Jeugdreclassering in de praktijk
M. Kruissink, C. Verwers
Onderzoek en beleid, nr. 202
Bestelwijze
Samenvatting
Achtergrond
Jeugdreclassering is een vorm van begeleiding voor strafrechtelijk
minderjarige jongeren (12- tot 18-jarigen) die met de politie in
aanraking zijn gekomen wegens het plegen van een delict terzake
waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Jeugdreclassering is vooral
bedoeld voor een wat zwaardere categorie minderjarige overtreders,
voor jongeren die een criminele carrière lijken te gaan opbouwen. De
betrokken partijen hebben overigens nog niet helemaal precies
vastgesteld hoe de doelgroep er uit zou moeten zien.
Jaarlijks komen zon 4.000 jongeren bij de jeugdreclassering terecht. De uitvoering van jeugdreclassering is in principe in handen van de zogeheten gezinsvoogdijinstellingen. Jeugdreclassering valt te omschrijven als een pedagogische interventie in het kader van de strafrechtelijke omgeving. Jeugdreclasseringsbegeleiding kan plaatsvinden op diverse momenten in de strafrechtsketen: voorafgaande aan de strafzitting, na een veroordeling door de kinderrechter alsmede tijdens en na het verblijf in een justitiële jeugdinrichting.
Jeugdreclassering is gericht op de volgende doelen: 1) het tegengaan
danwel verminderen van een criminele carrière en 2) het vergroten van
het handelingskader en/of het realiseren van een gedragsverandering
bij de betrokken jongeren, teneinde participatie en integratie van de
jongere in de samenleving te bevorderen. Bij dit laatste kan gedacht
worden aan het bijbrengen van vaardigheden die de jongere kunnen
helpen bij zijn/haar functioneren en ontwikkeling op school, thuis en
in andere sociale netwerken.
Halverwege de jaren negentig heeft de Commissie Van Montfrans (1994)
het belang van jeugdreclassering bij de aanpak van jeugdcriminaliteit
onderstreept. De commissie constateerde dat jeugdreclassering op dat
moment niet landelijk beschikbaar was en dat het bovendien niet overal
op uniforme wijze werd ingevuld. Naar aanleiding daarvan is op diverse
terreinen gewerkt aan een landelijk dekkend aanbod van
jeugdreclassering en aan de harmonisatie van dat aanbod. Vervolgens
heeft jeugdreclassering in de loop van de jaren negentig een sterke
groei doorgemaakt.
Probleemstelling
Enkele jaren later is het onvoldoende bekend hoe de werkwijzen en
procedures van jeugdreclasseringswerkers er in de dagelijkse praktijk
uitzien en in hoeverre zij werken volgens een door Vedivo (de
koepelorganisatie van gezinsvoogdij-instellingen) vastgesteld
protocol. Niet duidelijk is welke jongeren in de praktijk bij de
jeugdreclassering terecht komen. Duidelijk is wel dat het aantal
cliënten c.q. begeleidingen sterk is toegenomen met het landelijk
beschikbaar komen van de jeugdreclassering. Dit alles doet vragen
rijzen over 1) kenmerken van de feitelijk bereikte groep, 2) de
begeleiding in de praktijk en het juridisch kader waarin dat gebeurt,
en 3) de resultaten van jeugdreclassering in termen van het bereiken
van doelen.
Het onderhavige onderzoek geeft antwoord op die vragen. Daarbij is een
kanttekening op zijn plaats. Het meten van recidive van de cliënten is
opgeschoven naar een vervolgonderzoek. Hoewel dit betrekking heeft op
een centrale doelstelling van jeugdreclassering (het stoppen of doen
verminderen van delinquent gedrag) is dit onderdeel van het onderzoek
om onderzoekstechnische redenen vooruit geschoven in de tijd. Het WODC
is voornemens om eind 2003 te starten met het recidiveonderzoek.
Methode
De onderzoeksvragen zijn beantwoord met behulp van 1) interviews met
jeugdreclasseringswerkers en 2) de uitkomsten van een expertmeeting.
