De voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal,
Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)
6 december BZ 2002-02225 M 2002
Onderwerp
Kamerstukken I, 28.035 (Eerste wijziging CW 2001)
In de nota naar aanleiding van het verslag over de Eerste wijziging van de Comptabiliteitswet 2001 heb ik onder punt 5 een uiteenzetting gegeven over de voorhangprocedure die op grond van artikel 45, vijfde lid, al dan niet zou moeten worden toegepast. De bepaling van dat artikellid is bij amendement door de Tweede Kamer aan het wetsvoorstel tot wijziging van de CW 2001 toegevoegd.
De gegeven uiteenzetting is door een misverstand niet geheel juist. Bij deze brief wil ik alsnog een juiste interpretatie van artikel 45, vijfde lid, geven.
De tekst van artikel 45, vijfde lid luidt: De voordracht voor een krachtens het eerste, tweede en derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Deze bepaling impliceert dat voor een op grond van het eerste tot en met derde lid op te stellen AMvB de voorhangprocedure bij de Staten-Generaal zal worden toegepast. Deze bepaling impliceert echter niet automatisch dat bij die AMvB('s) ook de aanwijzing van de betrokken rechtspersonen zal moeten plaatsvinden. Het eerste en het tweede lid lid van artikel 45 bieden namelijk de mogelijkheid de aanwijzing van de rechtspersonen (de A1- en B1-lijst uit bijlage 2 van de memorie van toelichting) ook krachtens die AMvB('s) te doen plaatsvinden. In dat geval wordt in een AMvB de bevoegdheid tot aanwijzing gedelegeerd aan de Minister van Financiën. De aanwijzing gebeurt dan feitelijk bij een ministeriële regeling. Deze delegatie is overigens voor de op grond van het derde lid te regelen aanwijzing uitgesloten.
Het ligt in het voornemen om bij de eerste AMvB die krachtens het eerste en tweede lid van artikel 45 zal worden opgesteld, de aanwijzing van de (initiële) A- en B-lijsten te regelen. Voor toekomstige aanpassingen van die lijsten zal de mogelijkheid van een aanpassing bij ministeriële regeling worden gecreëerd. De initiële lijsten zullen op deze wijze via een voorhangprocedure bij beide kamers der Staten-Generaal worden aangemeld.
DE MINISTER VAN FINANCIEN,
Toelichting
In de nota naar aanleiding van het verslag over de Eerste wijziging van de Comptabiliteitswet 2001 (Geïntegreerd middelenbeheer) hebben we de EK een niet geheel juist antwoord gegeven op een van de gestelde vragen.
Het betreft de vraag over het al dan niet via een voorhangprocedure vooraf voorleggen aan beide kamers van een amvb, waarmee de rechtspersonen worden aangewezen die onder de werking van het wetsvoorstel komen te vallen (A- en B-lijst).
Met de bijgaande brief herstellen we het gegeven antwoord.
Plenaire behandeling van dit wetsvoorstel is door de EK uitgesteld tot na de verkiezingen. Het wetsvoorstel heeft een controversieel karakter in verband met de verplichting dat het wetsvoorstel inhoudt voor het hoger onderwijs om mee te doen aan schatkistbankieren (rentedragend aanhouden van overtollige liquide middelen in de schatkist).
Van Reijsen.