

De SPLA-Nuba is een afsplitsing (juni 1996) van de Nuba Mountains SPLA en staat onder leiding van Mohammed Harun Kafi. Tekende een akkoord met de Sudanese regering en staat ook thans nog aan de zijde van de regering.

SPLA-Nuba Mountains

De SPLA Nuba Mountains of  Nuba Mountains SPLA stond onder leiding van Yusuf Kuwah tot aan zijn dood in april 2001, sindsdien is Abdel Aziz Al-Helo de leider. De beweging steunt de SPLM/A.

SPLA-United

Het SPLA-United (voormalig SPLA-Nasir) is een afsplitsing van het SPLA en staat thans onder leiding van Lam Akol. Het SPLA-United sloot zich aan bij de vredesakkoorden van Khartoem en Fashoda met de Sudanese regering en staat ook nu nog aan de kant van de regering, als deel van de USDF/SSDF.

SSDF

De Southern Sudan Defence Force onder leiding van Paulino Matip is de militaire vleugel van het United Democratic Salvation Front (UDSF). De SSDF omvat de gewapende vleugels van de ondertekenaars van het vredesakkoord van Khartoem van april 1997 (GANTRY, Bor Independence Group, Equatoria Defence Force, SPLA-United factie van Lam Akol). Tot eind 1999 maakte ook de SSIM van Riak Machar deel uit van de SSDF.

SSIM/A

De South Sudan Independance Moveme is een rebellenbeweging die indertijd onder leiding van Riak Machar is afgesplitst van de SPLA-United. De SSIM sloot zich aan bij het vredesakkoord van Khartoem en maakte tot eind 1999 deel uit van de UDSF/SSDF. Eind 1999 zegde Riak Machar echter zijn steun aan het vredesakkoord van Khartoem op, omdat hij stelde dat de afspraken niet nagekomen werden. Machar trad vervolgens in februari 2000 terug uit zijn functies, en sinds begin 2001 hebben hij en zijn aanhangers zich, onder de naam Sudan Peoples Democratic Front (SPDF) aan de zijde van het SPLA geschaard tegen de regering.

De SSIM staat thans onder leiding van Peter Gadet en steunt eveneens inmiddels de SPLM/A.

SSLM

De South Sudan Liberation Movement is een rebellenbeweging die sedert januari 2000 bestaat en onder leiding staat van dr Wol Duany. Komt voort uit de SSIM. De SSLM stond aan de zijde van de SPLM/A maar sloot in juli 2002 een overeenkomst met de regering.

SSUM

De South Sudan United Movement is een rebellenbeweging onder leiding van Peter Parr. Niet duidelijk is aan welke zijde Peter Parr staat, aangezien hij nogal eens wisselt. Aan het einde van de verslagperiode gaf hij steun aan het SPLA/SPDF kamp.

UDSF

Het United Democratic Salvation Front (UDSF) is de politieke vleugel van de Southern Sudan Defence Force, en groepeert de zuidelijke partijen die het vredesakkoord van Khartoem met de regering van april 1997 steunen. Het is ook vertegenwoordigd in het parlement van Sudan.

Bijlage 4     Andere afkortingen

(voor afkortingen van politieke partijen zie Bijlage 3)

AI                  Amnesty International

CEAWC      Committee for the Eradication of Abduction of Women and Children

DOP           Declaration of Principles (zie 2.2)

ICRC          International Committee of the Red Cross

FAR            Fellowship for African Relief (Canadese ngo)

IGAD          Intergovernmental Authority on Development (zie voetnoot 19)

IMF             Internationaal Monetair Fonds

IPF              IGAD Partners' Forum (zie voetnoot 19)

LEI             Libisch-Egyptisch Initiatief (zie 2.2)

LRA            Lord's Resistance Army (zie 2.2)

SOAT         Sudanese Organisation Against Torture

SVTG           Sudan Victims of Torture Group

WFP           World Food Programme (Wereldvoedselprogramma)

Bijlage 5     Identiteits- en reisdocumenten

­Pas­poor­ten, nationali­teits­cer­ti­fi­ca­ten en persoon­lijke identi­teits­be­wij­zen worden verstrekt door het Directoraat voor Immigratie en Nationaliteit van het Ministerie van Binnenland­se Zaken, dat deze bevoegdheid gedeeltelijk naar de deelstaatautoriteiten heeft gedelegeerd. Op het federale ministerie is een centraal register van alle reisdocumenten en identiteitspapieren, inclusief namen, foto's en de locatie waarop het document betrekking heeft. Het dragen van een legitimatiebewijs is verplicht voor elke Sudanees van 16 jaar en ouder. Bij een controle dient men zich te kunnen legitimeren met behulp van een paspoort of identiteitskaart.

· Paspoorten worden verstrekt aan personen van 18 jaar of ouder of, indien jonger dan 18 jaar, met de toestemming van de vader of de voogd van betrok­kene. Bij de aanvraag dienen een nationaliteitscertificaat en een geboorteakte te worden overgelegd. Tevens dient de aanvrager aanvullende informatie over zichzelf en zijn familie verstrekken. In dit verband kunnen de autoriteiten vragen om een bewijs (certificaat of pasje) waaruit blijkt dat de aanvrager de dienstplicht heeft vervuld of om een brief waarin aan aanvrager uitstel dan wel vrijstelling van de dienstplicht wordt gegeven.

· Nationaliteitscertificaten kunnen door iedereen worden aangevraagd. De aanvrager dient te beschikken over een verklaring van goed gedrag, afkomstig van de plaatselijke (eventueel wijk-)autoriteit, het zogenaamde volkscomité (popular committee). Een nationaliteitscertificaat is een vereiste bij sollicitaties naar overheidsfuncties. Ook bij officiële (financiële) transacties is overlegging van een nationaliteitscertificaat vereist. Minderjarigen hebben voor de aanvraag van een nationaliteitscertificaat de toestemming van vader of voogd nodig.

· Geboorteakten   Op elk gewenst moment kan aangifte worden gedaan bij een lokaal registratiekantoor van geboorte en overlijden, ressorterend onder bovengenoemd Directoraat van het Ministerie van Binnenland­se Zaken. In Khartoem is een centraal register, General Registrar of Births and Deaths, waar eveneens aangifte kan worden gedaan en waar alle gegevens uit het hele land kunnen worden opgevraagd. Dit kantoor geeft ook uittreksels uit het register af. Over het algemeen wordt pas aangifte gedaan op het moment dat een geboorteakte nodig is. Dan wordt een verklaring opgehaald bij het ziekenhuis, waar het kind is geboren. Met deze verklaring wordt de geboorte geregistreerd bij een registratiekantoor en wordt een uittreksel afgegeven. Is er geen verklaring van een ziekenhuis dan dient de vader een verklaring af te leggen. Bij twijfel omtrent de leeftijd wordt onderzoek verricht en beslist een panel van artsen. Er wordt dan een geboortejaar vastgesteld, terwijl de geboortedag op 1 januari wordt gezet.

· Voor identiteitskaarten geldt een minimumleeftijd van 16 jaar. Om een identiteitskaart te verkrijgen, dient men zich te melden bij een speciaal daartoe bestemd gemeentelijk kantoor (ressorterend onder bovengenoemd Directoraat van het Ministerie van Binnenland­se Zaken), met overhan­di­ging van pasfo­to's en nationali­teitscertifi­caat. Minderjarigen (16- en 17-jarigen) hebben de toestemming van vader of voogd nodig.