Ad 1) Interviews met jeugdreclasseringswerkers
Jeugdreclasseringswerkers zijn geïnterviewd over a) een steekproef van
door hen begeleide cliënten en b) over knelpunten in de uitvoering van
jeugdreclassering. De redenen om niet jeugdreclasseringscliënten zelf
te interviewen maar jeugdreclasseringswerkers die cliënten begeleid
hebben, zijn praktisch van aard. Uit de zogeheten
Pupillenregistratie van het ministerie van Justitie is een steekproef
van jongeren getrokken. Uiteindelijk is over de begeleiding van 123
jongeren informatie verzameld. Daartoe zijn 68 werkers geïnterviewd.
Deze 68 werkers zijn daarnaast ook geïnterviewd over knelpunten in de
uitvoering van jeugdreclassering.
Ad 2) Expertmeeting
Er is een expertmeeting georganiseerd waar een aantal deskundigen uit
de jeugdstrafrechtsketen onder voorzitterschap van een medewerker van
de Rijksuniversiteit Utrecht gediscussieerd heeft. Dit gebeurde aan de
hand van een aantal stellingen over jeugdreclassering die betrekking
hadden op administratieve verplichtingen, samenwerking en afstemming
met de ketenpartners, doorlooptijden in het jeugdstrafrecht, de
noodzaak van een strafrechtelijke stok achter de deur, doelgroep van
de jeugdreclassering en methodiek.
Jongeren bij de jeugdreclassering: de praktijk onderzocht
Kenmerken van de jongeren
Jeugdreclasseringscliënten zijn voor het merendeel jongens (90%).
Vooral het oudere gedeelte van de categorie strafrechtelijk
minderjarige jongeren komt bij de jeugdreclassering terecht. Ruim 80%
van de cliënten is 15, 16 of 17 jaar oud. Landelijk gezien is ongeveer
de helft van de cliënten van Nederlandse afkomst. Lokaal zijn er wat
dit betreft grote verschillen. Bijvoorbeeld in Amsterdam zijn
Surinamers in de meerderheid, in Rotterdam Marokkanen, in het Oosten
van het land zijn juist de Nederlanders in de meerderheid. Vrijwel
alle jongeren wonen bij hun ouders thuis (circa 90%). In circa
eenderde van die gevallen zijn de ouders gescheiden c.q. uit elkaar.
Van een relatief groot deel van de steekproef is een van de ouders
overleden (12%). Bij het merendeel is geen kinderbeschermingsmaatregel
van kracht (94%). Bij ruim tweederde van de steekproef bestaat de
dagbesteding uit school; ongeveer 10% is werkend en ongeveer 5%
combineert een baan met een opleiding. De vrije tijd besteden de
jongeren aan voetballen, TV-kijken, en dergelijke, maar er is ook een
vrij grote groep met een weinig gerichte vrijetijdsbesteding:
rondhangen op straat, aan brommers prutsen, blowen, de stad ingaan om
daar rotzooi te trappen en delicten te plegen.
De delicten die de aanleiding vormen tot het contact met de
jeugdreclassering zijn zeer gevarieerd. In ongeveer de helft van de
gevallen is het een geweldsdelict en in ongeveer een zelfde aantal
gevallen een vermogensdelict. De overlap tussen deze twee categorieën
is ongeveer 17%. Qua ernst lopen de aanleidingsdelicten overigens
sterk uiteen.
Deze jongeren hebben te maken met allerlei problemen in de
persoonlijke en sociale sfeer. Veel voorkomend zijn gedragsproblemen
thuis en op school, problemen met gezag, spijbelen en moeite met het
doorbrengen van de vrije tijd. Deze problemen komen bij meer dan de
helft van de steekproef voor. Verder is nog ongeveer een kwart van de
steekproef als problematische (soft)drugsgebruiker te typeren en heeft
eveneens een kwart problemen van psychische/problematische aard. Ook
pedagogisch onmachtige ouders en/of affectieve/pedagogische
verwaarlozing komen relatief veel voor (respectievelijk bij de helft
en een kwart van de steekproef. Bij een derde van de steekproef spelen
huwelijks-, scheidings- en relatieproblemen van de ouders mede een
rol.
Er zijn vier typen cliënten in de steekproef onderscheiden.
1) incidentele delictpleger
Een jongere die slechts één of hoogstens een paar eerdere feitjes van
geringe ernst heeft gepleegd. Sociaal en psychisch verkeert deze in
een stabiele, nauwelijks of niet problematische situatie. Het
aanleidingsfeit was eigenlijk een fout en dat ziet de betrokken
jongere zelf heel goed in.
