Afdeling Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUÉ N° 100/02
10 december 2002
Arrest van het Hof in zaak C-153/00
Paul der Weduwe
HET HOF VERKLAART DE PREJUDICIËLE VRAGEN OVER DE VERENIGBAARHEID VAN
DE BELGISCHE WETGEVING INZAKE HET GETUIGENVERHOOR EN DE LUXEMBURGSE
WETGEVING INZAKE HET BANKGEHEIM MET HET BEGINSEL VAN VRIJE
DIENSTVERRICHTING
NIET-ONTVANKELIJK
De onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout
(België) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
gevraagd of de Belgische wetgeving inzake het getuigenverhoor en de
Luxemburgse wetgeving inzake het bankgeheim verenigbaar zijn met het
beginsel van vrije dienstverrichting.
Deze vraag is gesteld in het kader van een strafonderzoek in België
naar financiële en fiscale strafbare feiten. Tijdens dit onderzoek
hebben een verdachte en een getuige, beiden werknemer van een bank in
Luxemburg, met een beroep op het Luxemburgse bankgeheim geweigerd te
antwoorden op de gestelde vragen.
Anders dan het Belgische recht, stelt het Luxemburgse recht de
schending van het bankgeheim immers strafbaar. Het bepaalt evenwel ook
dat deze strafrechtelijke aansprakelijkheid niet geldt indien de onder
het bankgeheim vallende informatie wordt verstrekt wanneer iemand door
het gerecht wordt gehoord.
Op basis van zijn interpretatie van de extraterritoriale draagwijdte
van de Luxemburgse wet is de verwijzende rechter impliciet van oordeel
dat deze wet een verbod oplegt om aan het Belgische gerecht informatie
te verstrekken die onder het bankgeheim valt. Uitgaande van deze
veronderstelling stelt hij dat het conflict tussen de Belgische
wetgeving inzake het getuigenverhoor en de Luxemburgse wetgeving
inzake het bankgeheim, zoals hij deze laatste interpreteert, een
belemmering kan vormen voor het verzamelen van bewijsmateriaal en het
vrij verrichten van bankdiensten.
De interpretatie van de Luxemburgse wet door de verwijzende rechter,
waarop de vier aan het Hof gestelde prejudiciële vragen zijn
gebaseerd, wordt betwist door de Belgische regering en door de
Luxemburgse regering zelf.
Het Hof herinnert eraan dat het in het kader van een prejudiciële
procedure niet bevoegd is om adviezen te geven over hypothetische
vragen, en dat het in die context kan weigeren prejudiciële vragen te
beantwoorden wanneer het niet over de nodige feitelijke en juridische
gegevensbeschikt om een nuttig antwoord te kunnen geven op de gestelde
vragen.
Dienaangaande is het Hof van oordeel dat de interpretatie van de
Luxemburgse bepalingen inzake het bankgeheim door de Belgische
verwijzende rechter, bij ontbreken van een standpuntbepaling van de
Luxemburgse rechterlijke instanties, van hypothetische aard is. Deze
interpretatie is immers niet de enige mogelijke interpretatie van deze
bepalingen.
De verwijzende rechter preciseert niet waarom zijns inziens geen
andere interpretatie dan de zijne kan worden aanvaard. Nochtans berust
de relevantie van de gestelde vragen op een bepaalde uitlegging van
een ander nationaal recht dan dat van de Belgische verwijzende
rechter, wat een motivering van de verwijzingsbeschikking op dit punt
des te noodzakelijker maakte.
In deze omstandigheden heeft de verwijzende rechter het Hof niet alle
noodzakelijke elementen verstrekt om na te gaan of de gevraagde
uitlegging nuttig is voor het hoofdgeding, zodat het Hof vaststelt dat
de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk zijn.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie
niet bindt
.
Deze persmededeling is beschikbaar in de volgende talen: Frans,
Engels, Duits, Spaans, Italiaans en Nederlands.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina
van het Hof
www.curia.eu.int . heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656
---
---