Den Haag, 10 december 2002
Geen strafvervolging tegen imams
Het Openbaar Ministerie (OM) stelt geen strafvervolging in tegen de
islamitische geestelijken (imams) van de moskeeën in Amsterdam, Den
Haag, Rotterdam en Tilburg wegens de uitspraken die in juni van dit
jaar door de actualiteitenrubriek Nova werden uitgezonden.
De betrokken officieren van justitie concluderen onder meer op grond
van de geldende jurisprudentie dat de kans op een succesvolle
vervolging bijzonder klein is.
Uit eerdere zaken blijkt dat dit soort uitlatingen van geestelijken
naar alle waarschijnlijkheid door een rechter niet als strafbaar
geoordeeld zullen worden. Daarmee volgen de officieren het oordeel van
het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD) in Amsterdam.
Het Openbaar Ministerie stelde in juni van dit jaar een onderzoek in
naar de uitlatingen van de vijf islamitische geestelijken naar
aanleiding van twee uitzendingen van het actualiteitenprogramma Nova.
Daarin werden beeld- en geluidsfragmenten van gebedsdiensten vertoond
die met behulp van een verborgen camera en geluidsapparatuur waren
opgenomen.
Maatschappelijk debat podium bij uitstek
De uitspraken van de vijf imams leidden tot een breed maatschappelijk
debat over de positie en de achtergronden van de islamitische
geestelijken en over de wenselijkheid en de beoordeling van hun
uitspraken. Minister Van Boxtel voor Grote Steden- en Integratiebeleid
vroeg de burgemeester van de betrokken gemeenten adequate actie vanuit
de gemeentebesturen te ondernemen. Ook binnen de islamitische
gemeenschap kwam een debat op gang over de kwestie.
Dit brede maatschappelijke debat is volgens het Openbaar Ministerie
(OM) ook het podium bij uitstek voor een beoordeling van de gewraakte
uitspraken. Het strafrecht zou pas ingezet moeten worden als andere
middelen uitgeput zijn en bij excessen.
Bij de beoordeling van de uitspraken van de vijf imams is een aantal
algemene gezichtspunten van belang.
Geen rechtstreekse oproep
Ten aanzien van de uitspraken over 'de vijanden van de Islam' het
volgende. De islamitische geestelijke riep Allah op af te rekenen met
onder meer de vijanden van de Islam, de Amerikaanse president Bush en
de Israëlische premier Sharon. Ook vroeg hij Allah de zege te geven
aan de strijd van de moedjaheddien. Het OM acht deze uitspraken
laakbaar, maar niet strafbaar. Het is geen rechtstreekse oproep om
zelf in Nederland of elders gewelddadige activiteiten te gaan
ondernemen. De imam richt zijn oproep ook niet tot zijn toehoorders,
maar tot Allah. De uitlatingen zijn ook niet concreet genoeg om als
uitlokking, mislukte uitlokking of opruiing aangemerkt te worden. De
kans op succesvolle vervolging is dan ook bijzonder klein.
De context van de uitspraken
Een tweede algemeen gezichtspunt is dat bekeken moet worden in welke
context uitspraken worden gedaan. De Hoge Raad heeft inmiddels
(meermalen) uitgemaakt dat de rechter uitlatingen moet bezien in de
context waarin de uitlatingen zijn gedaan. Zo mag de rechter in zijn
oordeel betrekken dat de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting
medebepalend kunnen zijn voor het al dan niet aannemen van een
beledigend karakter van - op zichzelf kwetsende of grievende -
uitlatingen.
Vastgesteld moet worden dat een aantal uitlatingen is gebaseerd op
teksten uit de Koran en dat ze door een geestelijke zijn gedaan
tijdens een bijeenkomst in de moskee. Naar het oordeel van het
Openbaar Ministerie staan de uitlatingen derhalve kenbaar in direct
verband met de geloofsovertuiging van degene die ze heeft gedaan en
zijn ze derhalve niet strafbaar.
Enkele van de uitlatingen zouden kunnen aanzetten tot geweld.
Jurisprudentie wijst echter uit dat als uitlatingen moeten worden
geplaatst in hun religieuze, historisch en maatschappelijke context er
geen sprake is van strafbaar handelen. Het OM wijst in dit verband op
het arrest van 18 november van dit jaar in de strafzaak tegen de imam
El Moumni.
In dit licht bezien strandt ook de strafbaarheid van de mogelijk
beledigende of discriminatoire uitspraken over vrouwen en
'ongelovigen'.