2) risico-jongere
Deze jongere heeft al één of enkele eerdere politie- en
justitiecontacten. Het aanleidingsdelict is meestal niet al te
ernstig. De leefsituatie is in psycho-sociaal opzicht problematisch.
Hij spijbelt veelvuldig, is soms zwakbegaafd, blowt veel, hangt veel
rond met verkeerde vrienden, ouders bemoeien zich weinig met hem,
heeft problemen met gezag en mist sociale vaardigheden. De situatie
bergt risicofactoren in een dusdanige mate in zich dat dit type
gemakkelijk een criminele carrière zou kunnen gaan beginnen.
3) afgegleden risico-jongere
Dit type ligt in het verlengde van het voorgaande. Qua leefsituatie en
in sociaal en psychisch opzicht ziet het beeld er hetzelfde uit als
bij de risico-jongere uit de voorgaande categorie. Het verschil is dat
de afgegleden risico-jongere al vaker met politie/justitie in
aanraking is geweest en het aanleidingsdelict doorgaans ernstiger is.
Hij is al een eindje het criminele pad opgegaan en dreigt dat verder
te vervolgen.
4) psycho-sociaal kwetsbare jongere
Deze cliënten verkeren sociaal en/of psychisch zwaar in de problemen.
Het aanleidingsdelict speelt in de begeleiding geen rol. Deze jongeren
zijn veeleer slachtoffer (van bepaalde omstandigheden) dan dader. De
begeleiding is louter gericht op hun problematiek. Dit zijn de
gevallen waarin een OTS geïndiceerd zou zijn.
De steekproef bestaat voor een kwart uit incidentele delictplegers,
voor ongeveer een derde uit risicojongeren (33%) en nogeens ongeveer
een derde betreft afgegleden risicojongeren; de groep kwetsbare
gevallen beslaat zon 13% van de steekproef.
Strafrechtelijk kader
Jeugdreclassering kan in diverse strafrechtelijke kaders voorkomen. In
de praktijk wordt jeugdreclassering vaak achtereenvolgens in meerdere
kaders toegepast. De meest voorkomende strafrechtelijke kaders zijn:
schorsing uit de voorlopige hechtenis, voorwaardelijke veroordeling en
begeleiding tot aan zitting.
Begeleiding in de praktijk
In principe proberen jeugdreclasseringswerkers met de begeleiding vier
standaarddoelen te bereiken: 1) de jongere komt de afspraken met de
jeugdreclassering na, 2) de jongere heeft een zinvolle dagbesteding in
de vorm van werk of school, 3) de jongere heeft een zinvolle
vrijetijdsbesteding, en 4) de jongere recidiveert niet. Daarnaast
worden voor vrijwel alle cliënten (95%) specifieke doelen gesteld,
toegesneden op de situatie in kwestie, per cliënt zon twee à vier
specifieke doelen. Het meest voorkomend zijn doelen op het gebied van
sociale vaardigheden en de psycho-sociale ontwikkeling, te weten in
56% van de zaken. Hier gaat het om o.a. leren nee te zeggen, normen en
waarden leren, het verkrijgen van een positiever zelfbeeld,
assertiviteit trainen, eigen verantwoordelijkheid leren nemen, en wat
dies meer zij. Als goede tweede komt de categorie
school/opleidingsdoelen uit de bus (50%). Hier gaat het veelal om het
aanpakken van spijbelen. Alle andere specifieke doelen komen veel
minder voor.
In de meeste gevallen (ongeveer 80%) is in een plan van aanpak
vastgelegd hoe de werkers samen met de jongere standaard- en
specifieke doelen denken te bereiken. Daarin vervullen de werkers een
spilfunctie. Zij voeren allerlei soorten gesprekken met de cliënten
(inzichtgevend, motiverend, enzovoort) en vaak treden zij in contact
met personen uit het sociale netwerk van de cliënt: de school, de
ouders en afhankelijk van de situatie met de meest uiteenlopende
instanties en projecten die hulpverlening op medisch, geestelijk of
sociaal terrein verschaffen. Verder hebben de werkers nog contact met
de partners uit de justitiële keten.
