Geannoteerde Agenda van de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid,
Volksgezondheid en Consumentenzaken van 2 en 3 december 2002 te Brussel.
Onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
1. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad over de
coördinatie van socialezekerheidsstelsels
Document: COM(98) 779def
Aard van de discussie: Oriënterend debat over de hoofdstukken 1, 2 en 3 van Titel
III
In de Raad zal een oriënterend debat plaatsvinden over de verschillende hoofdstukken van
Titel III. Het Deense voorzitterschap zal waarschijnlijk een voorlopig akkoord hierover ter
goedkeuring aan de Raad voorleggen. Finale besluitvorming vindt pas plaats als ook de andere
titels besproken zijn. Besluitvorming vindt dan plaats bij unanimiteit met codecisie van het
Europees Parlement.
Verordening 1408/71 bevat bepalingen om, ten behoeve van werknemers die zich binnen de
EU verplaatsen, de sociale zekerheidsstelsel te coördineren. Onderhavig voorstel beoogt deze
Verordening te vereenvoudigen en te moderniseren. In de loop van 2002 en 2003 wordt de hele
verordening doorgelopen. Pas daarna zal finale besluitvorming plaatsvinden over de
wijzigingsvoorstellen.
Op drie december 2001 is onder Belgisch voorzitterschap de (Sociale) Raad akkoord gegaan
met een aantal opgestelde parameters. Onder het Spaanse voorzitterschap zijn de bepalingen
van de eerste twee titels van de verordening vastgesteld. Titel I bevat algemene bepalingen en
Titel II bepalingen inzake de toepasselijke wetgeving. Onder het Deense voorzitterschap is
Titel III besproken. Deze titel bevat bepalingen inzake "ziekte en moederschap" (hoofdstuk 1),
bepalingen inzake "arbeidsongevallen en beroepsziekten" (hoofdstuk 2), alsmede bepalingen
omtrent "uitkering bij overlijden"(hoofdstuk 3). Bij het opstellen van de tekst Denemarken is
uitgegaan van het oorspronkelijke Commissievoorstel ter vereenvoudiging van de verordening,
de door de Raad, onder het Belgisch voorzitterschap, goedgekeurde parameters en de
opmerkingen van de diverse lidstaten.
Met dit voorstel wordt praktisch volledig tegemoetgekomen aan de problemen die Nederland
onderkende in het oorspronkelijke voorstel:
* In de toekomst blijft het mogelijk om in bepaalde situaties af te rekenen op basis van
gemiddelde kosten.
* Er zal een aparte voorziening worden gecreëerd voor Nederland om te voorkomen dat
er uitvoeringstechnische problemen gaan ontstaan bij de toepassing van de in het
voorstel opgenomen bepaling inzake de samenloop van uitkeringen uit de ene lidstaat
en (gelijktijdig) verstrekkingen bij langdurige zorg in de andere lidstaat.
* Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om de door Nederland bepleite
gelijkschakeling van rechten op verstrekkingen bij tijdelijk verblijf van alle
gezinsleden, inclusief gezinsleden van grensarbeiders, in de verzekeringsstaat te
bewerkstelligen.
* Ook wordt voorzien in de door Nederland noodzakelijk geachte gelijkschakeling van
het recht op verstrekkingen tijdens het verblijf buiten de bevoegde staat van
gepensioneerden en werknemers.
* Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe het politieke mandaat wordt ingevuld voor
de bewerkstelliging van een evenwichtigere verdeling van de kosten van verstrekkingen
aan gepensioneerden die terugkeren naar het verzekeringsland om daar zorg in te
roepen. Het afrekenen tegen werkelijke kosten door de woonstaat stuit met name bij
Spanje en Portugal, waar vrij veel gepensioneerden uit andere lidstaten wonen, op
bezwaren. Daar staat tegenover dat te allen tijde voorkomen moet worden dat lidstaten
twee maal voor dezelfde zorg moeten betalen.