· Verder zijn alle werknemers die in de publieke sector werkzaam zijn, verplicht een werknemerskaart (employment card) te hebben. Deze kaarten worden afgege­ven door het ministerie van Arbeid (Ministry of Manpower). De werknemerskaart fungeert tevens als identiteitskaart naast het boven­genoemde identiteitsbewijs. Er zijn als zodanig geen sancties beschreven indien een kaart niet kan worden getoond.

· Uitreisvisa worden formeel verstrekt door het  Ministerie van Binnenlandse Zaken, Direc­toraat voor Immigratie en Natio­na­liteit. Ter verkrijging van een uitreisvisum dient de aanvrager in ieder geval een verklaring te overleggen dat hij/zij de militaire dienst volbracht heeft of dat daarvoor vrijstelling dan wel uitstel werd gegeven. In het algemeen geldt dat alle overheidsfunctionarissen een schriftelijke toestemming van hun werkgever dienen te overleggen. Artsen wordt het in het algemeen niet toegestaan het land te verlaten tenzij zij expliciete toestemming van het ministerie van Gezondheid hebben verkregen. Ook voor politiefunctionarissen en legerofficieren geldt dat zij in het algemeen moeilijk toestemming van hun hoofdkwartieren verkrijgen. In de praktijk geeft de veiligheidsdienst instructies aan de immigratie-autoriteiten over het verstrek­ken van uitreis­visa.

· Een vrouw die alleen buitenlands wil reizen dient tevens een goedkeuringsverklaring om te reizen te tonen die van haar vader, echtgenoot of mannelijk familielid (de zogenaamde mahram) afkomstig is. Deze verklaring dient te zijn afgestempeld door het volkscomité van de buurt waarin de vrouw woont.

· Dienst-identiteitskaarten (Service Identity Cards) worden verstrekt door het regionale administratiekantoor voor rekrutering aan hen die zich aanmelden voor de nationale dienstplicht.

Vervolgens worden aan hen die vrijstelling of uitstel van dienstplicht hebben gekregen schriftelijke verklaringen van vrijstelling respectievelijk uitstel afgegeven.

Bijlage 6     Overzicht rechterlijke macht

Het rechtssysteem omvat vier soorten rechtbanken: reguliere rechtbanken; traditionele rechtbanken, speciale rechtbanken en militaire rechtbanken. Daarnaast stelde de regering in 2001 een aantal noodrechtbanken in. Boven deze rechtbanken staan het Constitutioneel Hof (Constitutional Court) en het Openbaar Klachtenbureau (Public Grievances and Corrections Board), als sluitstuk van het systeem van rechtsspraak.

Reguliere rechtbanken

De reguliere rechterlijke macht is verdeeld over echelons, te weten de districtsrechtbanken (Dis­trict / Magistrate Courts), de provinciale rechtbanken (General / Provincial Courts), de hoven van beroep (Courts of Appeal) en het Hooggerechtshof  (Supreme Court).

In alle echelons zijn kamers voor civiele, familierechtelijke en strafzaken. Dit kunnen enkel- of meervoudige kamers zijn. Op welk echelon een zaak in eerste aanleg wordt behandeld is afhankelijk van de aard van de zaak. Districtsrechtbanken kennen drie niveaus: eerste graad, tweede graad en derde graad. Ook hierbij is het niveau van behandeling afhankelijk van de aard van de zaak. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn neergelegd in de wet op de procedures van strafrecht, van 1991 (Criminal Procedures Act 1991) en de wet op de procedures van het civiel recht, van 1983 (Civil Procedures Act 1983).

Voor familierechtelijke aangelegenheden is er een verdeling gemaakt tussen de zogenaamde rechtbanken voor moslims (muslim courts) en de rechtbanken voor niet-moslims (non-muslim courts). Deze rechtbanken zijn familierechtelijke kamers van de reguliere rechtbank. Enkele rechtbanken hebben kamers voor zowel moslims als niet-moslims, maar in de meeste rechtbanken zijn slechts kamers voor moslims. Alle niet-moslims kunnen voor familierechtelijke kwesties bij de rechtbanken voor niet-moslims terecht. Afhankelijk van de stam of religie van de eiser wordt bepaald welk recht van toepassing is.

Districtsrechtbanken

Strafzaken voorgelegd aan de districtsrechtbanken betreffen in het algemeen lichtere vergrij­pen. Straffen die door de districtsrechter, de Magi­straat, kunnen worden opgelegd zijn veelal boetes, korte gevan­genisstraffen, zweep­slagen en dergelijke ofwel  zogenaamde 'remedies', zoals compen­sa­tie voor aangebrachte schade, speciale taakstelling (zoals tenuitvoer­legging van overeenkom­sten) en lastgevingen. Bij de meeste civiele zaken dient de rechter rekening te houden met de ernst van het vergrijp en de daarbij behorende strafmaat. Wanneer deze zijn bevoegdheden te boven gaan, dient hij de zaak voor te leggen aan het eerstvolgende hogere gerecht, de provinciale rechtbank.

Provinciale rechtbanken

In zwaardere strafzaken die in de provinciale rechtbanken worden behandeld kunnen straffen worden opgelegd als boetes, gevange­nisstraffen, geseling, amputaties van ledematen alsmede de doodstraf. Deze laatste straf kan worden uitgevoerd door ophanging, steniging (in geval van overspel door gehuwden) of in de vorm van vergel­ding (gsas). Vergelding houdt in dat de straf op iden­tieke wijze als het ver­grijp wordt uitgevoerd. Ook kan een veroor­deelde voor gewapen­de moordoverval worden veroordeeld tot kruisi­ging. Hieronder wordt verstaan dat een verdachte eerst door ophan­ging ter dood wordt gebracht, waarna hij aan een kruis (of paal)  wordt genageld als afschrikwekkend voorbeeld voor de bevolking. In Sudan worden voorzo­ver dezerzijds bekend de islamitische hudud-straffen , met uitzonde­ring van geseling en amputaties, niet ten uitvoer gebracht. Wanneer een veroordeelde een financiële compensatie aanbiedt welke door het slachtoffer of zijn familie wordt geaccepteerd, moet de rechter zich bij deze regeling neerleggen.

De doodstraf, maar ook een levenslange gevangenisstraf, uitge­sproken door een provinciale rechtbank, dient altijd te worden getoetst door het Hoogge­rechtshof, dat vervolgens een aanbeveling doet aan de president van de repu­bliek, die het vonnis dient te bekrachtigen. Het Hooggerechtshof kan, ook wanneer het van oordeel is dat de gevolgde procedures en het vonnis op zich correct zijn, adviseren om de doodstraf niet uit te voe­ren.

In iedere wat grotere plaats zijn districtsrechtbanken en/of provinciale rechtbanken.

Hof van Beroep en Hoogge­rechtshof

In het algemeen staat tegen elk vonnis beroep open bij een hogere rechter.

Voor wat betreft civiele, familierechtelijke en strafzaken fungeren het Hof van Beroep en het Hooggerechtshof als be­roepsin­stantie. In elk van de vroegere negen deelstaten bevindt zich een Hof van Beroep. Na de uit­breiding van het aantal deelstaten tot 26 in 1994, is niet langer in iedere deelstaat een Hof van Beroep gevestigd. In het geval in een deelstaat geen Hof van Beroep aanwezig is, kan men zich wenden tot een Hof van Beroep in een andere deelstaat.

Het Hoogge­rechtshof is gevestigd in Khartoem, maar heeft ook kamers in de steden Port Sudan, Wad Medani en El Obeid.