Het aantal face-to-face contacten van werkers met de jongeren ligt in
ruim de helft van de zaken op eens per maand of minder; bij een kwart
van de zaken tussen de 1 en 2 keer per maand en in de overige gevallen
vaker. De begeleidingsduur varieert sterk, van minder dan een half
jaar (in een vijfde van de zaken) tot meer dan drie jaar (een kleine
10% van de zaken). Grofweg is ongeveer de helft van de zaken binnen
anderhalf jaar afgerond en de andere helft van de zaken duurt langer
dan dat.
Bereikte resultaten
De meerderheid van de cliënten weet een of meer standaarddoelen te
bereiken. Vooral het realiseren van een zinvolle dagbesteding in de
vorm van werk of school blijkt goed te lukken, evenals het nakomen van
gemaakte afspraken met de jeugdreclassering. Meer structuur in de
vrijetijdsbesteding krijgen, lukt minder goed. De incidentele
delictplegers en de risico-jongeren laten ten aanzien van de doelen op
het gebied van dag- en vrijetijdsbesteding overigens iets betere
resultaten zien dan de kwetsbare gevallen en de afgegleden
risicojongeren. Over het ultieme doel van jeugdreclassering, de
reductie van recidivisme, moet een voorgenomen vervolgonderzoek
uitsluitsel geven.
Bij meer dan de helft van de cliënten zijn doelen ten aanzien van
sociale vaardigheden en psycho-sociale ontwikkeling gesteld. Bij
ongeveer een kwart van die gevallen is het onvoldoende gelukt om die
doelen te bereiken, maar bij de rest lukte dat juist (heel) goed.
Tweederde van de jongeren slaagt in ruim voldoende mate in het
bereiken van doelen in de veel voorkomende categorie school- en
opleidingsdoelen, en in eenderde van de gevallen lukte dat
onvoldoende. De uitvoering: organisatorische aspecten en knelpunten
Protocol
De afgelopen jaren is onder leiding van de Vedivo een begin gemaakt
met het ontwikkelen van een landelijk jeugdreclasseringsbeleid, dat
onder meer is uitgemond in een Protocol Jeugdreclassering. Alle
geïnterviewden geven te kennen volgens dit protocol te werken, waarbij
soms onderdelen van het protocol zijn aangepast aan de eigen
specifieke situatie. Daarbij is niet iedereen onverdeeld enthousiast
over de verschillende onderdelen van het protocol: De te hanteren
termijnen voor rapportage zijn in de ogen van een deel van de
geïnterviewden te krap gesteld en het werken volgens het protocol
brengt een enorme administratieve rompslomp met zich mee, die volgens
sommigen ten koste gaat van de tijd die aan cliënten kan worden
besteed.
Duur
Sommige werkers zijn van mening dat de begeleiding in bepaalde
gevallen een te korte tijdsperiode beslaat. Dit geldt met name voor de
jeugdreclasseringsmodaliteiten met een formele begeleidingsduur van
zes maanden. Daarnaast is een deel van de jeugdreclasseringswerkers de
mening toegedaan dat de begeleiding soms langer voortduurt dan
noodzakelijk. Dit gegeven lijkt zich vooral voor te doen bij de
maatregelen hulp en steun in het kader van een voorwaardelijke
veroordeling. Het feit dat de mogelijkheid bestaat om een begeleiding
zonodig eerder af te ronden, lijkt weinig af te doen aan dit gevoelen.
Methodiek
In de uitvoering van jeugdreclasseringsbegeleiding blijkt gebruik
gemaakt te worden van een veelheid van methodische uitgangspunten en
attitudes, die in meer of mindere mate herleidbaar zijn tot bestaande
theoretische concepten. De gehanteerde methodiek lijkt veelal
afhankelijk te zijn van de voorkeur van werkers en/of de instelling.
De meeste geïnterviewde jeugdreclasseringswerkers werken
client-centered, hetgeen niet verwonderlijk mag heten, gezien de
taakstelling van de jeugdreclassering. Daarbij wordt veelal
systeemgericht gewerkt en wordt veel gebruik gemaakt van het sociale
competentiemodel. Ook technieken uit de sociale vaardigheidstraining
worden vaak toegepast. Het lijkt er op dat de
jeugdreclasseringswerkers actief, dat wil zeggen outreachend, aan de
slag gaan. Bij dit alles maakt het geen verschil welke
jeugdreclasseringsmodaliteit is opgelegd.
