De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
IZ. 2002/2164
datum
10-12-2002
onderwerp
Verslag Landbouwraad, 28 november 2002
TRC 2002/10527
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u het verslag toekomen van de Landbouw- en Visserijraad die plaatsvond op 27 en 28 november jongstleden te Brussel, voor wat betreft de onderwerpen op het terrein van landbouw en voedselveiligheid. Een verslag van het visserijgedeelte aan de Raad is u reeds eerder bij brief van 29 november 2002 toegezonden.
Tijdens deze Raad werd een lang verwacht akkoord bereikt over de voorstellen inzake zoönosen en genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders. Verder vond een oriënterend debat plaats over een verordening betreffende specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Daarnaast informeerde Commissaris Byrne de Raad mondeling over de stand van zaken betreffende de zogenaamde controleverordening en aangaande de laatste ontwikkelingen binnen de EU met betrekking tot Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE). Voorts presenteerde de Commissaris een Mededeling over de wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen daarvan voor de EU. In het kader van de Mid term Review vond in de Raad een laatste inhoudelijke discussie plaats, dit maal over ontkoppeling van inkomenssteun, modulatie en cross compliance. De Raad heeft ook ingestemd met het verzoek van de Griekse minister om goedkeuring voor nationale steun aan de Griekse katoentelers voor het seizoen 2001/2002. Onder het agendapunt diversen attendeerde de Zweedse minister de Raad op de wantoestanden in Azië bij het gebruik van honden en katten voor de bontproductie. De Italiaanse minister vroeg aandacht voor de rol van vrouwen in de landbouwsector.
datum
10-12-2002
kenmerk
IZ. 2002/2164
bijlage
Zoönose en zoönoseverwekkers
Nederland heeft ingestemd met het voorstel voor een richtlijn inzake
de bewaking van zoönosen en zoönoseverwekkers en het voorstel voor een
verordening inzake de bestrijding van salmonella en andere door
voedsel overgedragen zoönoseverwekkers onder het afgeven van een
schriftelijke verklaring. De richtlijn voorziet in een
monitoringsysteem gebaseerd op gegevensverzameling en risico-analyses.
De verordening ziet toe op de controle.
Nederland heeft met het oog op de volksgezondheid altijd aangedrongen
op spoedige besluitvorming over de voorgestelde wetgeving inzake
zoönosen. Tegelijkertijd hebben we ons op het standpunt gesteld dat de
verantwoordelijkheid voor de veiligheid van voedsel primair bij de
producent ligt en de kosten van dierziektebestrijding in beginsel door
het bedrijfsleven gedragen moet worden. In het laatste voorstel dat de
Commissie de Raad had voorgelegd, moest ik constateren dat aan
voorgaand beginsel onvoldoende tegemoet was gekomen. Hoewel de
voorstellen als zogenaamd A-punt (hamerstuk) op de agenda stond, heb
ik echter om snelle besluitvorming niet verder in de weg te staan,
gemeend onder stemverklaring met het voorstel te moeten instemmen.
Daarin heb ik gesteld dat de evaluatie in drie jaar van de financiële
regelingen voortvloeiende uit voornoemde voorstellen, betekent dat er
geen sprake is van Europese cofinanciering voor onbepaalde tijd.
Verder heb ik aangegeven dat bij een dergelijke evaluatie alle
aspecten van de regelingen met financiële gevolgen worden meegenomen.
Het voorstel is met gekwalificeerde meerderheid aangenomen door de
Raad.
Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders
Tijdens de Raad is een gemeenschappelijk standpunt bereikt over het
voorstel van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch
gemodificeerde (gg-)levensmiddelen en diervoeders. Dit voorstel ziet
toe op onder meer het loslaten van het aantoonbaarheidscriterium als
uitgangspunt voor de etikettering en traceerbaarheid van
gg-levensmiddelen en -diervoeders, drempelwaarden voor de technisch
onvermijdbare vermenging met ggo's waaronder de vereisten voor
etikettering niet van toepassing zijn en uitbreiding van de reikwijdte
van regelgeving met gg-diervoeders. Het voorstel moet worden gezien in
samenhang met een voorstel dat voorziet in uitbreiding van de
verplichtte etikettering van (consumenten)eindproducten van ggo's,
gg-levensmiddelen en gg-diervoeders met verplichte traceerbaarheid en
etikettering in alle stadia van de productie- en distributieketen.
Naar verwachting zal over dit voorstel een politiek akkoord bereikt
worden in de Milieuraad van december.
De discussie tijdens de Raad spitste zich toe op drie elementen uit
het voorstel. Het eerste betrof de drempelwaarde voor een
overgangsperiode van drie jaar voor de onvermijdelijke aanwezigheid
van ggo's in levensmiddelen en diervoeders die als gevolg van het de
facto moratorium in de pijplijn van de toelatingsprocedure van de EU
zijn blijven steken, de zogenaamde 'pijplijn'-ggo's. Deze ggo's zijn
weliswaar nog niet toegelaten tot de EU, maar hebben wel een positieve
risicobeoordeling in de EU verkregen. Het voorstel was om etikettering
verplicht te stellen boven 0,5 procent aanwezigheid van deze ggo's.
Het tweede punt ging over de door het Voorzitterschap voorgestelde
drempelwaarde van 1 procent voor etikettering van toegelaten ggo's.
Hieronder zou niet aan de vereisten voor etikettering hoeven worden
voldaan. Ten slotte werd gesproken over de wettelijke grondslag voor
de vergunningenprocedure.
Voor Nederland was vooral de discussie over de drempelwaarden van
belang. Ten aanzien van voornoemde punten heb ik aangegeven dat
Nederland zijn steun aan het voorstel voorwaardelijk stelt aan de
uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, fraudebestendigheid en
WTO-conformiteit van het EU-regime.
Op grond van deze voorwaarden is Nederland voorstander van een
algemene drempelwaarde van 1 procent, die van toepassing is op zowel
ggo's zonder als met EU-markttoelating. Bovendien zou de
inwerkingtreding van beide verordeningen moeten leiden tot de
onmiddellijke hervatting van de goedkeuringsprocedure voor toelating
van nieuwe ggo's in de EU. Het eerste voorzitterscompromis kwam mijns
inziens op deze punten niet voldoende aan het Nederlandse standpunt
tegemoet en ik heb me derhalve tegen dit voorstel uitgesproken.
Na een eerste tafelronde bleek een gemeenschappelijk standpunt binnen
bereik. Een meerderheid van de lidstaten was voorstander van een
drempelwaarde van 0,5 procent voor de onvermijdelijke aanwezigheid van
de zogenaamde 'pijplijn'-ggo's. Dit voorstel is uiteindelijk ook als
zodanig overgenomen. Het struikelblok was nog de drempelwaarde voor
toegelaten ggo's. Na intensief bilateraal overleg werd een compromis
voorgesteld van 0,9 procent. Dit percentage kan middels de
comitologie-procedure worden bijgesteld, mocht daar aanleiding toe
zijn. Het compromis bevat tevens een Gemeenschappelijke verklaring van
de Raad en de Commissie dat rekening zal worden gehouden met eventuele
onderzoeksgegevens uit ontwikkelingslanden bij het opstellen van de
uitvoeringsregels. In een tweede verklaring stelt de Commissie dat bij
het binnenkort te ontvangen voorstel inzake controlemaatregelen voor
levensmiddelen en diervoeding, de Commissie zal trachten te verzekeren
dat de maatregelen praktisch en uitvoerbaar zijn. Tevens zal zij
trachten te verzekeren dat de financiële aspecten voor de uitvoering
van dit beleid geen disproportioneel effect op de Lidstaten zullen
hebben en dat zij proportioneel zijn in relatie tot het doel ervan.
