Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wilhelmina van Pruisenweg Binnenhof 1a 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
Ons kenmerk AVB/SBA/02 85270
2 december 2002
Onderwerp Arboconvenanten nieuwe stijl: rapportage 1999-2002
Aanleiding
Bijgaand treft u aan de nota `Arboconvenanten nieuwe stijl: een rapportage over de periode 1999-
2002'. Deze rapportage over de eerste resultaten van de arboconvenanten is aangekondigd in de
Sociale Nota 2002. De rapportage geeft een overzicht van wat er tot 1 november 2002 met de
convenantenaanpak is bereikt. Hiertoe is onder meer berekend wat de potentiële kostenbesparingen
van de huidige drieëndertig arboconvenanten zijn. Daarnaast wordt ingegaan op de meer kwalitatief
te duiden effecten van arboconvenanten. Alvorens op deze onderwerpen in te gaan, breng ik kort in
herinnering wat de convenantenaanpak behelst.
Arboconvenanten maken onderdeel uit van een bredere aanpak om de uitgaven voor
arbeidsongeschiktheid om te buigen, zoals aangekondigd in het Plan van aanpak WAO (22 187
nr.71) en de Voortgangsnota WAO. In het regeerakkoord 1998-2002 is in dit kader aangekondigd
dat het arbobeleid zou worden geïntensiveerd. Met deze intensivering was een bedrag van * 113,5
miljoen (250 miljoen gulden) gemoeid. Het toenmalige kabinet wilde daarmee een belangrijke impuls
geven aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden en daarmee ook aan de preventie van
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.
Een groot deel van genoemde financiële middelen is ingezet voor het afsluiten van tripartiete arboconvenanten op brancheniveau. Kenmerkend voor deze overeenkomsten tussen de overheid en sociale partners is dat voortdurend gezocht wordt naar middelen om de afspraken ook voor bedrijven en instellingen zo effectief mogelijk te maken. De afspraken over de doelen die de partijen in de betreffende branche willen bereiken en op welke termijn zijn taakstellend en meetbaar. Daarmee hebben de arboconvenanten een duidelijke aanvullende betekenis ten opzichte van tot dan toe gebruikelijke CAO-afspraken en overheidsregelgeving over dezelfde onderwerpen.
Om de beoogde impuls aan het arbobeleid effectief te laten zijn, is intensieve samenwerking met
sociale partners onontbeerlijk. Het vorige kabinet en de Stichting van de Arbeid hebben hiertoe
tijdens het najaarsoverleg in 1998 een `Gemeenschappelijke Verklaring' ondertekend, waarin
partijen zich gezamenlijk verantwoordelijk hebben verklaard voor verbetering van
arbeidsomstandigheden. Gaandeweg heeft het draagvlak voor de aanpak zich verder verbreed tot
een scala aan partijen die betrokken zijn bij de uitvoering of financiering van sectoraal arbo- en
verzuimbeleid. Gebleken is ook dat het overgrote deel van de betrokken (organisaties van)
werkgevers, werknemers en overheidsorganisaties, arboconvenanten een effectief instrument vinden
om arbeidsomstandigheden te verbeteren, alsmede ziekteverzuim en WAO-instroom te verminderen.
Zoals beoogd heeft het onderwerp arbeidsomstandigheden met de arboconvenanten ook een
structurele plek gekregen in het overleg tussen overheid en sociale partners op centraal niveau.
Minimaal vijf keer per jaar spreken betrokken partijen in de tripartiete werkgroep arboconvenanten
van de Stichting van de Arbeid over de voortgang van de aanpak. Gestimuleerd door de
convenantenaanpak krijgt het thema arbeidsomstandigheden en de financiering van arbobeleid op
bedrijfstakniveau een steeds betekenisvoller plaats in het CAO-overleg in de verschillende
bedrijfstakken.
Resultaten
Het doel van het vorige kabinet om voor eind 2002 minimaal twintig arboconvenanten af te sluiten, is
inmiddels ruimschoots gerealiseerd. Per 1 november 2002 zijn in totaal 33 arboconvenanten
getekend. Daarnaast hebben 19 sectoren een intentieverklaring getekend en worden in nog eens vier
sectoren oriënterende gesprekken gevoerd over de mogelijkheid van een convenant. Concreet
betekent dit dat nu reeds ruim eenderde van de werknemers in Nederland (2,4 miljoen) te maken
krijgt met maatregelen uit arboconvenanten en dat dit aantal nog kan groeien tot de helft van alle
werknemers (3,7 miljoen).