Bestuurlijke zaken worden door deze instanties in eerste aanleg behandeld. Besluiten genomen door de federale overheid behoren tot de competentie van het Hooggerechtshof . Besluiten van lagere autoriteiten vallen onder de jurisdictie van het Hof van Beroep. In beide gevallen vindt behandeling plaats in een enkelvoudige kamer. Beroep staat open bij dezelfde instantie maar dan een meervoudige kamer.

Voorheen waren alle rechters van het Hooggerechtshof juridisch geschoold, maar tegen­woordig hebben in het Hooggerechtshof ook shari'a-rechters zitting. Wel dient de hoogste rechter (Chief Justice) volledig juri­disch geschoold te zijn.

Het Hooggerechtshof  bestaat uit maximaal 45 rechters. Thans zijn het er slechts 24.

Het Constitutionele Hof

Het Constitutionele Hof spreekt zich uit over constitutionele aangelegenheden.

Het is samengesteld uit 7 rechters. De leden van het Constitutionele Hof worden voorgedragen en benoemd door de president, hetgeen door het parlement dient te worden bekrachtigd. De benoeming is voor vijf jaar. De competentie van het Constitutionele Hof is enerzijds gericht op bescherming van constitutionele vrijheden van individuen. Individuen kunnen daartoe klachten tegen overheidsdienaren indienen. Anderzijds toetst het Constitutionele Hof wetten aan de grondwet. Ook behoort het nemen van gerechtelijke stappen tegen de president van de staat of de gouverneurs van de deelstaten tot de competentie van het Hof. De beslissingen van het Hof zijn bindend. Voor de uitvoering van de beslissingen verwijst het Hof naar de rechtbanken. Sinds de oprichting in april 1999 tot eind 2001 heeft het Constitutionele Hof 200 zaken in behandeling genomen, waarvan in circa 60 zaken werd beslist. De overige zaken lopen nog. De regelgeving voorziet niet in termijnen.

Het Constitutionele Hof vormt (tezamen met het Openbaar Klachtenbureau, zie hieronder) in theorie een onafhankelijk mechanisme als sluitstuk van het rechtssysteem. Gezien de wijze van benoeming van de leden, namelijk op voordracht van de president van de staat, kan echter aan de onafhankelijkheid van beide lichamen getwijfeld worden. De goedkeuring van de voordrachten door het parlement is in de praktijk slechts een formaliteit. Bovendien heeft de president van de staat ook in de uitvoering van besluiten een belangrijke rol.

Het Openbaar Klachtenbureau

Het Openbaar Klachtenbureau (Public Grievances & Corrections Board) is vergelijkbaar met het Nederlandse instituut van de Nationale Ombudsman. Evenals bij het Constitutionele Hof worden de leden voorgedragen en benoemd door de President, na goedkeuring van het parlement. Kort gezegd behandelt het Klachtenbureau klachten van onderdanen van Sudan tegen overheidsdiensten en voert het inspecties uit bij overheidsinstanties. In het jaar 2000 werden 580 zaken in behandeling genomen, waarvan in 447 werd beslist, de overige zaken liepen nog in december 2001.

Traditionele rechtbanken (Customary Law Courts)

De meest bezochte rechtbanken zijn de traditionele rechtbanken (Customa­ry Law Courts), ook wel bekend als Town and Native Courts). De reden dat zo vaak van de traditionele rechtbanken gebruik wordt gemaakt is dat de districts- en provinciale rechtbanken overwegend te vinden zijn in de grotere plaatsen, terwijl de traditionele rechtbanken ook in kleinere plaatsen en op het platteland aanwezig zijn. De traditionele rechtbanken zijn in Khartoem afgeschaft. Daarnaast zijn de procedures er minder formeel, zijn de kosten aanmerkelijk lager en is de rechtspraak snel­ler. De rechters zijn niet juridisch geschoold, maar leken die over het alge­meen een goede reputatie hebben. Het zijn notabelen, volkshoofden en sheiks van goede naam en faam. Zij spreken recht naar traditioneel gewoonterecht, hetgeen met name in het islamitische noorden van het land betekent dat er een grote invloed is van de shari'a. In de traditionele rechtbanken op het platteland worden zaken met betrekking tot grasland, water en landbouw behandeld. Tegen beslissingen genomen door de traditionele rechtbanken staat beroep open bij de districtsrechtbank eerste graad. De traditionele rechtbanken kunnen alle straffen opleggen die districtsrechtbanken kunnen opleg­gen.

Bijzondere rechtbanken (Special Courts)

De bijzondere rechtbanken zijn met name belast met vergrijpen die strafbaar zijn krachtens de shari'a. Deze rechtban­ken worden inge­steld door de hoogste rechter van het Hooggerechtshof (Chief Justice). Beroep tegen uitspraken van deze rechtbanken is in principe mogelijk bij een Hof van Beroep. Cassa­tie bij het Hoogge­rechtshof is slechts mogelijk indien de hoogste rechter van dit Hof  in het verzoek hiertoe van betrokkenen toe­stemt. In mei 2001 werd een bijzondere rechtbank ingesteld in El Fasher.

Rechtbanken voor de openbare orde (Public Order Courts)

Medio 2000 hief de minister van Justitie de speciale status van de rechtbanken voor de openbare orde op. Overtredingen van de wet op de openbare orde van de deelstaat Khartoem dienen thans in de strafrechtbanken te worden behandeld. De praktijk is dat uitsluitend de naam rechtbank voor de openbare orde gewijzigd is. Onder de noemer van districtsrechtbank eerste graad zijn het feitelijk nog immer ad hoc samengestelde rechtbanken, dat wil zeggen speciaal ingericht voor de te behandelen zaak. De opgelegde straf wordt onmiddellijk ten uitvoer gebracht.

De benoe­ming van de rechters, die niet altijd juri­disch zijn ge­schoold, vindt plaats door een panel dat nauwe banden met het NIF/NC(P) onder­houdt. De bijzondere rechtbanken worden veelal bemand door jonge aanhangers van het regime en van de ideolo­gie van het NIF. Deze bijzondere rechtbanken zijn vooral belast met vergrijpen die straf­baar zijn krachtens de shari'a. Ze behandelen onder andere alcoholdelicten, het onwettig bewonen van andermans goed, de ver­storing van de openbare orde en hande­lingen in strijd met de volks­gezond­heid zoals het eten van vlees van een dier dat niet op isla­mitische wijze is geslacht. De rechtsgang is uiterst summier en wordt niet schriftelijk vastge­legd. Deze bijzondere rechtbanken zijn berucht om hun strenge straffen. Naast boetes, gevange­nis­straffen en inbeslag­neming van bezittingen, leggen zij ook zweep­slagen op. Ze worden beschouwd als instellingen van onderdruk­king en intimidatie.

Militaire rechtbanken (Military Courts­)

Militaire rechtbanken kunnen op ad hoc basis gevormd worden indien zich een zaak voordoet, maar worden sinds 1999 niet meer voor civiele rechtszaken gebruikt. De huidige militaire rechtbanken baseren zich uitsluitend op militair recht, toegepast op militair personeel. De procesvoering bij de  militaire rechtbanken is niet openbaar en de mogelijkheden tot verde­diging zijn inadequaat. De vonnissen zijn onher­roepelijk. Militaire rechtban­ken zijn bevoegd, ter bestraffing van mis­drijven tegen de staatsveiligheid, de dood­straf op te leggen. In april 1990 en in juli 1992 werden door militaire rechtbanken doodstraffen uitgesproken in verband met couppogingen. Deze werden onmiddellijk ten uitvoer ge­bracht.