Dit is met name van belang voor Nederland, waar een groot deel van de
invoer van deze producten zal plaatsvinden.
De Voorzitter concludeerde dat voor het compromis een gekwalificeerde
meerderheid bestond. Commissaris Fischler benadrukte dat met het
voorstel een solide wetgevende basis wordt gelegd voor het omgaan met
ggo-producten. Hij voegde eraan toe dat het aanvaarden van het
compromis een beslissende stap zou zijn om het moratorium op de kortst
mogelijke termijn op te heffen. Ook ik heb uiteindelijk ingestemd met
het voorstel. Hoewel ik liever had gezien dat gekozen was voor een
algemene drempelwaarde van 1 procent, heb ik gemeend omwille van de
voedselveiligheid en vrijheid van keuze voor de consument mijn akkoord
aan dit voorstel te moeten geven. Temeer daar de Commissie met haar
twee verklaringen getoond heeft begrip te hebben voor onze bezwaren en
bereid te zijn mee te willen werken aan een oplossing daarvan. Een
drietal lidstaten kon zich niet vinden in het compromis en heeft
tegengestemd.
Hygiëneverordeningen
Er vond een oriënterend debat plaats over de verordening houdende de
vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen
van dierlijke oorsprong. Deze verordening voegt een aantal specifieke
richtlijnen betreffende hygiënevoorschriften samen. Daarnaast gaf de
Commissie een stand van zaken over de zogenaamde controleverordening.
Dit voorstel beoogt alle voorschriften en uitvoeringsbepalingen voor
officiële controles voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong samen
te voegen in één verordening.
Beide verordeningen maken deel uit van het zogenaamde hygiënepakket -
de codificatie van de versnipperde communautaire regelgeving op het
gebied van levensmiddelenhygiëne voortvloeiende uit het Witboek
voedselveiligheid. Afgesproken is op de Raad van december het debat
over deze voorstellen te vervolgen
Hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong
Ter voorbereiding van een politiek akkoord tijdens de Raad van
december vroeg de Voorzitter de lidstaten aan te geven met welke
punten uit het voorstel ze nog problemen hebben. De Commissaris gaf
aan dat bij de lidstaten op een viertal hoofdpunten nog reserves
bestaan. Het gaat hierbij om de bepalingen over de verkoop van vlees
van dieren die geslacht zijn op de boerderij, de goedkeuring van
ondernemingen die omgaan met producten van dierlijke oorsprong, de
gezondheids- en identificatiemerken en de salmonellagaranties. Punten
van zorg die door de respectievelijke lidstaten nogmaals werden
bevestigd. Bovendien onderstreepte een aantal lidstaten het belang van
de akkoorden over de hygiëneverordeningen voor de toetredingslanden en
drong erop aan deze in het communautair aquis op te nemen. Vrijwel
alle lidstaten waren het erover eens dat de vier hygiëneverordeningen
als één pakket gezien moeten worden.
Ik heb aangegeven me in grote lijnen te kunnen vinden in het voorstel.
Dit past in het kader van de uniformiteit in de regelgeving en de
handhaving hiervan op Europees niveau. Vooralsnog heb ik echter een
studievoorbehoud gemaakt bij de definitie van 'separatorvlees'. Verder
heb ik aangedrongen op de spoedige uitwerking van de inhoudelijke
bepalingen over de voedselketeninformatie. Het gaat hierbij om
informatie die de op een slachterij aangevoerde dieren moet
vergezellen en als basis dient voor een op risico's gebaseerde
keuring. In de loop van de besprekingen is de lijst met inhoudelijke
eisen aan de voedselketeninformatie weggevallen. Het Voorzitterschap
stelt nu voor om de inhoudelijke uitwerking te laten plaatsvinden in
het hygiënevoorstel betreffende de officiële controles.
De Commissaris concludeerde dat er grote mate van overeenstemming
bestaat tussen de lidstaten en zei uit te kijken naar een politiek
akkoord in december. De Voorzitter gaf aan nota te hebben genomen van
de standpunten en opmerkingen en hij zegde toe een nieuw compromis uit
te werken.
Controle-verordening
Het Voorzitterschap gaf een stand van zaken betreffende de behandeling
van de derde hygiëneverordening, de zogenaamde Controle-verordening.
De Commissaris zei dat het onderhavige voorstel niet meer onder het
Deens voorzitterschap afgerond zou kunnen worden. Bovendien verwachtte
hij niet dat het Europees Parlement het voorstel voor maart 2003 zou
goedkeuren. Afronding van het voorstel wordt derhalve verwacht onder
het volgende, Griekse voorzitterschap.
De Voorzitter verzocht de Raadswerkgroep haar besprekingen voort te
zetten ten einde zo spoedig mogelijk een nieuw voorstel ter bespreking
in de Raad te kunnen voorleggen.
Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE)
Commissaris Byrne gaf een mondelinge toelichting over de laatste stand
van zaken binnen de EU met betrekking tot Bovine Spongiforme
Encephalopathie (BSE). Hij gaf aan dat in de lidstaten conform de
afspraken veel testen (7 miljoen in 2002) zijn uitgevoerd. Bij de
risicodieren bleek één op de 1000 dieren positief te zijn en bij
gezonde dieren 1 op de 30.000. Er is ten algemene een daling van het
aantal positieve gevallen waar te nemen, terwijl de gemiddelde
leeftijd van de positieve dieren hoger wordt. Dit voldoet aan de
verwachtingen die bestaan over de omvang en ontwikkeling van de
epidemie. De introductie dit jaar van een vastgesteld minimum aantal
steekproeven bij schapen en geiten heeft ertoe geleid dat circa 40
procent van de scrapie-gevallen door actieve monitoring zijn ontdekt.
Wel constateerde de Commissaris dat de organisatie van de controle op
veevoeder nog een zwak punt vormt. De restricties op het gebruik van
voeder vormen een cruciaal element in de bestrijding van BSE. De
Commissie zal derhalve op korte termijn met aanbevelingen komen voor
het minimum aantal controles en steekproeven om de coördinatie van de
controle op veevoeder binnen de EU te verbeteren.
Verder wees de Commissaris erop dat Frankrijk de uitspraak van het Hof betreffende Brits vlees heeft uitgevoerd en de importban inmiddels heeft opgeheven. Hij sprak zijn hoop uit dat de export van Brits vlees naar Frankrijk spoedig zou worden hervat. Ook verzocht de Commissaris Frankrijk geen eenzijdige voorzorgsmaatregelen te treffen voor de verwijdering van het ruggenmerg bij lammeren tussen 6 en 12 maanden met ingang van 1 januari 2003. Het Wetenschappelijk Comité van de Gemeenschap rechtvaardigt deze maatregel uitsluitend tussen 1 en 6 maanden. Bovendien kan deze maatregel de intercommunautaire handel verstoren. De Franse Minister antwoordde hierop dat de Franse maatregelen onverwijld per 1 januari 2003 in zullen gaan. Hij verzekerde de Raad echter dat de maatregelen een zodanige vorm zullen hebben dat er zo weinig mogelijk handelsbelemmeringen zullen optreden.
Ten slotte meldde de Commissaris dat het Wetenschappelijk Comité nog
het risico bestudeert van BSE-verspreiding door keelamandelen van
runderen. Daarnaast zet het Wetenschappelijk Comité zijn werkzaamheden
voort inzake het vaststellen van de geografische verspreiding van
BSE-risico's in derde landen.
Mid term Review
In het kader van de Mid term Review vond in de Raad een laatste
inhoudelijke discussie plaats, dit maal over ontkoppeling, modulatie
en cross compliance. Hiertoe had het Voorzitterschap een vragenlijst
opgesteld.