Op basis van de huidige tekst kan Nederland instemmen met het voorliggende voorstel voor
Titel III. Die instemming is echter afhankelijk van twee voorbehouden, te weten:
* De tekst van de verordening kan pas definitief worden vastgesteld nadat
overeenstemming is bereikt over de wijziging van de gehele Verordening. Naar
aanleiding van de onderhandelingen over de volgende hoofdstukken kunnen immers
nog wijzigingen in titel III nodig blijken.
* Er wordt overeenstemming bereikt over bepalingen van de uitvoeringsverordening
waarmee moet worden voorkomen dat Nederland twee keer voor dezelfde zorg moet
betalen waar het gepensioneerden betreft.
2. (evt.) Voorstel van een Verordening van de Raad tot uitbreiding van de bepalingen
van Verordening No. 1408/71 tot onderdanen van derde landen die uitsluitend vanwege
hun nationaliteit niet vallen onder deze verordening
Document: COM (2002) 59
Aard van de discussie: Aanneming van de verordening
Indien mogelijk zal besluitvorming plaatsvinden over deze verordening. Het voorstel beoogt de
Europese coördinatieregels op het gebied van de sociale zekerheid die reeds bestaan voor
Unieburgers en bepaalde categorieën onderdanen van derde landen uit te breiden naar alle,
legaal in de Europese Unie verblijvende, onderdanen van derde landen. Op deze manier
worden de opgebouwde rechten van onderdanen van derde landen gewaarborgd bij
verplaatsing binnen de Europese Unie.
Voor Nederland heeft dit tot gevolg dat de door onderdanen van derde landen opgebouwde
rechten worden gewaarborgd bij overplaatsing van Nederland naar een andere EU-lidstaat, dan
wel vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland. Als een onderdaan van een derde land
bijvoorbeeld 3 jaar in Frankrijk werkt, daarna 1 jaar legaal in Nederland werkt en vervolgens
volledig werkloos wordt, zal deze persoon, door samentelling van de gewerkte perioden zowel
in Frankrijk als in Nederland, in aanmerking komen voor een loongerelateerde
werkloosheidsuitkering in Nederland, mits aan de overige voorwaarden hiervoor is voldaan.
Het voorstel beoogt niet het vrij verkeer zelf te regelen (nationale wetgevingen inzake toegang
tot en het verblijf in een bepaalde lidstaat blijven onverkort van toepassing op deze groep
onderdanen van derde landen), maar beoogt opgebouwde socialezekerheidsrechten te
garanderen in het geval een onderdaan van een derde land zich legaal volgens de bestaande
regels binnen de EU verplaatst.
Het voorstel bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 bevat een dynamische verwijzing naar (EEG)
Verordening nr. 1408/71, zodat deze Europese coördinatieregels onverkort van toepassing zijn
op onderdanen van derde landen evenals hun familieleden en nabestaanden, op voorwaarde dat
zij zich legaal in een lidstaat bevinden en dat zij zich niet in alle opzichten (wonen, werken,
verblijven) binnen één lidstaat bewegen. Artikel 2 voorziet in overgangsbepalingen om te
voorkomen dat onderdanen van derde landen door de inwerkingtreding van deze verordening
rechten verliezen.
Aan het voorstel is een considerans toegevoegd die uitdrukkelijk vermeldt dat het recht om
tijdens werkloosheid maximaal 3 maanden naar een andere lidstaat te gaan om werk te zoeken
(artikel 69 van Verordening 1408/71) afhankelijk is van het feit of de betreffende persoon een
verblijfstitel heeft. De considerans maakt het dus voldoende duidelijk dat toepassing van artikel
69 niet leidt tot vrij verkeer van onderdanen van derde landen.
Artikel 63, lid 4 EG-Verdrag vormt de rechtsbasis voor dit voorstel. Dit artikel, dat evenals de
overige artikelen van Titel IV van het EG-Verdrag is ingevoerd bij het Verdrag van
Amsterdam, bepaalt dat de Raad maatregelen aanneemt waarin de rechten en voorwaarden
worden omschreven volgens welke onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat
verblijven, in andere lidstaten mogen verblijven. Maatregelen die genomen worden op grond
van artikelen van Titel IV gelden, gezien de protocollen betreffende de positie van het
Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken, niet voor deze landen. Het Verenigd Koninkrijk
en Ierland hebben echter gebruik gemaakt van de mogelijkheid om alsnog deel te nemen.