Samenwerking en afstemming met de ketenpartners
De jeugdreclassering is voor het goed uitvoeren van haar taken in
sterke mate afhankelijk van de samenwerking met de ketenpartners. Over
het algemeen verloopt de samenwerking en afstemming met de
ketenpartners naar tevredenheid, hoewel dit van geval tot geval kan
verschillen. Een punt van kritiek lijkt vooral te zijn dat de
informatievoorziening naar de jeugdreclassering toe niet altijd
vlekkeloos verloopt. Met alle ketenpartners bestaan er
overlegstructuren op het gebied van casuïstiek en beleid. In de meeste
gevallen lopen er meerdere overlegstructuren naast elkaar en in een
deel van de gevallen zijn er ook derden, zoals bijvoorbeeld
hulpverleningsinstanties bij deze overleggen betrokken.
Samenwerking en afstemming met hulpverlenende instanties
De jeugdreclassering werkt ook samen met niet-justitiële
hulpverleningsinstanties, waarbij in sommige gevallen convenanten zijn
opgesteld. Daarnaast wordt er ook adhoc samengewerkt met allerhande
instanties. Over het algemeen wordt de samenwerking als positief
beoordeeld.
Landelijke afstemming met andere gezinsvoogdij-instellingen
De verschillende gezinsvoogdij-instellingen hebben onderling overleg
ten behoeve van landelijke afstemming. Dit overleg lijkt zich
voornamelijk af te spelen op het niveau van leidinggevenden en loopt
in veel gevallen via Vedivo. Voor zover er al sprake is van
afstemmingsoverleg op het niveau van jeugdreclasseringswerkers, lijkt
dit zich veelal te beperken tot overleg tussen
gezinsvoogdij-instellingen uit de eigen regio, hetzelfde
arrondissement of hetzelfde ressort. Ongeveer een vijfde van de
jeugdreclasseringswerkers pleit voor meer aandacht voor
deskundigheidsbevordering, zowel binnen de gezinsvoogdij-instellingen
zelf als op landelijk niveau.
Verwijscriteria Raad voor de Kinderbescherming
De helft van de geïnterviewden is van mening dat de Raad (meestal)
duidelijke verwijscriteria hanteert. Dit wil echter niet zeggen dat
iedereen er ook tevreden over is. De kritiek richt zich vooral op het
feit dat soms jeugdreclasseringsbegeleiding wordt opgelegd, terwijl
andere begeleidingsvormen, zoals bijvoorbeeld een OTS, meer
geïndiceerd zijn.
Jeugdreclassering in combinatie met ondertoezichtstelling (OTS)
Wanneer een onder toezicht gestelde jongere
jeugdreclasseringsbegeleiding krijgt opgelegd, dan is het in de meeste
gevallen de gezinsvoogd die deze begeleiding uitvoert. Dit gegeven
lijkt samen te hangen met de wijze waarop de financiering in
dergelijke gevallen is geregeld. De gezinsvoogd heeft vaak wel de
mogelijkheid de jeugdreclassering te consulteren.
Doorlooptijden
De meerderheid van de geïnterviewde jeugdreclasseringswerkers is van
mening da de veelal lange doorlooptijden binnen het strafrechtelijke
traject voor problemen zorgen. Het grootste knelpunt lijkt daarbij te
zijn dat de zitting veelal (te) lang op zich laat wachten. Enerzijds
kan dit ertoe leiden dat de formele termijn voor
jeugdreclasseringsbegeleiding reeds verstreken is voor de zitting
heeft plaatsgevonden, anderzijds kan dit ertoe leiden dat jongeren
bijvoorbeeld te lang onder schorsingsvoorwaarden moeten verblijven.
Daarbij wordt de relatie tussen delict en gevolg voor de jongere
steeds minder goed zichtbaar. Andere knelpunten die zich voordoen rond
de doorlooptijden betreffen de wachttijden die er bestaan bij
hulpverlenende en strafrechtelijke instanties waarmee de
jeugdreclassering te maken heeft. Ook het feit dat de
informatievoorziening door de ketenpartners soms te wensen overlaat,
is volgens sommige werkers niet bevorderlijk voor snelle
doorlooptijden.