Ontkoppeling inkomenssteun
De Commissie vroeg de lidstaten aan te geven in hoeverre ze het eens
zijn met de doelstellingen van de ontkoppeling van de inkomenssteun:
vereenvoudiging, meer productievrijheid, een marktgerichte en
milieuvriendelijke landbouwsector, positionering van de Europese Unie
in de WTO en een meer efficiënte inkomenssteun.
Een groot aantal lidstaten sprak zijn bezorgdheid uit over de
mogelijke sociale, economische en regionale gevolgen van ontkoppeling.
Hierbij werden onder meer genoemd een verschuiving of verstoring van
de productie, verstoring van de werkgelegenheid en mogelijke
concurrentievervalsing. Enkele lidstaten gaven aan bereid te zijn mee
te willen zoeken naar alternatieven voor ontkoppeling. In dit verband
werd ook de optie voor een gedeeltelijke ontkoppeling naar voren
gebracht.
Veel twijfels hadden de lidstaten bij de positie en de strategie van
de Europese Unie in WTO-verband. Hierbij werd ook enkele malen erop
gewezen dat de positie van de ontwikkelingslanden niet uit het oog mag
worden verloren.
In het kader van bovenstaand debat heb ik aangeven in principe de
voorkeur te geven aan een geleidelijke vermindering van de huidige
directe inkomenssteun boven ontkoppeling van deze steun van de
productie. Die aarzeling wordt mede ingegeven door de mogelijke
nadelige effecten van het voorstel op de Nederlandse landbouwsector.
Ik denk hierbij aan productieverschuiving en -verstoring en potentieel
hogere uitvoeringslasten. Daarnaast heb ik erkend dat het voorstel ook
voordelen biedt. Ontkoppeling van de inkomenssteun valt beter te
verdedigen in de wereldhandelsbesprekingen in WTO-kader. Het leidt
verder tot een grotere flexibiliteit bij productiebeslissingen en
versterkt de marktgerichtheid van het Europees landbouwbeleid. Onder
voorwaarden kan Nederland dan ook wel instemmen met het voorstel.
Desalniettemin is het Nederlandse streven om op de lange termijn
ondersteuning directer te koppelen aan actieve prestaties van
producenten op het gebied van bijvoorbeeld natuur- en
landschapsbeheer.
Modulatie
Alle lidstaten onderschrijven in beginsel het principe dat de
Commissie voor ogen staat om de tweede pijler te versterken. De
meningen liepen echter uiteen over de manier waarop dit in de praktijk
vorm zou moeten krijgen en over de voorgestelde criteria voor
verdeling van de middelen.
Ook ik heb aangeven het voorstel van de Commissie voor een
verschuiving van de middelen van de eerste naar de tweede pijler
(modulatie) ten algemene te ondersteunen. Het beleid uit de tweede
pijler sluit beter aan bij de eisen die een moderne samenleving aan de
landbouwproductie stelt. Ik ben er voorstander van dat die versterking
plaatsvindt middels verplichte modulatie. Wel heb ik mijn zorg
uitgesproken over de verdeling van de middelen. In de eerste plaats
heb ik moeite met het feit dat de afgeroomde middelen eerst naar
Brussel vloeien om daarna op basis van bepaalde criteria weer verdeeld
te worden. Ten tweede ben ik van mening dat het landbouwbeleid geen
cohesiebeleid is. Ik kan me dan ook niet vinden in de door de
Commissie voorgestelde criteria voor verdeling.
Cross compliance
Eensgezindheid tussen de lidstaten bestond ook over het principe van
cross compliance. Door verschillende lidstaten werden echter
kanttekeningen geplaatst bij de praktische uitwerking hiervan.