Het Europees Parlement dient over het voorstel te adviseren voordat dit kan worden
aangenomen. Het voorstel stond al op de agenda van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid op 3 juni 2002, maar omdat het Europees Parlement toen nog geen advies had
uitgebracht is slechts de algemene beleidslijn van het voorstel vastgesteld. Op de komende
zitting van het Europees Parlement (19 of 20 november 2002) zal er tijdens de plenaire zitting
gestemd worden over het definitieve advies, zodat tijdens de komende Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid op 3 december a.s. tot besluitvorming kan worden overgegaan.
Nederland heeft al eerder ingestemd met het voorstel en juicht eventuele definitieve
besluitvorming terzake toe.
3. Strijd tegen armoede en sociale uitsluiting: gezamenlijke doelstellingen voor de
tweede ronde van Nationale Actieplannen
Aard van de discussie: goedkeuring
De Raad zal de gezamenlijke doelstellingen vaststellen die door de lidstaten gehanteerd
worden bij het opstellen van de Nationale Actieplannen ter bestrijding van armoede en sociale
uitsluiting. In het kader van de Europese open coördinatie strategie tegen armoede en sociale
uitsluiting stelt iedere lidstaat sinds 2001 om de twee jaar een Nationaal Actieplan (NAP) op.
De NAP's van 2001 zijn opgesteld aan de aan de hand van de gezamenlijke EU-doelstellingen
die de Europese Raad van Nice (december 2000) heeft geformuleerd. De discussie in het
Comité voor de Sociale Bescherming (SPC) over mogelijke wijzigingen van de gezamenlijke
doelstellingen met het oog op de NAP's van 2003 is onlangs afgerond. De uitkomst van deze
discussie komt overeen met de inzet van Nederland om de doelstellingen zo veel mogelijk
ongewijzigd te laten, wat ten goede komt aan de vergelijkbaarheid tussen de NAP's van 2001
en 2003.
4. Modernisering van de sociale bescherming
Aard van de discussie: Voortgangsverslag van de Commissie
De Raad zal een voortgangsverslag bespreken van de Commissie over de modernisering van de
sociale beschermingsstelsels van de lidstaten. Het eerste terrein dat in dit verband wordt
aangepakt is het werken aan veilige pensioenen en houdbare pensioenstelsels.
Europese samenwerking is nodig om te vorkomen dat oplopende publieke uitgaven voor
pensioenen in de komende decennia de overheidsfinanciën van lidstaten en de kwaliteit van
pensioenstelsels onder druk zetten en ervoor te zorgen dat stelsels van sociale zekerheid de
internationale arbeidsmobiliteit niet belemmeren.
Tijdens de Europese Raad in Göteborg (juni 2001) zijn drie hoofdbeginselen van de Europese
pensioen strategie geformuleerd om de financiële en sociale houdbaarheid van pensioenstelsels
op lange termijn te garanderen:
* het waarborgen van de capaciteit van pensioenstelsels om aan hun sociale
doelstellingen te voldoen;
* de handhaving van de betaalbaarheid van de stelsels;
* het behoud van hun vermogen om in te spelen op veranderde behoeften in de
samenleving (modernisering).
Aan de hand van deze drie hoofdbeginselen zijn 11 doelstellingen geformuleerd, waarover de
lidstaten in hun nationale actieplannen rapporteren. Inmiddels hebben de lidstaten hun
Nationale Actieplannen (NAPs) ingediend bij de Commissie. Het Nederlandse NAP
pensioenen is op 12 juli 2002 aangenomen door de Rijksministerraad en ingediend bij de
Europese Commissie en tegelijk aan de Tweede Kamer aangeboden.