In een bijlage bij deze nota is een overzicht opgenomen van de per 1 november 2002 afgesloten
arboconvenanten en intentieverklaringen.
Afspraken
In arboconvenanten worden taakstellende afspraken gemaakt over het voorkomen van
arbeidsrisico's en ziekteverzuim en over snelle en effectieve reïntegratie. Het gaat om arbeidsrisico's
waaraan een groot deel van de beroepsbevolking is blootgesteld. De risicofactoren van fysieke en
psychische belasting tillen, RSI en werkdruk hebben de grootste volume-effecten in de sfeer van
de gezondheidszorg en sociale verzekeringen. Aan de arbeidsrisico's schadelijk geluid,
oplosmiddelen, allergene stoffen en kwarts zijn weliswaar minder mensen blootgesteld, maar het
gevaar van blijvende en ernstige gezondheidsschade is nadrukkelijk aanwezig.
Bij de start van de convenantenaanpak lag de nadruk primair op afspraken over preventie, over het
voorkomen van (uitval door) arbeidsrisico's. Tijdens de vormgeving van de verschillende
convenanten is gebleken dat veel meerwaarde kan worden gehaald uit een integrale aanpak van de
problematiek van preventie en vroegtijdige reïntegratie. Waar mogelijk worden afspraken over beide
onderwerpen dan ook gecombineerd.
De effecten van de gemaakte afspraken worden onder andere gemeten met behulp van een speciaal
voor de convenanten ontwikkeld monitorinstrument. Samen met informatie over de genomen
maatregelen geeft dit instrument over enkele jaren een totaalbeeld van de in de convenanten bereikte
effecten.
In 1998 zijn voor vier prioritaire arbeidsrisico's landelijke streefcijfers geformuleerd. Doel hiervan
was helderheid te verschaffen over het ambitieniveau en de prioriteiten van de overheid als ook het
beleid beter meetbaar en toetsbaar te maken. Het afsluiten van arboconvenanten met branches
waarin relatief veel werknemers te maken krijgen met een van deze risico's, is een van de
instrumenten die de overheid gebruikt om de blootstelling aan deze risico's terug te dringen. In de
aanbiedingsbrief bij de Arbobalans (AVB/VDB/02
76611), die op 14 november 2002 aan de Kamer is aangeboden, wordt nader op deze streefcijfers
ingegaan.
Inmiddels beginnen de afspraken hun eerste vruchten af te werpen. Zo is het ziekteverzuim in het
primair en voortgezet onderwijs, alsmede in verschillende zorgsectoren, in de tweede helft van 2001
licht gedaald. In beide sectoren wordt het teruglopende ziekteverzuimcijfer toegeschreven aan de
inspanningen die in convenantsverband zijn ondernomen om het werkgerelateerde verzuim tegen te
gaan (brief MEVA/ABA/2269498 d.d. 25 maart 2002 Minister VWS aan de voorzitter van de
VC/VWS en brief AB/PSW/2002/34354 d.d. 26 september 2002 van Minister OC&W aan TK).
Evaluatie-onderzoek op het niveau van convenantssectoren is nog maar mondjesmaat beschikbaar,
simpelweg omdat in de meeste trajecten nog geen effectmeting heeft plaatsgevonden. Maar de eerste
tussenmetingen die in verschillende langer lopende convenantstrajecten beschikbaar komen, wijzen
eveneens op een trendbreuk. Zo blijkt uit de eerste evaluatie van de inzet van regioadviseurs in
scholen voor het primair-en voortgezet onderwijs met een hoog verzuim, dat deze maatregel uit het
convenant heeft geleid tot een aantoonbare daling van het verzuim op deze scholen. Bij 70% van
deze convenantscholen is het ziekteverzuim gedaald van gemiddeld 14,5% naar 11%. In de
kinderopvang is, mede door een fysiek minder belastende werkwijze, het verzuim met 2% gedaald.
Een recente meting van de werkdruk bij werknemers uit de thuiszorg - de sector met het oudste
convenant - wijst uit dat deze voor het eerst in een reeks van jaren is gedaald. Het aantal
medewerkers met burnout is in twee jaar tijd gedaald van 3,3% tot 1,7% en het langdurig verzuim is
eveneens aanmerkelijk teruggelopen. Ook in de GGZ beginnen de effecten van de
convenantinspanningen zichtbaar te worden. Evaluatieonderzoek naar de invoering van het `Integraal
Verzuimmanagement' bij GGZ-instellingen toont aan dat bij alle deelnemende instellingen in een jaar
tijd een significante verzuimdaling heeft plaatsgevonden: een verzuimdaling die aanzienlijk groter is
dan bij de instellingen die een dergelijk traject (nog) niet hebben gevolgd.
`Spin-off-effecten'
Het effect van arboconvenanten reikt verder dan de directe werkingssfeer. Niet eerder hebben de
onderwerpen arbeidsomstandigheden en verzuim- en reïntegratiebeleid zo hoog op de agenda van de
sociale partners in sectoren gestaan als de laatste jaren. De arboconvenanten worden afgesloten op
bedrijfstakniveau, terwijl de resultaten geboekt moeten worden in de afzonderlijke bedrijven en
instellingen. De uitvoering van de arboconvenanten wordt neergelegd bij speciale
uitvoeringsorganisaties die veelal zijn ondergebracht bij al bestaande paritaire brancheorganen van
sociale partners. De bedoeling is dat zij ook na afloop van de arboconvenanten al dan niet in
afgeslankte vorm blijven bestaan. Werkgevers- en werknemersorganisaties verzamelen steeds
meer kennis en informatie over arbeidsomstandigheden en verzuimbeleid en verspreiden die onder
hun respectievelijke achterbannen door bijvoorbeeld het opzetten van kenniscentra. Arbodiensten,
reïntegratiebedrijven en verzekeraars spelen actief in op afspraken uit arboconvenanten. Ook de
Arbeidsinspectie is nauw betrokken bij de afspraken met sociale partners over de aanpak van
belangrijke arbeidsrisico's.
Verschillende partijen in de arbokennisinfrastructuur kennen betekenis toe aan de arboconvenanten.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het Arboplatform, maar ook om de commissies
`Arbeidsgehandicapten en Werk' en `Psychische Arbeidsongeschiktheid' (Donner I). Met enkele
van deze partijen wordt gesproken over verregaande vormen van
samenwerking. Zo wordt in overleg met de Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid (CPA)
een aantal pilots voorbereid en uitgevoerd, waarin de door de commissie ontwikkelde leidraad
versneld wordt ingevoerd in enkele convenantsbedrijfstakken. Doel hiervan is een gerichte
introductie van het toepassen van de leidraad in bedrijfstakken. Daarbij kan gebruik worden
gemaakt van de infrastructuur die in veel bedrijfstakken is opgebouwd voor de uitvoering van de
plannen van aanpak. De ervaringen uit deze pilots worden door de CPA gebruikt bij de
inventarisatie van knelpunten, de formulering van de randvoorwaarden voor een succesvolle
introductie en de ontwikkeling van specifieke invoeringsmodellen van de leidraad, bijvoorbeeld ten
behoeve van gebruik in MKB-bedrijven.
Naarmate het aantal convenantstrajecten toeneemt, groeit ook het belang van goede communicatie
over de in convenanten opgedane kennis en ervaring. Op verschillende manieren wordt gewerkt aan
het verspreiden van onderzoeksresultaten en `goede voorbeelden'. Zo hebben honderden
betrokkenen bij arboconvenanten uit verschillende sectoren in het voorjaar van 2002 tijdens een
congres over arboconvenanten met elkaar van gedachten gewisseld over hun ervaringen. De
brochure met goede praktijkvoorbeelden die in het kader van het congres is uitgebracht, is op 12 juli
2002 ter kennisgeving aan de Kamer gezonden.
Inmiddels zijn 50 onderzoeksrapporten die in het kader van arboconvenanten zijn opgesteld,
gebundeld in de zogenaamde Elsevier convenantenreeks. Op verschillende landelijke websites wordt
uitgebreid aandacht besteed aan arboconvenanten.1 Daarnaast zijn er ongeveer 30 websites met
specifieke informatie over sectoren waar arboconvenanten zijn afgesloten. Deze websites gaan
geheel of gedeeltelijk over arbeidsomstandigheden en verzuimbeleid. Tenslotte kan ook het FNV-
expertisecentrum niet onvermeld blijven als een nieuwe verworvenheid ten behoeve van de
verspreiding van kennis die in convenantsverband is opgedaan. Met MKB-Nederland en CNV vindt
overleg plaats over de start van vergelijkbare initiatieven om arbokennis op de werkvloer te brengen.