Noodrechtbanken (emergency courts)

In 2001 stelde de regering in het westen van het land noodrechtbanken in om banditisme te berechten. De noodrechtbanken waren samengesteld uit civiele en militaire rechters. Verdachten werd geen toegang geboden tot rechtsbijstand. De noodrechtbanken spraken onder meer veroordelingen uit tot de doodstraf en amputatie. De veroordelingen werden snel ten uitvoer gebracht, met slechts een week voor de verdachte om beroep aan te tekenen; er waren berichten dat personen een dag na de veroordeling ter dood werden gebracht.

Bijlage 7     Procedures dienstplicht

Hieronder is stapsgewijs beschreven hoe de procedure voor het vervullen van de nationale dienstplicht verloopt. Allereerst volgt de procedure voor scholieren die de middelbare school afronden en daarna al dan niet gaan studeren. Vervolgens is aangegeven welke weg wordt gevolgd voor hen die geen middelbare school hebben afgemaakt. De procedure is neergelegd in de wet op de nationale dienstplicht van 1992 (National Service Act 1992).

I     Procedure voor eindexamenkandidaten


- alle eindexamenkandidaten van middelbare scholen worden door de school aangemeld bij het ministerie van Onderwijs;

- het ministerie van Onderwijs geeft deze namen door aan het ministerie van Defensie;

- het ministerie van Defensie stuurt oproepen voor alle (mannelijke) eindexamenkandidaten aan de scholen;

- de scholen geven de oproepen aan de eindexamenkandidaten, vóór het eindexamen, met daarop vermeld de datum en plaats waar zich te melden.

- ook wordt door het ministerie van Defensie een algemene oproep via krant, televisie en radio gedaan aan alle eindexamenkandidaten om zich te melden op een bepaalde datum;

- de scholier moet zich, na het eindexamen te hebben afgelegd (en vóór de uitslag), melden bij het regionale administratiekantoor voor rekrutering in de wijk waar hij woont  en krijgt een dienst-identiteitskaart (service identity card). Het rekruteringskantoor ontvangt van het ministerie van Defensie een lijst met personen die zijn opgeroepen voor de dienstplicht;

- vervolgens wordt de rekruut doorgestuurd naar een van de trainingskampen in de omgeving waar de basistraining wordt gegeven. Veelal wordt eerst tijdens de basistraining beslist of de rekruut in aanmerking komt voor vrijstelling, hetgeen slechts om medische redenen kan zijn. In het geval van vrijstelling om medische redenen ontvangt de desbetreffende rekruut hierover een schriftelijke verklaring;

- aan het eind van de basistraining - die in principe 45 dagen duurt, maar soms een paar dagen uit kan lopen - vindt op diverse plekken een afsluitende ceremonie ter beëindiging van de basistraining plaats. Daar gaan alle kandidaten gezamenlijk naar toe. Daarna hoeven zij slechts hun persoonlijke spullen uit het trainingskamp op te halen en kunnen zij naar huis;

- vervolgens wordt aangekondigd waar de rekruten  hun einddiploma van de middelbare school kunnen ophalen, dit zal een paar dagen later zijn;

- sommigen zullen zich inschrijven bij de universiteit.
Procedure voor degenen die niet doorstuderen


- tussen de afloop van de basistraining en de periode van actieve dienst kan een paar maanden tijd zitten, die voor de autoriteiten nodig zijn om rekruten te plaatsen en dit administratief te verwerken. Betrokkenen dienen zich beschikbaar te houden. Bovendien is het zo dat de overheid maar ook particuliere bedrijven worden geacht geen medewerkers aan te nemen die hun nationale dienstplicht nog niet hebben vervuld;

- betrokkene ontvangt zijn oproep tot actieve dienst/aanwijzing tot plaatsing bij een bepaalde dienst via de volkscomités;

- betrokkene vervult de periode van actieve dienst, in dit geval 18 maanden minus de 45 dagen basistraining;

- na afloop van de periode van actieve dienst krijgt de betrokkene een nieuwe identiteitskaart die geldt als bewijs van vervulling van de dienstplicht. De periode van vervulde dienstplicht is op deze kaart vermeld.
Procedure voor degenen die doorstuderen


- uitstel wordt van rechtswege toegekend voor de duur van de studie. Betrokkenen ontvangen een schriftelijke verklaring van uitstel van een aantal jaren om studieredenen;

- na afloop van de studie zijn (mannelijke) afgestudeerden verplicht zich uit eigen beweging te melden voor de actieve dienst. Ook ontvangen afgestudeerden een oproep, bijvoorbeeld via de universiteit;

- op het moment dat men zich na zijn studie aanmeldt om de eigenlijke dienstplicht te vervullen wordt meegedeeld waar men geplaatst wordt;

- betrokkene vervult de periode van actieve dienst, in dit geval 12 maanden minus de 45 dagen basistraining;

- pas na afloop van de periode van actieve dienst krijgt de betrokkene de academische graad of het diploma van hoger beroepsonderwijs;

- en na afloop van de periode van actieve dienst krijgt de betrokkene de nieuwe identiteitskaart waarop de periode van vervulde dienstplicht is vermeld.
II    Procedure voor degenen die niet de middelbare school hebben afgemaakt


- regelmatig vinden algemene oproepen plaats via de krant, radio, volkscomité's, overheidsdiensten en bedrijven, gericht op alle mannen vanaf achttien jaar die de dienstplicht nog niet vervuld hebben en geen recht hebben op uitstel of vrijstelling;

- ook vinden 'razzia's' plaats waarbij potentiële rekruten worden opgepakt (controles op straat, bij busstations en op markten, of jonge mannen hun dienstplicht hebben doorlopen. Jonge mannen moeten een identiteitskaart tonen, waarop staat vermeld dat de dienstplicht is vervuld, of een certificaat van uitstel of vrijstelling);

- in geval van algemene oproep: betrokkene moet zich melden bij het regionale administratiekantoor voor rekrutering in de wijk waar hij woont; indien betrokkene zich niet meldt, loopt hij het risico te worden opgepakt bij de 'razzia's';

- vervolgens wordt de rekruut doorgestuurd naar een van de trainingskampen in de omgeving waar de basistraining wordt gegeven;

- in geval van razzia's: betrokkenen worden direct naar een trainingskamp gebracht voor de basistraining;

- tijdens de basistraining wordt beslist of de rekruut in aanmerking komt voor vrijstelling, hetgeen slechts om medische redenen kan zijn. In het geval van vrijstelling om medische redenen ontvangt de desbetreffende rekruut hierover een schriftelijke verklaring;

- na afloop van de basistraining worden de rekruten geplaatst voor de actieve dienst. Ook hier kan er een paar maanden tussen zitten om de plaatsing te regelen;

- betrokkene vervult de periode van actieve dienst, in dit geval 24 maanden minus de 45 dagen basistraining;

- en na afloop van de periode van actieve dienst krijgt de betrokkene de nieuwe identiteitskaart waarop de periode van vervulde dienstplicht is vermeld.
Bijlage 8     Bombardementen sinds januari 2001

 (bron: veiligheidsafdeling UN Nairobi)

Bijlage 9     Binnenlands ontheemden in kampen

                           Respectievelijk de brief aan de staatssecretaris van Justitie, met kenmerk DPC/AM-696168 van 31 maart 2001 en de brief met kenmerk DPV/AM-340 van 29 november 2001.

                           De brief aan de staatssecretaris van Justitie, met kenmerk DPC/AM-738996 van 22 augustus 2001.

                           Schatting van het IMF in 1999, in EIU Sudan Country Profile 2001

                             Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Sudan,  pag. 1037

                           In de 14e editie van de Ethnologue wordt een aantal van 134 'levende talen' genoemd.

