Prenatele screening op aangeboren afwijkingen
Hierbij doe ik u toekomen een afschrift van mijn brief aan prof. dr.
M.H. Breuning, voorzitter Vereniging Klinische Genetica Nederland.
Deze stelde ik op naar aanleiding van uw verzoek per brief van 11
november 2002.
Bijgaand antwoord kan tevens gezien worden als een reactie op de brief
van de Werkgroep Prenatale Diagnostiek, die eind vorige week door de
werkgroep aan u werd toegezonden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Prenatele screening op aangeboren afwijkingen 1. Prenatele screening
op aangeboren afwijkingen
Geachte heer Breuning,
Van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport ontving ik ter beantwoording uw brief betreffende prenatale screening op aangeboren afwijkingen. Als een eerste reactie daarop werd u reeds benaderd door drs. N.C. Oudendijk, directeur Innovatie, Beroepen en Ethiek. Hij deelde u mee dat ik in de tweede helft van januari voornemens ben een aantal organisaties te bezoeken die nauw betrokken zijn bij activiteiten op het terrein van de prenatale screening. Deze bezoeken wil ik afleggen om mij nog beter te verdiepen in de thematiek van prenatale screening. Onder meer zal ik dan naar aanleiding van uw verzoek daartoe de Stichting Klinisch Genetisch Centrum te Leiden kunnen bezoeken.
Ik vernam van de heer Oudendijk verder dat u de intentie heeft mij te willen steunen bij het nemen van een besluit rond deze inhoudelijke, ethische en politiek complexe materie. Ik dank u daar voor.
Naar aanleiding van uw brief wil ik vast het volgende opmerken.
Met u ben ik van mening dat duidelijkheid van de zijde van de overheid noodzakelijk is ten aanzien van de wenselijkheid van invoering van prenatale screening in Nederland. De materie is echter in ethische zin uiterst complex. Bovendien vraagt het een gedegen afweging van argumenten waaronder die met betrekking tot de testkwaliteit. Ik meen thans een goed overzicht van alle relevante aspecten evenals van de verschillende maatschappelijke opvattingen te hebben. Ik ben me dan ook terdege bewust van de argumenten die u in uw brief naar voren brengt: ontwikkelingen op het terrein van de prenatale screening, regelgeving in ander landen, de verwachting dat vrouwen en hun partners tot zelfstandige besluitvorming in staat moeten worden geacht en tenslotte de relatie tussen de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de Wet op het bevolkingsonderzoek.
Over deze complexe zaak kan door een demissionair kabinet niet worden besloten. Het spreekt voor zich dat ik de besluitvorming terzake verder zal voorbereiden.
Ik hoop u op dit moment voldoende geïnformeerd te hebben.
Hoogachtend,
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp