STICHTING JEUGDZORG ROTTERDAM
Reactie Stichting Jeugdzorg Rotterdam op Inspectie
Persbericht
Reactie Stichting Jeugdzorg Rotterdam op het rapport van de Inspectie
Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming
Rotterdam, dinsdag 10 december 2002 - Vandaag overhandigt de Inspectie
Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming het onderzoeksrapport over de
uitvoering van de ondertoezichtstelling in de zaak Rochelle Rikkers,
het zusje van de in 2001 op gruwelijke wijze vermoorde Rowena aan
Minister Donner van Justitie.
De Stichting Jeugdzorg Rotterdam / Zuid-Holland Zuid, die
verantwoordelijk is voor de behandeling en het welzijn van Rochelle,
is het niet eens met een aantal kritiekpunten van de Inspectie. 'Het
beeld dat het rapport schetst van ons werk is helaas te negatief
gekleurd en komt bovendien niet overeen met de werkelijkheid,' aldus
directeur José Vermeer van de Stichting.
'Het is door mensen geschreven die weinig oog lijken te hebben voor de
zeer ingewikkelde en lastige dagelijkse praktijk van ons werk. Dat is
jammer. Natuurlijk is het goed dat er een Inspectie is en wij staan te
allen tijde open voor kritiek. Maar ik verzet me ertegen als een
instelling als de onze ten onrechte in een verkeerd daglicht wordt
geplaatst. De omstandigheden in deze zaak waren en zijn uitzonderlijk,
denk maar eens aan de extreme media-aandacht en de talloze procedures
die worden gestart. Deze enorme druk heeft grote invloed op de mensen
in de jeugdzorg. Toch hebben zij zich steeds ingezet om in deze zeer
moeilijke zaak het beste te doen in het belang van Rochelle.'
Zorgvuldig
Alle beslissingen van de Stichting zijn door meervoudige kamers bij
zowel de Rechtbank als het Gerechtshof als zorgvuldig beoordeeld en
uitvoerig gedocumenteerd in diverse verzoekschriften. Dit is door de
Inspectie niet meegenomen in de beoordeling. De juridische context
vormt als het ware het raamwerk waarbinnen de hulpverlening
plaatsvindt.
Directeur José Vermeer van de Stichting Jeugdzorg Rotterdam: 'Het gaat
inmiddels gelukkig een stuk beter met Rochelle. Dit blijkt ook uit
diverse rapportages van haar hulpverleners. Ik ben bang dat dit
rapport opnieuw tot veel media-aandacht zal leiden voor het meisje,
wat haar situatie niet ten goede komt.'
Het rapport van de Inspectie laat veel vragen onbeantwoord. Zo biedt
de Inspectie geen duidelijk chronologisch overzicht van
gebeurtenissen, noch van de betrokkenheid en verantwoordelijkheden van
de verschillende mensen en partijen. De Stichting Jeugdzorg heeft om
die reden een uitvoerige schriftelijke reactie gegeven op het rapport
met het verzoek deze aan de rapportage toe te voegen. Dit verzoek is
helaas niet gehonoreerd.
-2-
Mevrouw Vermeer: 'Er is niet evenwichtig gekeken naar de belangen van
alle betrokkenen bij dit onderzoek. Zo is de excessieve media-aandacht
slechts beperkt meegenomen in de beoordeling van onze werkwijze.
Ditzelfde geldt voor de betrokkenheid van belangenorganisaties en de
nadrukkelijke bemoeienis van met name prof. dr. Kohnstamm, daarbij
gesteund door enige welbekende criticasters van de jeugdbescherming in
het algemeen. Zo heeft prof. Kohnstamm op enig moment de
verantwoording op zich genomen voor het publiceren van beeld en
videomateriaal van het meisje en deed hij uitgebreid kond van zijn
opvattingen, dat de vader de beste opvoeder voor het meisje zou zijn.
Hij deed deze uitspraken voornamelijk op basis van zijn gesprekken met
de vader.'
Functioneren in geding
Volgens de directeur van de Stichting Jeugdzorg wordt het voor haar
medewerkers steeds moeilijker om hun werk te doen. 'De Inspectie kijkt
uitsluitend naar wat er fout gaat en heeft nauwelijks oog van de
omstandigheden die voor de medewerkers van mijn stichting ontstonden.
Hetzelfde geldt voor de daarbij behorende bedreigingen en de dreigende
bezetting door niet georganiseerde dwaze vaders. Naar mijn opvatting
hebben deze omstandigheden een buitengewoon grote impact gehad en is
de onzekerheid, die hierdoor bij mijn medewerkers is ontstaan, niet
erkend. Het continue ter discussie stellen van het handelen van een
instelling en een aantal medewerkers in het bijzonder is schadelijk en
brengt het functioneren van ons soort organisaties in het geding.'