                            De administratief-bestuurlijke indeling van februari 1994 maakt de volgende indeling. Noord-Sudan: Northern, Darfur (Northern, Western en Southern), Kordofan (Northern, Western en Southern), Red Sea, Nile, Khartoum, Kassala, El Gezira, Gedaref, White Nile, Blue Nile en Sennar (zie de landkaart in bijlage 1). Zuid-Sudan: Bahr el-Ghazal (Northern en Western), Unity (of: Wehida), Warap, Lakes (of: Buheyrat), Upper Nile, Jonglei, Equatoria (Western en Eastern) en Bahr el Jebel. De leefgebieden van de zuidelijke niet-Arabische stammen komen veelal niet exact overeen met de grenzen van het administratief-bestuurlijke Zuid-Sudan. Partijen verschillen mede op grond hiervan van mening waar de grens van 'Zuid-Sudan' ligt, hetgeen ook een struikelblok bij de vredesonderhandelingen is (Minority Rights Group International Report, Sudan: Conflict and minorities, juli 1995).

                           Koninklijk Instituut voor de Tropen, Landenreeks Sudan, 1998

                           Begin jaren veertig van de vorige eeuw formuleerde een nationale beweging, de 'Graduates General Congress', de eis van zelfbeschikking. In 1943 viel deze beweging uiteen en ontstonden de National Unionist Party (NUP, de voorloper van de huidige Democratic Unionist Party, DUP) en de Umma Party (UP). De NUP, gesteund door de Khatmiya-sekte, stond eenheid met Egypte voor en had haar economische basis in de handel. De UP die nauwe banden met de Ansar-broederschap had, wilde volledige onafhankelijkheid en steunde vooral op landeigenaren en Arabische stamhoofden in het westen. Een derde hoofdstroming, die ook in andere landen voorkwam, werd de Moslim Broederschap. Deze zou in Sudan als National Islamic Front (NIF) een hoofdrol in de Sudanese politiek gaan spelen.

                           Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Sudan

                           De gewapende vleugel van de Sudanese People's Liberation Movement (SPLM) is de Sudanese People's Liberation Army (SPLA). Beide groeperingen worden ook wel aangemerkt als SPLM/A.

                         In de tweede helft van 1994 richtte Riak Machar SSIM/A op. Deze beweging had vooral aanhang onder de Nuer bevolkingsgroep en werd door de SPLA bestreden omdat deze de SSIM als instrument van de Sudanese regering zag. De beweging van Riak Machar heet thans Sudan Peoples Democratic Front (SPDF). De SPLA-United (dus zonder Machar en zijn aanhangers) werd geleid door Lam Akol en aanvankelijk ook door Bany, die in de zomer van 1995 bij de SPLA zou terugkeren.

                         Het Nuba gebergte is grotendeels gelegen in de noordelijke deelstaat Southern Kordofan. In het gebied zijn zowel Arabische (bijvoorbeeld de Hawazna/Baggara en Hamar) als zwart-Afrikaanse bevolkingsgroepen woonachtig (gezamenlijk circa 1,1 miljoen)

                         Een volksmilitie van circa 15.000 actieve manschappen en circa 85.000 'reservisten', opgericht in 1989 door de regering in Khartoem om het leger in noodsituaties te assisteren, zie paragraaf 2.3.

                         Zie verder paragraaf 2.1.2 Geschiedenis, Periode Al-Bashir 1989 tot heden

                         Aanvankelijk werden PDF-groepen van buitenaf ingezet in het Nuba gebergte, met de bedoeling op termijn lokaal te rekruteren. 

                         De belangrijkste punten daaruit betroffen een wapenstilstand, de opheffing van de noodtoestand en het bijeenroepen van een constitutionele conferentie.

                          De NDA (National Democratic Alliance) ontstond als samenwerkingsverband van een aantal in 1989 verboden Sudanese partijen (onder meer DUP, Umma Party / UP, (Sudanese) Communistische Partij / (S)CP, Union of Southern African Parties / USAP), vakverenigingen, officiersgroepen, en dergelijke. Sinds het van kracht worden van de wet op de politieke associaties van januari 1999 zijn de partijen niet langer verboden. Begin 2000 stapte de hoofdstroming van de UP onder leiding van Al-Mahdi uit de NDA. De NDA is nog steeds de belangrijkste noordelijke politieke tegenstander van de Sudanese regering (zie 2.2). De NDA maakte (en maakt) voor haar hoofdkwartier in Asmara gebruik van het gebouw waarin de voormalige Sudanese vertegenwoordiging gehuisvest was. In 1998 werd een binnenlands kantoor opgericht in Khartoem, dat geleid wordt door Joseph Okel.

                         De grondwet is formeel van kracht in geheel Sudan, maar de facto alleen in regeringsgebied.

                         Eind 1999 ook zegde Riak Machar zijn steun aan het vredesakkoord van Khartoem op, omdat hij stelde dat de afspraken niet nagekomen werden. Machar trad vervolgens in februari 2000 terug uit zijn functies, en sinds begin 2002 hebben hij en zijn troepen Sudan Peoples Democratic Front (SPDF) zich aan de zijde van het SPLA geschaard tegen de regering.

                         Deze overeenkomst, die op 25 november 1999 in Djibouti werd gesloten, werd de 'Motherland Call' genoemd.  De regering aanvaardde bij deze overeenkomst een aantal principes met betrekking tot de politieke inrichting van Sudan: religieus, etnisch en politiek pluralisme, verdeling van de welvaart, delegatie van bevoegdheden van het centrum naar de regio's en opheffing van het verbod op politieke partijen.

                         De Intergovernmental Authority on Development (IGAD) is een regionale organisatie ter bevordering van economische samenwerking, regionale integratie en conflictbeheersing en -oplossing. Leden zijn  Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Kenia, Somalië, Sudan en Oeganda.

                             De activiteiten van de IGAD worden ondersteund door het IGAD Partners' Forum (IPF). Leden van het IPF zijn: Oostenrijk, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Japan, Nederland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland, Europese Commissie, VN Secretariaat, UNDP, UNESCO, UNHCR, WPF en Wereldbank. Egypte heeft de status van waarnemer.

                          UNGA, Situation of human rights in the Sudan, 14 October 1999 (A/54/467)

                         Egypte verzet zich tegen het recht op zelfbeschikking voor Zuid-Sudan.

                         UNGA, Interim report of the Special Rapporteur of the Commission on Human Rights on the situation of human rights in the Sudan, (A/55/374), 11 September 2000, en Press Release, Liliir Peace Conference, East Bank Nilotic People to People Peace & Reconciliation Conference, Upper Nile, Sudan, May 2000, http://members.tripod.com/SudanInfonet/LiliirPeace.htm.

                         The Lord's Resistance Army is een Oegandees rebellenleger dat in het noorden van Oeganda opereert, en veel gebruik maakt van kindsoldaten.

                         Het NIF veranderde in januari 1999, met het van kracht worden van de wet op de politieke associaties, zijn naam in National Congress (Party)

                         Niet te verwarren met de regeringspartij, die sinds januari 1999 haar naam heeft veranderd van National Islamic Front in National Congress (Party). Het 'oude' National Congress bestond al eerder en bestaat nog, zij het op een zeer laag pitje. Uit deze partij is onstaan het Democratic Forces Front van Ghazi Suleiman, maar deze laatste beweging maakt geen deel uit van de NDA.

                         Zie bijlage 3 voor een overzicht van de politieke partijen.

                         Zo werd onder meer de minister van Defensie benoemd tot adviseur van de president en de gouverneur van Khartoem tot minister van Landbouw.

