LJN-nummer: AF1374 Zaaknr: 02/354 Abw
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 11-11-2002
Datum publicatie: 3-12-2002
Soort zaak: bestuursrecht - bijstandszaken
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak Abw 02/354-NIFT
Uitspraak
in het geding tussen
,
gemachtigde mr. J. Hemelaar, advocaat te Zoetermeer,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan
den IJssel , verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 1 juni 2001 (verzonden op 8 juni 2001) heeft
verweerder eiser met ingang van 20 maart 2001 een uitkering op grond
van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) voor de noodzakelijke
kosten van het bestaan naar de norm van een alleenstaande van 21 tot
65 jaar, vermeerderd met een toeslag van 20%, toegekend.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 10 juli
2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 januari 2002 heeft verweerder, onder intrekking van
de beslissing op bezwaar van 14 januari 2002, en gelet op het advies
dat de Sociale Kamer van de commissie bezwaar- en beroepschriften
heeft uitgebracht, het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 5 februari 2002 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 9 april 2002 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2002.
Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door mr. N.D. Fritz-Pierik.
2. Overwegingen
Feiten en omstandigheden
Eiser is bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie van 7
september 2000 als vluchteling tot Nederland toegelaten. De vergunning
tot verblijf is op grond van artikel 29b van de Vreemdelingenwet
afgegeven en geldt voor bepaalde tijd vanaf 1 november 2000 tot 1
november 2005. Op de achterzijde van de vergunning staat vermeld dat
de vergunning tevens geldig is voor inwonende kinderen jonger dan 12
jaar.
Op 10 mei 2001 is eiser gehuwd met , geboren .
Beiden zijn in 1998 vanuit het voormalige Joegoslavië in Nederland
aangekomen waar zij asiel hebben aangevraagd. Uit deze relatie zijn
twee kinderen geboren: te Capelle aan den
IJssel en te Capelle aan den IJssel. Beide
kinderen zijn op 10 oktober 2000, de jongste derhalve voor zijn
geboorte, erkend door eiser. Eiser ontvangt sinds 20 november 2000 een
bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande van 21 tot 65
jaar. Hij woont dan, met zijn gezin, in bij zijn schoonmoeder.
Eiser heeft met ingang van 20 maart 2001 zelfstandige woonruimte aan de Kringdans 34 te Capelle aan den IJssel gekregen en hij verhuist diezelfde dag met zijn partner en de beide kinderen naar de Kringdans.
Verweerder heeft naar aanleiding van deze verhuizing aan eiser met
ingang van 20 maart 2001 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm
van een alleenstaande van 21 tot 65 jaar, vermeerderd met een toeslag
van 20% omdat hij de noodzakelijke kosten van het bestaan niet meer
met een ander kan delen. Voorts heeft verweerder eiser medegedeeld
dat, nu het door hem overgelegde verblijfsdocument niet in
overeenstemming is met de verblijfcodes van de kinderen in de
Gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) hierover uitsluitsel
dient te worden gegeven door de vreemdelingendienst. Dat is in dit
geval ook gebeurd. Informatie van de vreemdelingendienst heeft
uitgewezen dat het niet juist is dat beide kinderen op het pasje van
eiser staan vermeld. Uitgangspunt van de wet is dat er geen bijstand
wordt verleend aan een persoon die niet over een geldig
verblijfsdocument beschikt. Dit is ook het oogmerk van de
Koppelingswet. Dit is nog steeds onverkort van kracht. Het
vorenstaande geldt tevens voor opname in de gezinsbijstand van (een)
kind(eren). Aan de betekenis van code 31, geen recht op bijstand,
dient dan ook toepassing te worden gegeven.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de door eiser ingediende
bezwaren tegen het besluit van 1 juni 2001 ongegrond verklaard.