Een voorbeeld van een geheel andere `spin-off' zijn de zogenaamde `service level agreements'
(SLA's). In SLA's worden in aanvulling op een arboconvenant afspraken gemaakt tussen
branches enerzijds en arbodiensten en onder meer verzekeringsmaatschappijen anderzijds. Doel van
de afspraken is de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren om zo het ziekteverzuim te laten
dalen.
Kosten en potentiële besparingen
Voor de 33 afgesloten arboconvenanten is in totaal een bedrag van * 225 miljoen gereserveerd.
* 165 miljoen daarvan is afkomstig van sociale partners en sectoren, * 60 miljoen wordt bijgedragen
door SZW. Deze verdeling van de financiële inbreng wijst op een groot draagvlak voor de aanpak
bij sociale partners en sectoren.
Arboconvenanten kunnen leiden tot grote besparingen. In januari 2002 is in opdracht van SZW door
bureau KPMG-BEA een berekening gemaakt van de potentiële besparingen van de eerste twintig
arboconvenanten. Daarbij is uitgegaan van de effecten van expliciet geformuleerde doelstellingen in
de convenantsteksten. Het gaat dan bijvoorbeeld om een doelstelling als `1%-punt minder
1 Bijvoorbeeld `www.arbo.nl', `www.arboconvenanten.fnv.nl' en `www.uitgesprokengezond.nl'.
ziekteverzuim'. De mogelijke effecten van preventieve maatregelen en niet kwantificeerbare
doelstellingen zijn in de berekening niet meegenomen, evenmin als de kosten die individuele bedrijven
moeten maken om de
convenantsdoelstellingen te realiseren. Ook eventuele tussentijds geboekte winst zoals het effect
van de reïntegratie van langdurig zieken op het aantal WAO-ers en zogenaamde `spin-off-effecten'
zijn niet meegerekend. De berekeningwijze kan daarom worden beschouwd als een conservatieve
schatting van de potentiële opbrengst. Wanneer deze eerdere KPMG-BEA-berekeningen worden
toegepast op de huidige 33 afgesloten convenanten, levert dat een besparing van ruim * 312 miljoen
op jaarbasis op. Een bedrag dat niet alleen fors hoger is dan de inleg van de gezamenlijke
convenantspartijen, maar ook nog eens ieder jaar opnieuw wordt gerealiseerd. De nota gaat nader in
op de details van de doorrekening.
De bijgevoegde tussenrapportage schetst een beeld van de resultaten van arboconvenanten sinds de
start van de aanpak in 1999. Veel arboconvenanten zijn recentelijk afgesloten of worden in het
komende jaar ondertekend. Daarom is het op dit moment slechts beperkt mogelijk de gemaakte
afspraken te evalueren. Over de uiteindelijke effecten en opbrengsten is nog geen harde uitspraak te
doen. De ervaringen tot nu toe wijzen echter uit dat de convenantenaanpak succesvol is. Het animo
bij sociale partners om te participeren in de gezamenlijke ontwikkeling van sectoraal arbo-en
verzuimbeleid is groot. Het aantal convenanten zal daardoor het oorspronkelijk beoogde aantal van
20 ruimschoots overtreffen. Ook het bijgestelde doel dat in de SZW-begroting van 2003 wordt
genoemd, 35 convenanten in 2003, zal naar verwachting nog dit jaar overtroffen worden. Ik heb mij
voorgenomen om eind 2003 de kwaliteit en het ambitieniveau van de gemaakte afspraken te (laten)
evalueren. De uitkomsten van de betreffende evaluatie zullen te zijner tijd aan de Tweede Kamer
worden aangeboden. Daarnaast zal in 2007, wanneer het overgrote deel van de afspraken uit
arboconvenanten daadwerkelijk is gerealiseerd, een eindevaluatie worden uitgevoerd van de effecten
en opbrengsten.
De toekomst van de convenanten
Het evaluatievraagstuk brengt mij bij de vraag: `Hoe nu verder met dit succesvolle sectorale
beleidsinstrument?' Duidelijk is dat het werk in veel van de betrokken bedrijfstakken nog niet
voltooid is. Ook zijn er nog bedrijfstakken waar wel aanleiding is voor een intensivering van beleid,
maar waar nog in het geheel geen convenant is afgesloten.