Ik heb er van mijn kant op gewezen dat het systeem niet moet leiden
tot extra uitvoerings- en controlelasten. Ik heb voorgesteld te kiezen
voor een zogenaamd groeimodel. Een model waarbij begonnen wordt met
eisen die gelden op EU-niveau. In een later stadium zouden de eisen
uitgebouwd kunnen worden. Naar mijn mening zou dierenwelzijn
toegevoegd moeten worden aan deze lijst van eisen. In het geval van
voedselveiligheid daarentegen zouden er voldoende sancties opgenomen
moeten zijn in de regelgeving zelf. Tenslotte heb ik aangegeven dat
het principe van cross compliance niet alleen zou moeten gelden voor
ontkoppelde maar ook voor gekoppelde steun.
Commissaris Fischler concludeerde dat er toenemende consensus bestaat
over de doelstellingen van de besproken voorstellen. De meningen lopen
nog uiteen over de manier waarop die doelstellingen bereikt moeten
worden en over het tijdspad. De Commissaris weersprak de veelgehoorde
kritiek dat boeren in de toekomst niets meer hoeven te doen voor de
inkomenssteun. Er zal alleen steun beschikbaar zijn voor die boeren
die produceren of die grond in goede conditie houden, aldus Fischler.
Eventuele onevenwichtigheden zouden volgens de Commissaris weer in
balans gebracht kunnen worden via de tweede pijler.
Ten aanzien van de WTO merkte de Commissaris op dat de voorgestelde
ontkoppeling van de inkomenssteun niet gezien moet worden als een
concessie aan de handelspartners. Ontkoppelde steun kan wel als een
hefboom werken voor het bereiken van resultaten op andere terreinen op
het gebied van non-trade concerns.
Op verzoek van de Raad ging Commissaris Fischler nader in op de
resultaten van de Europese Raad van oktober in Brussel en de
consequenties daarvan op het proces van de Mid term Review. Ten
aanzien van de bevriezing van de landbouwuitgaven in categorie 1A tot
2013, merkte Fischler op dat dit zekerheid biedt over de uitgaven in
de toekomst. Hij verzekerde de Raad verder dat de resultaten van de
Europese Raad geen invloed zullen hebben op de beleidsmatige invulling
van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2006, noch dat ze
beperkingen opleggen aan de uitvoering van de voorstellen gedaan in de
Mid term Review. Fischler wees er bovendien op dat de internationale
verplichtingen onverminderd in acht moeten worden genomen. Dit
betekent concreet dat de eerder voorgenomen herzieningen van de
gemeenschappelijke marktordeningen voor bijvoorbeeld tabak, katoen,
suiker, wijn en olijfolie volgens plan doorgang zullen vinden. Dit zal
echter wel betekenen dat de bijkomende kosten van hervormingen zoals
die van de zuivel ten koste zullen gaan van de inkomenssteun zoals die
voor andere producten bestaat. Commissaris Fischler onderstreepte
verder dat het nu in het belang is van de landbouwer om zo snel
mogelijk duidelijkheid te geven over de richting van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid. In dit verband zegde hij de Raad toe
zo snel mogelijk concrete wetsteksten en impactanalyses voor te zullen
leggen.
Van zijn kant riep ook Commissaris Byrne de lidstaten op tot spoedige
actie. Dit ten behoeve van een gedegen implementatie van de bepalingen
betreffende voedselveiligheid. Cross compliance is een dringend
noodzakelijk en eenvoudig concept dat spoort met de verwachtingen van
de consument, aldus de Commissaris.
Steun Griekse katoentelers
De Griekse minister vroeg de Commissie en de Raad goedkeuring om de
Griekse katoentelers nationale steun toe te kennen voor het seizoen
2001/2002. De Griekse katoensector kampt met aanloopproblemen als
gevolg van een nieuw katoenstelsel dat sinds mei 2001 van kracht is.
Hoewel enkele Lidstaten aangaven in beginsel tegen het verlenen van
dergelijke nationale steun te zijn, bleek geen enkele lidstaat een
positief besluit in de weg te willen staan. De Voorzitter concludeerde
derhalve dat het verzoek met unanimiteit van de Raad was aangenomen.