                          Dit lichaam bestuurt namens de regering in naam het niet-Arabische zuiden op grond van het Vredesakkoord van Khartoem dat in 1997 werd gesloten tussen de regering en de rebellen die zich van de SPLA hadden afgescheiden.

                         Op 25 november 1999 hadden regering en UP al de Motherland Call gesloten, zie 2.1.2. Bovendien was de UP begin 2000 uit de NDA gestapt.

                         De regering achtte Al-Turabi in vrijheid een te groot gevaar, en door hem vast te houden wilde zij ook de wereldopinie overtuigen dat het de regering menens is met haar strijd om een eind te maken aan het fundamentalistische element in de regering.

                         Evenals de speciale rapporteur voor de mensenrechten in Sudan van de VN (UNGA, Situation of human rights in the Sudan, Interim report of the Special Rapporteur, 7 September 2001, A/56/336)

                         Belangrijkste garnizoensplaatsen in handen van de regering zijn onder meer Juba, Wau, Malakal, Raga en Aweil.

                         Zie Geschiedenis 2.1.2

                         IRIN 5 september 2001

                         IRIN 1 oktober 2001

                         IRIN 9 oktober 2001

                         IGAD Partners Forum (IPF), zie voetnoot 20.

                         In februari 2002 heeft de UP zelf toenadering gezocht tot de SPLM/A, hetgeen resulteerde in de afspraak meer te zullen samenwerken. Zie ook pag. 20.

                         De gewapende conflicten ontstaan veelvuldig in de droge tijd van het seizoen als de Misseiriya het gebied van de Dinka rondom Abyei betreden. In het gesloten akkoord werd afgesproken dat bij gerezen conflicten de stammen rond de tafel zouden gaan zitten om een vreedzame oplossing voor het conflict te zoeken.

                         Europese ngo's lanceerden in mei 2001 een grootse Europese campagne, waarin de regeringen van EU-lidstaten en oliemaatschappijen werden opgeroepen actie te ondernemen teneinde ervoor te zorgen dat de opbrengsten van de Sudanese olierijkdom de oorlog niet verder zouden verlengen. EU-lidstaten werd gevraagd om investeringen in de oliesector actief te ontmoedigen. Een groeiende druk van mensenrechtenorganisaties in Europa deed de EU ertoe besluiten om een onderzoek te beginnen naar de rol van de Europese oliemaatschappijen in Sudan.

                         Zowel aan de regering als aan de rebellen gelieerde milities.

                         Zie meer hierover paragraaf 2.3

                         Deze voornamelijk symbolische sancties tegen Sudan werden in april 1996 ingesteld toen de Sudanese regering weigerde verdachten uit te leveren die verantwoordelijk zouden zijn voor de moordaanslag op de Egyptische president Mubarak.

                         VN Veiligheidsraad, Resolutie 1372 van 28 september 2001

                         Die sancties betreffen voornamelijk een verbod op handelsrelaties tussen beide landen.

                         Zie voetnoot 20

                         Eerste fase begon in december 1999 en liep af in december 2000; tweede fase eindigde in december 2001.

                         Als opvolger van het Verdrag van Lomé werd in  maart 2000 het Verdrag van Cotonou van kracht. Dit betreft een overeenkomst tussen de EU-lidstaten en de ACP-landen (de landen in Afrika, Caraïbisch gebied en Grote Oceaan) teneinde samenwerking te bevorderen. In de overeenkomst is bepaald dat partijen een politieke dialoog voeren, die zal leiden tot verplichtingen aan beide zijden.

                         Groepen mannen te paard die van oudsher als gevechtseenheid optreden ter bescherming van hun stam, zie paragraaf 2.3.

                         Zo meldt de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechten in Sudan, Baum, een algemene toename van militaire activiteiten in de periode maart - september 2001 (UNGA, Situation of human rights in the Sudan, Interim report of the Special Rapporteur, 7 September 2001, A/56/336); en meldt ICG begin april 2002 escalatie van gevechten rond de olievelden en toegenomen bombardenten door de regering (ICG, Capturing the moment: Sudan's peace process in the balance, ICG Africa Report no 42, 3 April 2002)

                         Zie bijlage 3 voor een toelichting op deze belangrijkste militaire partijen. In januari 2002 hebben Riak Machar (SPDF) en John Garang (SPLA) een samenwerkingsovereenkomst (fusie) getekend.

                         IRIN 23 oktober 2001

                         UN ECOSOC, Situation of human rights in the Sudan, Report of the Special Rapporteur, 23 January 2002, E/CN.4/2002/46

                         UNGA, Situation of human rights in the Sudan, Interim report of the Special Rapporteur, 7 september 2001, A/56/336

                         De regering rechtvaardigt haar bombardementen met het argument dat de SPLA civiele

                                objecten als een schild gebruikt. De SPLA zegt daarentegen dat de bombardementen

                                opzettelijk gericht zijn op civiele doelen, ver verwijderd van het front en de SPLA troepen, en

                                ziet de luchtbombardementen als een  terreurstrategie om de moraal van de bevolking in  

                                Zuid-Sudan te breken.

                         UN ECOSOC, Situation of human rights in the Sudan, Report of the Special Rapporteur, 23 January 2002, E/CN.4/2002/46

                         Wellicht had dit te maken met het feit dat sinds oktober 2000 de bombardementen onder centrale regie waren komen te staan, zie algemeen ambtsbericht 31 maart 2001, pagina 33

                         Zie bijlage 8 voor de bombardementen sinds februari 2001 (bron: veiligheidsafdeling UN Nairobi)

                         UNGA, Resolution on the Situation of the human rights in the Sudan, 28 February 2002, A/RES/56/175

                         UN ECOSOC, Situation of human rights in the Sudan, Report of the Special Rapporteur, 23 January 2002, E/CN.4/2002/46

                         De internationale gemeenschap is met name bezorgd over de toegenomen militaire activiteiten en de opgelegde beperkingen voor humanitaire hulp aan de getroffen bevolking.

                         Deze nomaden komen uit Darfur en zakken af naar het zuiden tijdens het droge seizoen op zoek naar water en graasland voor hun vee.

                         Unicef-medewerker  betrokken bij de Unicef-activeiten voor het CEAWC programma

                         Het Nuba gebergte is grotendeels  gelegen in de noordelijke deelstaat Southern Kordofan. In het gebied zijn zowel Arabische (bijvoorbeeld de Hawazna/Baggara en Hamar) als zwart-Afrikaanse bevolkingsgroepen woonachtig (gezamenlijk circa 1,1 miljoen)

                         UNGA, Situation of Human Rights in the Sudan, 7 september 2001, A/56/336

                         Zie paragraaf 2.1.2 Geschiedenis, De tweede burgeroorlog, 1983 tot heden

                         Joint Military Commission en International Monitaring Unit (JMC/IMU)

                         Onder druk van Libië en Qatar sloten de Sudanese en de Eritrese regering in april en mei 1999 een overeenkomst tot herstel van de diplomatieke betrekkingen en beëindiging van steun aan elkaars oppositiebewegingen (Doha Agreement).

                         Mededeling UN Field-Security Khartoum

                         Deze heuvels worden bewoond door de Ingessana, die te vergelijken zijn met de Nuba: een Afrikaanse bevolkingsgroep die eveneens vecht tegen het noorden van Sudan ter behoud van eigen cultuur en identiteit.

                         Na jarenlange inter-tribale conflicten tussen de boeren en de nomaden werd in juni 1999 een overeenkomst gesloten tussen de leiders van Masalit-stam en van Arabische nomaden, waarbij de veeroutes buiten de Masalit gronden zijn vastgelegd, waterrechten zijn erkend alsmede een mechanisme voor het oplossen van conflicten is overeengekomen.