Gezien de positieve ervaringen met de aanpak tot nu toe, en het brede draagvlak bij de betrokken
partijen, is mijn inzet gericht op een verdere verdieping en verbreding van het instrumentarium in een
tweede fase. Uitgangspunt hierbij is dat de convenantenaanpak in de komende kabinetsperiode
wordt voortgezet met als doel het sectorale beleid over preventie, verzuim en reïntegratie, verder te
versterken. Hiervoor is een aanvullend bedrag van * 40 miljoen voor de periode 2003-2006
gereserveerd. Over de voortgang van de convenantenaanpak zal jaarlijks gerapporteerd worden.
Op deze plaats schets ik de contouren van het toekomstige convenantenbeleid.
De sectorale convenanten die vanaf het komende jaar tot stand zullen komen, zullen qua
verantwoordelijkheid stoelen op dezelfde uitgangspunten als de arboconvenanten `nieuwe stijl' uit de
vorige kabinetsperiode. Dat wil zeggen dat het zal gaan om tripartiete overeenkomsten tussen SZW
en sociale partners van bedrijfstakken waarin meetbare, en waar mogelijk kwantificeerbare,
afspraken zijn vastgelegd over arbo, verzuim- en reïntegratiebeleid. De gezamenlijke
verantwoordelijkheid van de drie partijen wordt onderstreept door de eis van medefinanciering door
de sector van de overeengekomen activiteiten. De bijdrage van de overheid is daarbij gemaximeerd
op 50% van de totale kosten. De huidige praktijk wijst uit dat in de helft van de trajecten sectoren
zelf het grootste deel van de kosten dragen.
Een verschil ten opzichte van de situatie van vier jaar geleden is dat partijen veelal niet op nul
beginnen. De inspanningen van alle betrokken vertegenwoordigers van sociale partners,
procesondersteuners en andere uitvoerende partijen, hebben ervoor gezorgd dat arboconvenanten in
de afgelopen vier jaar zijn uitgegroeid tot een begrip dat op een breed draagvlak kan rekenen. Nu
het vertrouwen gewonnen is en de lopende convenanten een groot deel van de beoogde
risicopopulatie afdekken, zal de inzet van de inspanningen des te meer gericht moeten zijn op
maximalisering van de effectiviteit. Ik wil de resultaten van de huidige arboconvenanten verzilveren
door in de tweede fase van de aanpak nog meer te focussen op een effectieve implementatie van
maatregelen. Daarbij kan worden voortgebouwd op een rijke verzameling goede praktijken die
binnen de huidige convenantpraktijk is opgebouwd. De uitdaging bestaat eruit de tweede fase van de
aanpak te benutten om deze opgedane kennis en kunde breder te verspreiden en in te voeren. Naar
verwachting zullen de activiteiten in de tweede fase veelvuldig geconcretiseerd kunnen worden
binnen en in aanvulling op reeds lopende convenanten. Echter: ook wil ik de mogelijkheden blijven
verkennen om sectoren erbij te betrekken waar tot nu toe nog geen convenanttrajecten zijn gestart.
Ook in die gevallen kan overigens veelal worden voortgebouwd op ervaringen die reeds in andere
convenanttrajecten zijn opgedaan.
Drie pijlers: bronaanpak, arbozorg- en verzuimbeleid en reïntegratie
Inhoudelijk zullen de activiteiten in de toekomstige convenanten gebaseerd zijn op drie pijlers, te weten: bronaanpak, arbozorg- en verzuimbeleid en reïntegratie. Gezamenlijk vormen deze drie pijlers een stevig fundament onder de ontwikkeling van een integraal arbo- verzuim en reïntegratiebeleid binnen sectoren. Aangezien de ruimte voor maatwerk per sector blijft bestaan, hoeft niet ieder convenant van de nieuwe generatie noodzakelijkerwijs te rusten op alle drie de pijlers.
Pijler 1: Bronaanpak
Voor het preventieve beleid zal zoveel mogelijk worden voortgebouwd op ervaringen uit de thans
lopende convenanttrajecten, inclusief de reeds afgesloten convenanten. Ook in de toekomst geldt dat
voorkomen beter is dan genezen. Aandacht voor preventie van prioritaire risico's zal ook in de
komende periode centraal blijven staan. De accentverschuiving bij de invulling zal voornamelijk
bestaan uit een grotere nadruk op activiteiten die de schade in termen van verzuim en WAO-
instroom beperken. Dit betekent dat werkgerelateerde klachten die een belangrijke oorzaak van
verzuim zijn, prominenter op de convenantsagenda komen te staan. Daarbij gaat het voornamelijk
om psychische klachten en klachten aan het bewegingsapparaat.