Daarbij vormen de overwegingen in het advies van Sociale Kamer van de
commissie voor de bezwaar- en beroepschriften de motivering van het
besluit. Deze commissie heeft, blijkens het bijgevoegde advies,
overwogen dat de kinderen van eiser in de GBA zijn opgenomen onder
vermelding van de code 31. Code 31 betekent dat men niet over een
geldige verblijfstitel beschikt, zodat men ingevolge artikel 7, tweede
lid, van de Abw geen recht op bijstand heeft. Nadere informatie van de
vreemdelingendienst heeft uitgewezen dat het niet juist is dat de
kinderen op het pasje van eiser staan vermeld. Volgens de
vreemdelingendienst wordt het oudste kind bij de procedure van de
moeder betrokken en is voor het jongste kind een afzonderlijke
aanvraag om toelating ingediend. De commissie stelt vast dat, nu er
sprake is van discrepantie tussen de door eiser overgelegde bescheiden
en de gegevens in de GBA, de vreemdelingendienst uitsluitsel dient te
geven over de verblijfstitel. Het is ook aan de vreemdelingendienst
deze gegevens met elkaar in overeenstemming te brengen In die zin
vervult de gemeente een lijdelijke rol. De gemeente heeft in formele
zin een correct besluit genomen door de bijstandsnorm van eiser, gelet
op code 31 bij de kinderen in de GBA, te handhaven op de norm van en
alleenstaande van 21 tot 65 jaar. Uitgangspunt van de Abw is dat geen
bijstand wordt verleend aan een persoon die niet over een geldige
verblijfstitel beschikt. Dit geldt ook voor opname in de
gezinsbijstand van de kinderen. Daarnaast is het niet mogelijk om
wegens zeer dringende redenen de bijstandsnorm van eiser ten behoeve
van de kinderen te verhogen omdat artikel 11, tweede lid, van de Abw
dit uitsluit. Voorts heeft de Sociale Kamer geconstateerd dat er bij
een andere overheidsinstantie een fout is gemaakt waardoor het
verblijfsdocument van eiser niet in overeenstemming is met de
verblijfcodes van de kinderen in de GBA. De Sociale Kamer heeft de
aanbeveling gedaan om te bevorderen dat over deze discrepantie
duidelijkheid komt, ofwel door tussenkomst van het Rijksconsulentschap
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan wel door
rechtstreeks contact met de Immigratie- en Naturalisatiedienst of de
Vreemdelingendienst.
Verweerder heeft besloten deze aanbeveling niet over te nemen.
In dit geding is de vraag aan de orde of het bestreden besluit in
rechte stand kan houden.
In beroep heeft de gemachtigde van eiser het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats heeft de gemachtigde gewezen op de hierboven
genoemde aanbeveling van de Sociale Kamer van de commissie voor
bezwaar- en beroepschriften. Verweerder heeft deze aanbeveling in het
bestreden besluit geheel terzijde gelegd en weigert hieraan te
voldoen. Dat is in strijd met het vertrouwen dat een burger in de
overheid mag stellen. De Sociale Kamer en verweerder constateren dat
de vreemdelingendienst ten aanzien van eiser een foutieve code in de
GBA heeft opgegeven, aldus eiser. Verweerder dient, alvorens een zo
nadelige beslissing te nemen, de zaak op te helderen. Ook heeft
verweerder onredelijk en in strijd met de rechtszekerheid gehandeld.
Verweerder kent de feitelijke situatie van eiser en toch behandelt
verweerder eiser als een alleenstaande.
Wettelijk kader
Per 1 juli 1998 is in werking getreden de Wet van 26 maart 1998 tot
wijzigingen van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de
aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen,
voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen
aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland (hierna:
de Koppelingswet).
Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de
bijstandsverlening aan vreemdelingen.
Artikel 7 van de Abw luidt sindsdien (tot 1 april 2001, de datum van
de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000) als volgt:
"1. Iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden
verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt
om in de noodzakelijk kosten van het bestaan te voorzien, heeft recht
op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld
de hier te lande verblijvende vreemdeling die rechtmatig in Nederland
verblijf houdt in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de
Vreemdelingenwet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hier te lande
verblijvende vreemdelingen, anders dan die bedoeld in artikel 1b,
aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet, voor de toepassing van
deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een
volkenrechtelijke organisatie, of
b. in nader bij die maatregel aan te wijzen gevallen waarin de
vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben
gehouden in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de
Vreemdelingenwet, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf
heeft aangevraagd, dan wel bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft
ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op
die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist."
Artikel 1 van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw en
Ioaz - zijnde de op het derde lid van artikel 7 van de Abw gebaseerde
algemene maatregel van bestuur - luidde (tot 1 april 2001) als volgt:
"1. Voor de toepassing van de Algemene bijstandswet (...) wordt met
een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in
Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 1b,
aanhef, onder 1 van de Vreemdelingenwet:
a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend
om voortgezette toelating, of
b. binnen de termijn, genoemd in de artikelen 30, derde lid, of 33c
van de Vreemdelingenwet, of buiten die termijn, ingeval artikel 6:11
van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar
heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de
toelating in de zin van artikel 1b, aanhef en onder 1, van de
Vreemdelingenwet.
2. De gelijkstelling eindigt zodra:
a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is
beslist, of
b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting
ingevolge de Vreemdelingenwet of op grond van een rechterlijke
beslissing achterwege dient te blijven".
In het per 1 juli 1998 in werking getreden artikel 1b van de Vw (oud)
is bepaald dat vreemdelingen in Nederland slechts rechtmatig verblijf
genieten:
1. op grond van een besluit tot toelating alsmede op grond van
toelating als gemeenschapsonderdaan tenzij deze onderdaan verblijf
houdt in strijd met een beperking op grond van een regeling krachtens
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
2. op grond van een besluit tot voorwaardelijke toelating;
3. in afwachting van de beslissing op een aanvraag om toelating,
voortgezette toelating daaronder begrepen, terwijl ingevolge deze wet
dan wel op grond van een beschikking ingevolge deze wet of op grond
van een rechterlijke beslissing uitzetting achterwege dient te blijven
totdat op de aanvraag is besloten;
4. binnen de termijn bedoeld in artikel 8, eerste lid, mits voldaan is
aan de daar omschreven voorwaarden;
5. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan vastgesteld bij
beschikking ingevolge deze wet.