Een Gezamenlijk Rapport van Commissie en Raad over deze Nationale Actieplannen zal begin
2003 in de Raad worden besproken en worden aangeboden aan de Voorjaarsbijeenkomst van
de Europese Raad in 2003.
Het succes van de verdere ontwikkeling en uitwerking van de open coördinatie methode op
sociaal terrein is in grote mate afhankelijk van de beschikbaarheid van heldere en politiek
gedragen kwantitatieve indicatoren. De indicatoren subgroep van het SPC is begonnen om
pensioenindicatoren te ontwikkelen. Een voortgangsverslag is besproken in het comité van de
sociale bescherming (SPC).
Nederland zal van het verslag kennisnemen. Nederland hecht zeer aan de open
coördinatiemethode op het terrein van pensioenen en is van mening dat de afspraken die zijn
gemaakt (Laken) met betrekking tot open coördinatie van pensioenen moeten worden
nagekomen. De procedure van het periodiek opstellen van Nationale Actieplannen moet
worden voortgezet. Nederland is voorstander van een heldere en uniforme procedure van open
coördinatie, en daarvoor is de ontwikkeling van indicatoren noodzakelijk. Een individuele
beoordeling per land op basis van de Nationale Actieplannen is essentieel. In dit verband zullen
Commissie en Raad begin volgende jaar een Gezamenlijk Verslag aannemen waarin een
evaluatie wordt gemaakt naar aanleiding van de Nationale Actieplannen.
5. (evt.) e-toegang voor gehandicapten
Aard van de discussie: Aanneming van een resolutie van de Raad
De Raad neemt een resolutie aan over "e-toegang voor gehandicapten". Hiermee wordt
bedoeld de toegankelijkheid van moderne communicatiemedia zoals het internet voor mensen
met een handicap. Hierbij doen zich vaak problemen voor die met eenvoudige middelen
voorkomen kunnen worden. Veel mensen met beperkingen beschikken over een aangepast
toetsenbord, een brailleleesregel, tekst naar spraak of spraak naar tekst apparatuur etc. Deze
apparatuur stelt hen in de gelegenheid digitale informatie te sturen of er kennis van te nemen.
Een voorwaarde is dat de informatie zodanig is gestructureerd en gecodeerd dat de alternatieve
randapparatuur er niet door in de war wordt gestuurd. Voor deze structuur en codes is een
vrijblijvende standaard beschikbaar. Toepassen van de standaard tijdens de bouw van websites
zal in de meeste gevallen niet leiden tot een verhoging van de kosten.
De EU werkt toe naar een verplichtend karakter voor het toepassen van deze standaard door de
overheid en zo mogelijk door het bedrijfsleven; uitwisseling van kennis op dit terrein ("Centre
of Excellence"); standaardisatie van de meetmethode. Toepassen van deze standaard wordt in
Nederland al gepropageerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (o.a. Drempels Weg). Het sluit aan bij het streven naar
"design for all" zoals door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepropageerd
naar het bedrijfsleven. Er wordt een Nederlands netwerk van kennisinstituten opgezet om te
komen tot een goede aansluiting op het EU Centre of Excellence. Er wordt onderzocht of er
een meetmethode ontwikkeld kan worden om de claim van een toegankelijke site te
waarmerken.
Nederland kan instemmen met de resolutie.
6. Jaarlijkse follow-up van de implementatie van het Actieplatform van Beijing:
bestrijding van geweld tegen vrouwen
Aard van de discussie: aanvaarding van een resolutie van de Raad
De Raad bespreekt een niet-bindende resolutie over de bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Jaarlijks publiceert de Raad conclusies met betrekking tot de implementatie door lidstaten van
de conclusies van de Wereldvrouwentop in Beijing (1995). Dit jaar wordt aandacht gegeven
aan de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Onder Deens voorzitterschap zijn hier 7
indicatoren voor ontworpen zoals:
* een profiel van slachtoffers en daders,
* slachtofferhulp,
* maatregelen om geweld tegen vrouwen tegen te gaan,
* trainen van professionals en
* evaluatie.