                         Oxfam, Goal, Unicef

                          Om die reden vaart WFP sedert augustus 1999 niet meer naar Juba. Op de Soba werd begin augustus 2000 nog een UNICEF-boot beschoten

                         President Al-Bashir benoemde een tiental hoge officieren uit de veiligheidsdiensten als ministers van zijn nieuwe regering.

                         EIU Sudan Country Profile 2001

                         Het is voorgekomen dat, nadat iemand een aanklacht had ingediend, op de familie van betrokkene zoveel druk werd uitgeoefend, dat deze besloot zijn aanklacht in te trekken (bron: Mutaweinat, een Sudanese ngo)

                         Sudan is echter geen partij bij de Optionele Protocollen behorende bij dit verdrag.

                         Sudan is echter geen partij bij het Facultatief Protocol inzake de bescherming van kinderen in gewapend conflict.

                         Evenals het Protocol van 1967.

                          The Economist Intelligence Unit, Sudan Country Report, 3rd qr. 1998, pag. 13

                         US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                         Dit was voorheen de Sudanese Victims of Torture Group, een internationaal netwek van Sudanese mensenrechtenorganisaties, dat tot 2001 voornamelijk vanuit Londen opereerde. Met ingang van 2002 heeft deze groep formeel de nieuwe naam aangenomen.

                         In maart 2001 werd dr Nageeb Nagm Eldin Eltom, directeur van het Amal Centre en lid van de SVTG, gearresteerd en gedurende 18 dagen vastgehouden. Het Amal Centre werd voor enige dagen gesloten. De arrestatie vond plaats twee dagen voordat dr Nagib een ontmoeting zou hebben met de Speciale Rapporteur van de VN, dr Gerhart Baum, en dr Nagib werd beschuldigd van het geven van politieke informatie aan contacten buiten Sudan. Ook twee andere stafleden van het Amal Centre werden voor ondervraging opgepakt. Bovendien werden allerlei documenten en computerbestanden in beslag genomen. Faisal el Bagir Mohammed, journalist, mensenactivist en eveneens lid van de SVTG, werd op 13 juni, zonder opgaaf van redenen, eveneens gearresteerd en gedurende 13 dagen vastgehouden. De arrestatie van Faisal el Bagir zou in verband staan met zijn betrokkenheid bij de organisatie van de VN Internationale Dag voor steun aan slachtoffers van fysiek en mentaal trauma. 

                         UNGA, Situation of Human Rights in the Sudan, 7 september 2001, A/56/336

                         Hier wordt bedoeld de SHRO in ballingschap (Kaïro) en niet de in 1991 door de regering opgerichte SHRO onder leiding van Ahmed Al-Nasri.

                         UNGA Resolution, Situation of human rights in the Sudan, 28 February 2002, A/RES/56/175

                         UNGA Resolution, Situation of human rights in the Sudan, 28 February 2002, A/RES/56/175

                         inmiddels negen maanden.

                         UNGA Resolution, Situation of human rights in the Sudan, 28 February 2002, A/RES/56/175

                         UN ECOSOC CHR, Situation of human rights in the Sudan, Report of the Special Rapporteur, 23 January 2002, E/CN.4/2002/46

                         US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                         Khartoum Monitor en Al-Watan kregen een aantal keren een verschijningsverbod opgelegd.

                         US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                         US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                         US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                         Een studentenbeweging waar voornamelijk Zuid-Sudanezen lid van zijn.

                         UN ECOSOC CHR, Situation of human rights in the Sudan, Report of the Special Rapporteur, 23 January 2002, E/CN.4/2002/46

                         Volgens de statistieken van de Sudanese overheid werden in de afgelopen tien jaar 48 bouwvergunningen verstrekt voor kerkenbouw in het noorden, waarvan de helft in de deelstaat Gedaref. Opvallend was dat geen enkele vergunning in de deelstaat Khartoem e werd verstrekt en slechts één in de deelstaat Gezira, terwijl juist in die twee deelstaten de christelijke gemeenschap enorm toenam. Niet kan worden uitgesloten dat dit te maken had met de invloed van de sterk fundamentalistische gouverneur van de deelstaat Khartoem.

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        UK Home Office, Immigration and Nationality Directorate, Country Information and Policy Unit, Sudan, Country Assessment, maart 1999, pag.10

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        Bron: Sudanese Ministry of Interior, Director of Passport & Immigration Department

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        bron: ICRC

                        Dat zijn wijken die door de autoriteiten zijn aangewezen, waar ontheemden uit de officiële kampen gehervestigd worden.

                        Dit wordt door het ministerie van Binnenlandse Zaken in het paspoort aangebracht, zie bijlage 5 Identiteits- en reisdocumenten

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        Enkele NDA-leiders werd een uitreisvisum voor Asmara en voor Kairo geweigerd. De mensenrechtenactivist Ghazi Suleiman had problemen op het vliegveld toen hij op weg was naar Europa.

                        Bron: Sudan African Human Rights Association

                        Er is een Criminal Act 1991 en een Criminal Procedures Act 1991. De voorgaande strafwetten, van 1983 en 1925, werden doorgaans Penal Code genoemd.

                        U.S. Department of State, Bureau of Democracy, Human Rights, and Labor, 2001 - Country Reports on Human Rights Practices, Sudan, 4 maart 2002

                        Zo heeft de gouverneur van Noord-Darfur op 1 mei 2001 een Special Court in El Fasher ingesteld.

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        Onder meer: US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        SVTG, Annual Report on the Human Rights Situation in Sudan, March 2001 - March 2002

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        UN, Economic and Social Council, Commission on Human Rights, Situation on human rights Sudan, Resolution 2001/18, 20 april 2001

                        Artikel 155 van de 1991 Penal Code geeft de dood aan als straf voor 'the third-time offence of running a place of prostitution'. Art. 154  behelst de beschuldi­ging van 'practising prostitution' , waarvoor de doodstraf niet wordt genoemd.

                        Op 17 juni 2002 veroordeelde de noodrechtbank in Nyala 88 leden van de Reizighat, waaronder twee kinderen, ter dood (ophanging of kruisiging) wegens een gewapende overval op een andere Arabische stam. Deze veroordelingen leidden tot grote internationale verontwaardiging.

                        Alle geraadpleegde bronnen verklaren dit als een algemeen bekend fenomeen, maar merken daarbij op dat in de praktijk slechts de rijke bovenlaag (10 % van de bevolking) tot afkopen in staat is.

                        In het algemeen ambtsbericht van 31 maart 2001 wordt nog gesproken over een basisopleiding van zes maanden. De verkorting van de basistraining tot 45 dagen is echter al in 2000 ingevoerd.

                        US DoS, Country reports on human rights practices - Sudan - 2001, March 4, 2002

                        UNGA Resolution, Situation of human rights in the Sudan, 28 February 2002, A/RES/56/175

                        Indien deze aanwijzingen bevestigd worden, is het op dit punt gestelde ('Eerst gedurende de diensttijd (dat wil zeggen niet gedurende de basistraining) is op dienstpichtigen het militair strafrecht van toepassing.') in de algemene ambtsberichten van 23 december 1999 en 31 maart 2001 Sudan niet juist.

                        De officiële instanties geven geen informatie op dit punt. Niet-overheidsbronnen berichten verschillend hierover. Gezaghebbende bronnen verklaarden echter dat in de praktijk dienstplichtigen bij de PDF kunnen worden geplaatst.