Artikel 9 van de Vreemdelingenwet bepaalt dat het aan vreemdelingen
die houder zijn van een vergunning tot verblijf is toegestaan in
Nederland te verblijven tot het tijdstip waarop die vergunning haar
geldigheid verliest.
Artikel 11 van de Abw luidt als volgt:
"1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kunnen
burgemeester en wethouders, gelet op alle omstandigheden, in afwijking
van paragraaf 1 bijstand verlenen indien zeer dringende redenen
daartoe noodzaken.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op andere vreemdelingen dan
die, bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid."
Beoordeling
Niet in geding is dat eiser rechtmatig in Nederland verblijft en dat
hem op grond van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Abw
bijstand is verleend.
Waar het in deze zaak om gaat is of aan eiser over de periode van 20
maart 2001 tot 1 september 2001 een bijstandsuitkering naar de norm
van een alleenstaande danwel een bijstandsuitkering naar de norm van
een alleenstaande ouder dient te worden toegekend.
Zoals blijkt uit de hierboven weergegeven standpunten is verweerder van oordeel dat eiser slechts recht heeft op bijstand naar de norm van een alleenstaande nu de GBA-code ten aanzien van de kinderen inhoudt dat zij geen verblijfsstatus hebben. Eiser stelt, kort weg, dat de vreemdelingendienst een fout heeft gemaakt, waardoor de verkeerde code in het GBA is vermeld en dat eiser door deze fout niet benadeeld mag worden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog benadrukt dat de feitelijke situatie is dat beide kinderen ten laste van eiser komen en dat de bijstand, ook gelet op het bepaalde in artikel 13 van de Abw, afgestemd dient te worden op de mogelijkheden en middelen van het gezin. De status van de kinderen is dan niet relevant.
De rechtbank stelt vast dat partijen niet van mening verschillen
omtrent het feit dat de code die in de GBA bij de kinderen staat
vermeld bepalend is voor de status van de kinderen. In deze zaak staat
bij de kinderen code 31 vermeld hetgeen betekent dat zij niet over een
geldige verblijfstitel beschikken. Dit is in tegenspraak met het
verblijfsdocument van eiser. Verweerder heeft daarop, conform het in
de circulaire "bijstandsverlening aan vreemdelingen" gestelde,
informatie ingewonnen bij de vreemdelingendienst.
In deze circulaire staat voorts vermeld dat de vreemdelingendienst de
instantie is die de wijzigingen in de verblijfstitel, en daarmee de
wijziging in de code, aan de GBA doorgeeft. Bij wijzigingen in de
uitkering dient verweerder de verblijfsstatus van de vreemdeling te
onderzoeken aan de hand van het door de vreemdeling te overleggen
verblijfsdocument. Deze gegevens dienen gecontroleerd te worden aan de
hand van de gegevens in de GBA en indien de situatie hiertoe
aanleiding geeft dient verweerder informatie in te winnen bij de
vreemdelingendienst.
De rechtbank is, gelet op deze gang van zaken, van oordeel dat
verweerder een zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de
verblijfsstatus van de kinderen van eiser. Verweerder heeft informatie
ingewonnen bij de vreemdelingendienst en de mededeling van de
vreemdelingendienst is dat de kinderen geen verblijfsstatus hebben en
ten onrechte op de verblijfsvergunning van eiser staan vermeld. Indien
eiser het met deze uitkomst niet eens is dient hij zich tot de
vreemdelingendienst te wenden. Verweerder kan hierin, zoals blijkt uit
het bovenstaande, voor het overige geen actieve rol spelen. Dat
desalniettemin naar code 31 van de minderjarige kinderen door de
vreemdelingendienst dan wel de Immigratie en Naturalisatiedienst nog
een onderzoek gaande is, maakt de beoordeling van dit geschil niet
anders. Het is naar het oordeel van de rechtbank immers zeer wel
denkbaar dat de kinderen de status van de moeder in plaats van de
vader volgen.
De Abw is een vangnet en nu niet is gebleken van de onjuistheid van
code 31 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de
norm alleenstaande gehanteerd. De rechtbank kan eiser derhalve niet
volgen in diens grief dat verweerder hem, los van de status van de
kinderen, gelet op de feitelijke situatie bijstand dient te verlenen
als alleenstaande ouder.
Nu de rechtbank ook niet is gebleken van een zeer dringende reden als
bedoeld in artikel 11 van de Abw is het bestreden besluit rechtens
houdbaar en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen
aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Zondervan als
griffier, uitgesproken in het openbaar op
11 november 2002.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn
voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt
aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze
uitspraak is verzonden.