Diversen
Welzijn van landbouwhuisdieren
Commissaris Byrne presenteerde een Mededeling over de wetgeving inzake
het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen
daarvan voor de EU.
De Commissie heeft recentelijk een vergelijking gemaakt tussen de
wetgeving die van toepassing is op het welzijn van landbouwhuisdieren
in 73 landen. Hieruit kunnen echter weinig relevante gegevens voor
normvergelijking en handelsverstoringen gehaald worden. Wel is
duidelijk dat eenzijdige maatregelen ter bevordering van dierenwelzijn
leiden tot stijgende productiekosten. Wanneer dit tot
handelsverstoringen leidt, moet hierover met de handelspartners
gesproken kunnen worden, aldus de Commissaris. De Commissie steunt
daarom ook de werkzaamheden van het Office International des Epizootic
(OIE) in Parijs, waar getracht wordt op wereldwijd niveau tot normen
te komen voor dierenwelzijn. Verder is de Commissie van mening dat de
consument via etikettering geïnformeerd moet worden over de toepassing
van welzijnsvoorschriften. De Commissie zal door een brede aanpak op
verschillende terreinen proberen de aandacht van de handelspartners op
dit punt te krijgen
De Voorzitter kondigde aan op de decemberraad opnieuw over dit rapport
te willen spreken.
Misbruik van honden en katten t.b.v. bontproductie
De Zweedse minister vroeg in de Raad aandacht voor de wantoestanden in
Azië bij het gebruik van honden en katten voor de bontproductie. Met
verwijzing naar een recent invoerverbod van deze producten in de
Verenigde Staten verzocht de minister de Commissie met voorstellen te
komen hoe Europa van deze producten gevrijwaard kan worden. Een groot
aantal lidstaten, waaronder ook Nederland, zei het initiatief van hun
Zweedse collega te ondersteunen.
Commissaris Byrne constateerde dat het standpunt van de delegaties
duidelijk was. Hoewel de Commissaris het eens was dat voornoemde
praktijken niet aanvaardbaar zijn in deze maatschappij, gaf hij aan
het te betreuren zelf geen rechtsgrondslag te hebben voor een
invoerverbod van dergelijke producten.
De Commissaris had inmiddels wel overleg gepleegd met Commissaris Lamy
voor handelszaken en hem verzocht te onderzoeken of deze wellicht
maatregelen kan treffen voor een mogelijk handelsverbod. Daarnaast gaf
de Commissaris aan dat het de Lidstaten ook vrij staat zelf nationale
maatregelen te nemen.
Ondernemerschap van vrouwen in de landbouw
De Italiaanse minister vroeg aandacht voor de rol van vrouwen in de
landbouwsector. De minister bracht hierbij de Raad van 27 mei
jongstleden in herinnering. Bij die gelegenheid heeft de Raad de
Commissie gevraagd te komen met specifieke maatregelen om de positie
van vrouwen op het platteland en in de landbouwsector te versterken.
Tegen deze achtergrond verzoekt de Italiaanse minister de Commissie om
de mogelijkheden te onderzoeken voor bijvoorbeeld tijdelijke
stimuleringssteun voor het opzetten van een bedrijf door vrouwelijke
ondernemers. Daarnaast zou door de individuele lidstaten in de
structuurfondsen een nadere prioritering aangebracht kunnen worden
voor vrouwen die een bedrijf runnen.
In zijn reactie wees Commissaris Fischler op een uitspraak van het Hof
waarin wordt gezegd dat een vrouwelijke ondernemer moet kunnen rekenen
op een gelijkwaardige behandeling als haar mannelijke collega. De
Commissaris ziet in dit verband vooral mogelijkheden voor extra
initiatieven van lidstaten binnen de kaders van de structuurfondsen.
De volgende Raad zal plaatsvinden van 16 tot en met 19 december 2002.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
---