In de raadsconclusies wordt erop aangedrongen dat lidstaten zich inspannen om huiselijk
geweld tegen vrouwen tegen te gaan. Op Nederlands verzoek wordt in de conclusies ook
aangedrongen op de ontwikkeling van indicatoren met betrekking tot andere vormen van
geweld tegen vrouwen die in het kader van de Wereldvrouwentop zijn genoemd. Daarnaast
wordt er ruimte gelaten om ook aandacht te gaan besteden aan geweld tegen kinderen. Onder
andere door Nederland is aangegeven dat dit buiten de definitie van geweld tegen vrouwen valt
en dat activiteiten op dit gebied derhalve niet gegarandeerd kunnen worden.
Met bovenstaande kanttekening kan Nederland instemmen met de resolutie.
7. Gender mainstreaming
Aard van de discussie: Aanvaarding van conclusies van de Raad
Voortgangsverslag van het Voorzitterschap
Bespreking van een praktijkgids van het Voorzitterschap
Met gender mainstreaming wordt bedoeld dat het streven naar gelijke kansen tussen mannen en
vrouwen wordt doorgevoerd in alle aspecten van het beleid van de EU. Sinds het Franse
voorzitterschap in 2000 dient elk voorzitterschap te zorgen voor de "gender mainstreaming"
van één of twee onderdelen van de Raad. Denemarken heeft het onderwerp "gender
mainstreaming" hoog op de agenda staan en richt zich op de terreinen van werkgelegenheid en
sociaal beleid. In de conclusies wordt erop aangedrongen dat in statistieken op het gebied van
werkgelegenheid en sociaal beleid standaard uitgesplitst wordt naar geslacht, dat het gender
aspect wordt meegewogen in de beslissingsprocedures en dat bij het implementeren van
richtlijnen door de lidstaten het gender-perspectief wordt meegenomen. Om de aandacht voor
gender mainstreaming te versterken, wordt de commissie aangespoord om door te gaan met de
oprichting van een Europees gender instituut. Verder zal Denemarken toekomstige
voorzitterschappen verzoeken om de huidige praktijk inzake "gender mainstreaming" voort te
zetten.
Eind september heeft een conferentie "gender and social exclusion" plaatsgevonden, waarover
het Deens voorzitterschap een rapport zal uitbrengen. Het doel van de conferentie was het aan
het licht brengen van factoren die ten grondslag liggen aan sociale uitsluiting van mannen en
vrouwen, opdat de juiste instrumenten kunnen worden ingezet om sociale uitsluiting van beide
groepen te voorkomen en te bestrijden. Denemarken wil een voorstel doen om een Europees
netwerk te starten om vrouwen uit etnische minderheden te helpen, daar met name deze
vrouwen het risico lopen in armoede te geraken. Naar aanleiding van deze conferentie zal het
Deens voorzitterschap een gids uitbrengen met goede praktijken.
Nederland kan zich vinden in de concept-conclusies en kan kennis nemen van het verslag en de
gids.
8. Sociale integratie door sociale dialoog en partnerschap
Aard van de discussie: Aanvaarding van een resolutie van de Raad
Het Deens voorzitterschap heeft het initiatief genomen tot het indienen van een niet-bindende
resolutie van de Raad over bestrijding van armoede en sociale uitsluiting door middel van
sociale dialoog en partnerschap. In de concepttekst worden EU-lidstaten uitgenodigd om de
toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren en alle relevante maatschappelijke organisaties,
waaronder sociale partners, te betrekken bij de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting.
Nederland kan instemmen met de concept-resolutie. De voorgestelde werkwijze is in
Nederland gangbaar. Het beleid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting wordt
bepaald in samenspraak met een breed scala van maatschappelijke organisaties en sociale
partners.