Waar in de huidige convenantenaanpak sprake is van prioritaire aandacht voor het arbeidsrisico
werkdruk, zal in de tweede fase van het sectorale convenantenbeleid nadrukkelijker de
psychosociale arbeidsbelasting die voortvloeit uit arbeidsconflicten, werkorganisatie, agressie en
andere ongewenste omgangsvormen centraal staan. Voorts zal nadrukkelijker dan tot nu toe gewerkt
worden aan oplossingen voor de vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat die leiden tot
verzuim, zoals RSI-klachten.
Pijler 2: Arbozorg, verzuimbeleid en vroege reïntegratie
Het beleid ten aanzien van de verantwoordelijkheidsverdeling bij ziekte ontwikkelt zich snel. Na de
invoering van de Wet Verbetering Poortwachter, volgt per 1 januari 2003 het opdrachtgeverschap
voor reïntegratie 2de spoor en afhankelijk van nadere besluitvorming over het WAO-dossier te
zijner tijd ook de verplichting tot twee jaar loondoorbetaling bij ziekte. Deze wijzigingen in de
regelgeving hebben grote consequenties voor werkgevers en werknemers. De ervaring in de
afgelopen periode wijst uit dat in de deelnemende convenantssectoren een gunstig klimaat is ontstaan
om `werk te maken van arbeidsgeschiktheid'. Om deze leus om te zetten in een effectieve
brancheaanpak, moet door alle betrokkenen nog veel werk verzet worden. Binnen de tweede pijler
is ruimte deze activiteiten uit te werken, waarmee de convenantenaanpak een belangrijke rol in het
flankerende WAO-beleid vervult.
Om deze rol waar te kunnen maken, zal de sectorale infrastructuur verder versterkt moeten worden.
Daarmee ontstaan mogelijkheden om het aanbod van arbo- en reïntegratiediensten te beïnvloeden.
Wanneer sectoren als sterke partij hun vragen helder en scherp weten te formuleren, zullen
aanbieders als arbodiensten, verzekeraars en reïntegratiebedrijven, steeds meer als echte
marktpartijen gaan handelen. In de tweede fase van de sectorale convenanten zal daarom ruimte zijn
voor activiteiten die via versterking van de vraagzijde, invloed uitoefenen op de kwaliteit van het
aanbod zoals het afsluiten van Service Level Agreements. Daarbij kan worden voortgebouwd op
bestaande initiatieven in diverse sectoren.
In het kader van flankerend WAO-beleid zal verder worden gewerkt aan de implementatie van de
leidraad van de Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid (Donner 1). Momenteel worden in
drie convenantsbranches proefprojecten uitgevoerd waarin dit onderwerp centraal staat. Met behulp
van de ervaringen uit deze pilots kan in de tweede fase verdere verspreiding van het gedachtegoed
van de commissie plaatsvinden. Er heeft zich al een aantal branches gemeld die met dit onderwerp
soms als subactiviteit in het kader van de implementatie van de Wet Verbetering Poortwachter
aan de slag willen. Voorts leent de tweede pijler zich voor de ontwikkeling van een aantal
experimentele situaties waarin de effecten van de branchegewijze aanpak van vroege reïntegratie in
kaart worden gebracht. Overige convenantssectoren kunnen hun voordeel doen met de uitkomsten
en ervaringen.
Pijler 3: Reïntegratie WAO
Met de reïntegratie van werknemers vanuit de WAO is tot nu toe in de convenantenaanpak
nauwelijks ervaring opgedaan. Verscheidene sectoren hebben recent aangegeven over dit
onderwerp convenantsafspraken te willen maken. Nu de verantwoordelijkheid van werkgevers per 1
januari 2003 vergroot wordt naar het opdrachtgeverschap bij reïntegratie in het 2de spoor, wordt het
logischer om ook de reïntegratie van WAO-ers als onderwerp te agenderen. De aard van de nodige
activiteiten lijkt immers erg op elkaar: zowel het herplaatsen van eigen werknemers, als het plaatsen
van WAO-ers vraagt veelal om individuele bemiddeling en begeleiding. Sectoren kunnen daarin een
rol spelen. In sectoren die hiervoor belangstelling hebben getoond zal worden gestart met een aantal
pilots aan de hand waarvan kan worden bezien hoe de uitstroom van WAO-ers naar werk via de
convenantenaanpak kan worden gestimuleerd.
In mijn nota over de beleidskaders voor de tweede fase van de sectorale convenanten die ik in het
voorjaar aan de TK zal toesturen kom ik hier op terug.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)