Caseload
Wat de caseload betreft is bijna de helft van de geïnterviewden zeer
eensgezind: die is te hoog. Hierdoor blijft er volgens sommige werkers
te weinig tijd over voor face to face contacten met de cliënten en is
er veel administratieve rompslomp. Een deel van de
jeugdreclasseringswerkers heeft er moeite mee dat de caseload is
gebaseerd op een vaststaand aantal zaken. Zij zijn van mening dat voor
het bepalen van de hoogte van de caseload verschillende factoren
gewogen moeten worden, zoals de zwaarte van een zaak, het stadium
waarin de begeleiding zich bevindt en de jeugdreclasseringsmodaliteit
die is opgelegd.
Tot slot
Met dit onderzoek is gepoogd inzicht te verkrijgen in de kenmerken van
jongeren die bij de jeugdreclassering terecht komen, de begeleiding in
de dagelijkse praktijk, organisatorische aspecten en de resultaten van
deze in een juridische jas gestoken hulpverlening.
Alvorens enkele afsluitende en beschouwende opmerkingen te maken is
het van belang stil te staan bij de reikwijdte van dit onderzoek. Voor
een belangrijk deel zijn
de verzamelde onderzoeksgegevens afkomstig van de
jeugdreclasseringswerkers. Hoewel zij onmiskenbaar een belangrijke
informatiebron vormen, betekent dit voor het onderzoek het gevaar van
een wat eenzijdige perceptie op de praktijk van de jeugdreclassering.
De opzet van het onderzoek bood nauwelijks ruimte om de ketenpartners
aan het woord te laten, of de begeleide cliënten zelf. Een andere
beperking is dat het onderzoek geen informatie over recidive
verschaft. Een van de voornaamste doelen van jeugdreclassering, het
doen stoppen of verminderen van crimineel gedrag, kan hierdoor niet
aan de werkelijkheid getoetst worden.
Hoewel de diverse betrokken partijen er nog niet helemaal uit zijn hoe
de doelgroep van jeugdreclassering precies gedefiniëerd moet worden,
lijkt het wel duidelijk te zijn dat jeugdreclassering bedoeld is voor
een groep wat zwaardere gevallen, te weten jongeren die een criminele
carrière lijken te gaan opbouwen. Wordt deze doelgroep bereikt? Zolang
de beoogde groep niet exact gedefiniëerd is, laat die vraag zich niet
helemaal goed beantwoorden. Uit het onderzoek is gebleken dat een
groot deel van de jeugdreclasseringscliënten inderdaad tot de groep
zwaardere gevallen gerekend kan worden. Een derde van de cliënten
valt te typeren als risico-jongere en nogeens krap een derde als
afgegleden risico-jongere. De leefsituatie van deze jongeren bergt
risico-factoren in een dusdanige mate in zich dat zij gemakkelijk op
het slechte pad kunnen geraken.
Daarnaast blijkt een niet onbelangrijk deel van de
jeugdreclasseringscliënten in elk geval niet aan de kwalificatie
zwaardere gevallen te voldoen. Bijna een kwart van de cliënten lijkt
eigenlijk te licht voor jeugdreclassering te zijn. In het onderzoek
zijn deze cliënten als incidentele delictplegers getypeerd. Bij deze
jongeren, die noch een ernstig delictverleden hebben, noch in sociaal
en/of psychisch opzicht met ernstige problemen kampen, zou een
lichtere interventie misschien meer op zijn plaats zijn. Daarnaast
blijken er jongeren bij de jeugdreclassering terecht te komen, ruim
een tiende van het cliëntenbestand, die zodanig in sociale en/of
psychische nood verkeren dat specialistische hulp geboden is. Een deel
van deze jongeren zou veeleer voor een ondertoezichtstelling (OTS) in
aanmerking komen. Het lijkt erop dat de lange wachtlijsten voor een
OTS een onterechte verwijzing naar de jeugdreclassering in de hand
werken. Hoe dan ook lijkt deze groep psycho-sociaal kwetsbare
jongeren, zoals ze in het onderzoek genoemd worden, niet thuis te
horen bij de jeugdreclassering.
Ten aanzien van de uitvoering van de begeleiding in de praktijk laat
het onderzoek zien dat er niet gesproken kan worden van de
jeugdreclasseringsbegeleiding.De inhoud van de begeleiding is
afhankelijk van de fase in het strafproces waarin de begeleiding
plaatsvindt en van de specifieke situatie van de jongere en zijn
omgeving. Op basis daarvan worden een plan van aanpak opgesteld,
doelen
geformuleerd, en, voorzover nodig, andere (hulpverlenings)instanties
ingeschakeld, toegesneden op de jongere in kwestie en zijn/haar
problematiek. Kortom, de begeleiding van de jeugdreclassering is in
bepaalde opzichten grotendeels maatwerk.