                        Zo stond in februari 2002 een aantal malen een advertentie in de Arabische kranten, waarbij mannen werden opgeroepen zich te melden voor de PDF. Het doel van de oproep werd er niet bij vermeld.

                        Het gaat hierbij om incidentele acties, zoals bijvoorbeeld de militaire operatie in Raga in 2001 en in Kassala in 2000. Bij deze specifieke werving kan bijvoorbeeld leeftijd bepalend zijn of een specifiek beroep; dat hangt van de militaire operatie af.

                        Sinds de toepassing van de shari'awetten zijn geen nieuwe vrouwen toegetreden tot de rechterlijke macht aangezien zij op basis van de shari'a uitgesloten zijn van toetreding tot rechterlijke posities. De zittende vrouwen zijn niet ontslagen, bron: lid Constitutioneel Hof. 

                         Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat veel jongemannen de dienstplicht proberen te ontlopen door naar het buitenland te gaan of door de registratie op school te ontlopen door een eenvoudig baantje te zoeken.

                        In september 2000 al werd het vrouwen in Khartoem door de gouverneur van de deelstaat Khartoem op grond van de shari'a verboden om nog langer in openbare gelegenheden als hotels, restaurants en benzinestations te werken, omdat zij aldaar in direct contact met mannen komen. Dit besluit, in strijd met de grondwet, werd echter door de bekende mensenrechtenadvocaat Ghazi Suleiman ter toetsing aan het Constitutionele Hof voorgelegd. Ook de vrouwenbeweging heeft protest aangetekend.  Het verbod werd tijdelijk opgeschort in afwachting van een uitspraak van het Constitutionele Hof.  Het Hof heeft tot op heden  nog geen definitieve uitspraak gedaan.

                        Sudanees ministerie van Binnenlandse Zaken

                        UNGA, Situation of Human Rights in the Sudan, 7 september 2001, A/56/336

                        Naar schatting is 90 % van de vrouwen in Noord-Sudan besneden.

                        In de groep moeders van 45 tot 49 jaar nam het percentage infibulatie af van  91%  naar 85 %,  terwijl het percentage excisie toenam van 9%  naar 15%. In de groep dochters van 15 tot 19 jaar nam het percentage infibulatie af van  80 %  naar 57%,  terwijl het percentage excisie van 20%  tot 43%  was opgelopen. (bron: SNCTP).

                        In een concreet geval heeft de groep wel aangifte gedaan, maar de ouders van het betrokken meisje werden op zodanige wijze lastiggevallen en bedreigd door de autoriteiten dat zij uiteindelijk hebben verzocht de aangifte in te trekken.

                        Straatkinderen, straatverkoopsters, de vrouwen die 's avonds laat nog op straat leven

                        Zie hiervoor 3.4.3 Slavernij en ontvoeringen

                        Zie paragraaf 2.3

                        Er is veel discussie over het begrip 'slavernij'. De regering geeft de ontvoeringspraktijk toe maar ontkent dat slavernij voorkomt in Sudan. De Westerse landen benoemen het probleem in officiële documenten als  'ontvoering' (abduction), maar beschouwen het als een hedendaagse vorm van slavernij.

                        Zie bijlage 9, Binnenlands ontheemden in kampen.

                        USCR, Mid Year Country Report 2001

                        Zie paragraaf 2.3

                         Omdat de kampen te dichtbevolkt raakten en een deel van de bevolking er al meer dan tien jaar woont, heeft de overheid bepaalde wijken (planned areas) aangewezen voor permanente hervestiging van de ontheemden. Met de squatter areas worden wijken bedoeld waar mensen zich ongepland en veelal illegaal vestigen.

                        UNHCR, Global Appeal 2002

                        De brief aan de staatssecretaris van Justitie, met kenmerk DPC/AM-738996 van 22 augustus 2001.

                        Zo vielen in augustus 2002 bij een aanval van de LRA op een vluchtelingenkamp in Noord-Oeganda, waar 24.000 ontheemden uit Sudan en Oeganda verbleven, meer dan 60 doden.

                        Bron: Deputy Representative UNHCR Kampala

                        UNHCR, Global Appeal 2002

                        UNHCR, Global Appeal 2002

                        Zo maakt MSF in een rapport van april 2002 melding van razzia's in Khartoem onder Nuer jongens door de SSUM van Matip.

                        Bronnen: Save the Children Fund /US en Institute of Training & Law Reform, Women and Children Department

                        Slechts straatkinderen leven noodgedwongen op zichzelf en moeten in hun eigen levensonderhoud voorzien.

                        Street Children in Khartoum study report - Save the Children UK en US - juni 2001

                        De lokale ngo's Amal, Friends of Children Society en Homes & Hope en de internationale ngo's Save the Children Fund/US en Fellowship for African Relief zijn actief op dit terrein.

                        WFP, UNICEF, UNDP, FAO, UNHCR, OCHA, UNFPA

                        o.a. SCF/UK, SCF/US, IRC, FAR, CARE, OXFAM, GOAL

                        o.a. MSF, DED

                        UNHCR heeft zich nog niet uitgesproken over een eventueel nieuw in te nemen standpunt ten aanzien van Sudanezen behorende tot een Nuba bevolkingsgroep.

                        Bij controles worden in de praktijk ook vaak andere identiteitsbewijzen geaccepteerd, zoals pasjes afgegeven door een VN-organisatie of door de Orde van Advocaten.

                        De term hudud wordt gebruikt in de Koran en in de uitspraken van de profeet Mohammed. Het gaat om verboden zoals onder meer diefstal en overspel. Overtreedt een Moslim een dergelijk verbod, dan wordt een  bepaalde strafmaat voorgeschreven, de zgn. hudud-straffen. Er zijn zes hudud-misdrijven: afvalligheid, overval, diefstal, overspel, laster en alcoholgebruik.

                        bron: lid van het Constitutionele Hof

                        bron: lid van het Openbaar Klachtenbureau

                        Kort na de machtsovername op 30 juni 1989 werden de revolutionaire rechtbanken (Revolutio­nary Courts) ingesteld. Zij dienden ter berechting van overtre­ders van de noodwetgeving. Berechting van bepaalde vergrij­pen zoals het in gevaar brengen van de staatsveiligheid en hoogverraad werd aan deze nieuwe rechtbanken toegewezen. De rechters waren niet altijd juridisch geschoold en deelden strenge straffen uit, waaronder de doodstraf. In 1991 zijn de revolutionaire rechtbanken vervangen door de Price Courts en de rechtbanken voor de openbare orde (Public Order Courts). Laatstgenoemde rechtbanken staan ook bekend als speciale veiligheidsrechtbanken ( Special Security Courts). Sedert de komst van een nieuwe hoogste rechter van het Hooggerechtshof in 1994 bestaan de Price Courts alleen nog op papier. In de praktijk functio­nee­rden sedertdien slechts de rechtbanken voor de openbare orde en dan uitsluitend in de deelstaat Khartoem.

                        Het Constitutionele Hof heeft in 1999 uitgesproken dat een civiele zaak niet door de militaire rechter mag worden afgedaan. In de desbetreffende zaak werd een groep zuiderlingen (niet-militairen) verdacht van een bomaanslag. Deze zaak werd verwezen naar de strafrechter.

                        In de jaren volgend op de machtsovername in juni 1989 zijn op ad hoc basis militaire rechtbanken ingesteld voor de berech­ting van mili­tairen en burgers die verdacht werden van samen­zwering tegen het regime.

                        Amnesty International berichtte in juni 2002 dat in de eerste maanden van 2002 op bevel van de noodrechtbanken in minstens 19 gevallen de doodstraf zou zijn voltrokken, AI Press Release 28.06.02

===