Het unieke karakter van de zaken bij de jeugdreclassering laat echter
onverlet dat er ook overeenkomsten zijn. Zo zijn er standaarddoelen
geformuleerd die in principe in elke zaak gesteld worden. Die
standaarddoelen luiden als volgt: 1) de jongere komt de afspraken met
de jeugdreclassering na, 2) de jongere heeft een zinvolle dagbesteding
in de vorm van werk of school, 3) de jongere heeft een zinvolle
vrijetijdsbesteding, d.w.z. niet rondhangen op straat met de verkeerde
vrienden en hij wordt bij voorkeur lid van een (sport)vereniging, en
4) de jongere recidiveert niet.
Naast deze standaarddoelen worden ten aanzien van vrijwel alle
cliënten specifieke doelen gesteld. Deze zijn toegesneden op de
situatie van de jongere in kwestie. Maar ook hierbij geldt dat
bepaalde aspecten zo algemeen voorkomen dat zij welhaast gemeengoed
lijken te zijn. Twee categorieën doelen komen het meeste voor. Dat is
in de eerste plaats de categorie sociale vaardigheden en
psycho-sociale ontwikkeling. Hier gaat het om o.a. leren nee te
zeggen, normen en waarden leren, het verkrijgen van een positiever
zelfbeeld, assertiviteit trainen, eigen verantwoordelijkheid leren
nemen, en wat dies meer zij. In meer dan de helft van de zaken zijn
doelen in die categorie gesteld. Als goede tweede komt de categorie
school/ opleidingsdoelen uit de bus. Deze doelen worden in de helft
van de zaken gesteld. Hier gaat het veelal om het aanpakken van
spijbelen.
Het stellen van doelen impliceert het bereiken van die doelen, althans
het ondernemen van een poging daartoe. Daarmee komen de resultaten van
de jeugdreclassering in beeld.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de jeugdreclassering, naar eigen
zeggen van de jeugdreclasseringswerkers, redelijk tot goede resultaten
lijkt te boeken. De standaarddoelen van jeugdreclassering blijken in
meer dan de helft van de gevallen te zijn bereikt. (1 Over het vierde
standaarddoel, inzake recidiveren, verschaft dit onderzoek geen
informatie. Dit komt in een vervolgonderzoek aan de orde.)
Vooral het realiseren van een zinvolle dagbesteding in de vorm van
werk of school blijkt goed te lukken, evenals het nakomen van gemaakte
afspraken met de jeugdreclassering. Het minst slagen de jongeren erin
om wat meer structuur in hun vrijetijdsbesteding te krijgen, maar nog
steeds ruim de helft van de cliënten krijgt hiervoor een voldoende
beoordeling van de werkers.
Overigens laten de incidentele delictplegers en de risico-jongeren ten
aanzien van doelen op het gebied van dag- en vrijetijdsbesteding iets
betere resultaten zien dan de kwetsbare gevallen en de afgegleden
risicojongeren. Welke resultaten werden bereikt ten aanzien van de
specifieke doelen? Doelen ten aanzien van sociale vaardigheden en
psychische ontwikkeling werden bij een meerderheid van de
desbetreffende cliënten bereikt. Bij de school- en opleidingsdoelen
werd een ongeveer even groot resultaat geboekt. Hierbij slaagde
ongeveer tweederde van de jongeren erin om daar in ruim voldoende mate
iets in te bereiken. Bij de relatief grote categorie van de doelen op
het gebied van werk boekte driekwart van de desbetreffende jongeren
een positief resultaat. Daarentegen werd minder succes geboekt op het
terrein van alcohol en drugs, de geestelijke gezondheid en regels en
gezag. In alledrie deze categorieën behaalde ongeveer de helft van de
betrokken jongeren een onvoldoende resultaat.
Al met al lijkt de jeugdreclassering op een aantal fronten behoorlijk
op de goede weg te zijn.
Aan de andere kant zijn er factoren uit het onderzoek naar voren
gekomen die de kwaliteit van de jeugdreclasseringsbegeleiding onder
druk lijken te zetten.
Over het algemeen maken de jeugdreclasseringswerkers gebruik van een
veelheid aan methodische uitgangspunten en attitudes die in meer of
mindere mate herleidbaar zijn tot bestaande theoretische concepten. De
toegepaste methodiek lijkt daarbij sterk te verschillen per
jeugdreclasseringsinstelling en daarbinnen per individuele werker. Het
is niet de eerste keer dat die situatie wordt gesignaleerd. Blijkens
de recentelijk verschenen nota Perspectief in Jeugdreclassering is
Vedivo hiervan reeds op de hoogte en worden over dit onderwerp
behartenswaardige opmerkingen gemaakt. De kern daarvan behelst dat de
gesignaleerde diversiteit weliswaar de charme van de creativiteit en
eigenzinnigheid kent, maar dat het van belang is dat iedere jongere
kan rekenen op een vergelijkbaar begeleidingsaanbod, dat aan
kwaliteitseisen voldoet, de steun heeft van professionele organisaties
en .. Pas binnen deze grenzen kan de individuele creativiteit van de
individuele werker floreren, zo valt in de nota te lezen. De auteurs
van dit rapport kunnen niet anders dan deze visie onderschrijven.
Het protocol jeugdreclassering verlangt op gezette tijden rapportages.
Veel werkers blijken moeite te hebben met de vereiste uitgebreidheid
van die rapportages en de daarbij geldende termijnen. De
administratieve rompslomp zoals zij het noemen, leidt ertoe dat er
minder tijd is voor directe contacten met
de cliënten. Het valt te overwegen zowel de verplicht gestelde
termijnen voor rapportage als de inhoud ervan aan een kritische toets
te onderwerpen. Wellicht is het mogelijk de omvang van de rapportages
te beperken zonder dat dit afbreuk doet aan de inhoud, en wellicht
kunnen de geldende termijnen uitgebreid worden.
De
caseload voor jeugdreclasseringsbegeleiding is vastgesteld op
tweeëntwintig cliënten per werker. Bijna de helft van de
jeugdreclasseringswerkers vindt een caseload van een dergelijke omvang
te hoog. Dit hoge aantal cliënten en de hoeveelheid administratieve
handelingen die daarbij komen kijken, leiden ertoe dat het directe
contact met de cliënten in gevaar komt. Uit het onderzoek blijkt
bovendien dat bij het vaststellen van de hoogte van de caseload geen
rekening wordt gehouden met een aantal factoren zoals de zwaarte van
de verschillende zaken, het stadium waarin de begeleiding zich bevindt
en de jeugdreclasseringsmodaliteit die is opgelegd. Een caseload die
is vastgesteld op basis van weging van genoemde factoren zou reëler
zijn en biedt betere garanties voor een begeleiding die is afgestemd
op de specifieke behoeften van de verschillende cliënten.
De te lange doorlooptijden binnen het jeugdstrafrecht bemoeilijken een
adequate uitvoering van jeugdreclasseringsbegeleiding. Grote
boosdoener hierbij is de lange wachttijd die aan de zitting vooraf
gaat. Als gevolg hiervan is de maximale begeleidingstermijn soms al
verstreken voordat de zitting heeft plaatsgevonden of staat een
jongere langer dan noodzakelijk onder begeleiding. Het probleem rond
de lange doorlooptijden is niet nieuw en heeft al geruime tijd de
aandacht van het ministerie van Justitie.
Er zou door het OM niet altijd adequaat gereageerd worden wanneer de
jeugdreclassering een zaak terugverwijst omdat een cliënt zich niet
houdt aan gemaakte afspraken. Verzoeken om een tenuitvoerlegging van
een straf zouden soms niet gehonoreerd worden. Ook zittingen in het
kader van de tenuitvoerlegging van een straf (TUL-zittingen) laten
soms lang op zich wachten. Dit alles komt de geloofwaardigheid van de
jeugdreclassering niet ten goede. Wanneer in de komende tijd aandacht
wordt geschonken aan de voorgaande punten, kan deze hulpverlening voor
jongeren die een criminele carrière dreigen te ontwikkelen, zich
verder ontwikkelen en in de komende jaren verbeterd worden.
Downloads van het rapport (pdf)
WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@minjus.nl
Redacteur: Hans van Netburg
Laatst gewijzigd: 11-12-2002