9. Follow-up van de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in
augustus/september 2002-11-11
Aard van de discussie: Aanvaarding van een resolutie van de Raad
De Raad zal een niet-bindende resolutie bespreken naar aanleiding van de resultaten van de
Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg. De resolutie handelt over de
noodzaak van verdere integratie van sociale-, milieu- en economische componenten teneinde
duurzame ontwikkeling te realiseren. Als kader hiervoor dienen onder meer de conclusies van
recent gehouden Europese Raden. Voorts gaat de tekst in op het zeer beperkte aantal
aanknopingspunten die de slotdocumenten van Johannesburg (het Plan of Implementation en
de Political Declaration) te bieden hebben op sociaal terrein. In de tekst is sprake van een
herbevestiging van thema's die elders reeds overeengekomen waren. Zo gaat de tekst in op de
rol van de ILO in globalisering, het belang van werkgelegenheid en sociale cohesie,
mainstreaming van gender en het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen,
toegang tot gezondheidszorg en consumentenaangelegenheden. Nederland kan instemmen met
de resolutie.
10. Stroomlijning van de jaarlijkse economische en werkgelegenheidsprocessen
Aard van de discussie: Aanneming van Raadsconclusies
De Raad zal conclusies aannemen over de gewenste stroomlijning van de Europese
instrumenten van sociaal-economische beleidscoördinatie. De discussie zal plaatsvinden aan de
hand van opinies van het Comité voor de Werkgelegenheid en van het Comité voor de Sociale
Bescherming.
De Europese Raad van Barcelona (maart 2002) concludeerde dat de Europese
coördinatieinstrumenten beter op elkaar afgestemd dienen te worden zodat het risico van
overlap, tegenstrijdigheid en onnodige bureaucratie wordt beperkt. Concreet houdt dit in dat de
huidige coördinatieprocessen, te weten de Globale richtsnoeren voor het economisch beleid de
Werkgelegenheidsrichtsnoeren en de coördinatieprocessen op het gebied van pensioenen en
armoedebestrijding, bijeengebracht worden in een groter raamwerk, waarbinnen de Globale
Richtsnoeren voor economisch beleid een overkoepelende positie innemen. De Commissie stelt
voor:
* de Globale Richtsnoeren eens in de drie jaar vast te stellen;
* de Werkgelegenheidsrichtsnoeren jaarlijks vast te stellen (dit is een verplichting van het
Verdrag) maar slechts eens in de drie jaar substantieel te veranderen;
* de Richtsnoeren meer te richten op middellange termijndoelstellingen;
* meer aandacht te besteden aan de implementatie door de lidstaten;
* het aantal nationale rapportages te reduceren, mogelijk zelfs tot één rapportage.
Nederland staat positief tegenover stroomlijning van de procedures, omdat stroomlijning
noodzakelijk is om het proces van Europese beleidscoördinatie ook in de toekomst succesvol te
kunnen voortzetten. De volgende aspecten zijn daarbij belangrijk:
* De Globale Richtsnoeren moeten de algemene richting van het sociaal-economische
beleid aangeven. Een aantal specifieke beleidsterreinen wordt in afzonderlijke
procedures nader behandeld.
* Een herkenbare betrokkenheid van de verschillende Raadsformaties is essentieel om
een goede implementatie te garanderen.
* De coördinatie moet een middellange termijnkarakter krijgen, waarbij uitgegaan dient
te worden van de in Lissabon afgesproken doelstellingen. De Europese Raad dient de
voortgang terzake te bewaken en eventueel bij te sturen.
* Lidstaten moeten de vrijheid houden om beleid naar eigen inzichten in te richten,
zolang de gezamenlijk geformuleerde centrale doelstellingen worden gehaald.
* De economische beleidscoördinatie in Europa dient in de toekomst meer gericht te zijn
op implementatie en het meten van resultaten. Concrete targets en een beperkte set
heldere indicaoren is hierbij van belang.
11. Gezamenlijk Verslag van de Werkgelegenheid
Aard van de discussie: Presentatie door de Commissie
De Raad zal een oriënterend debat voeren over het ontwerp-Gezamenlijk
Werkgelegenheidsrapport dat door de Europese Commissie is opgesteld, met daarin een
beschrijving van de werkgelegenheidssituatie in de Europese Unie. Dit rapport is opgesteld aan
de hand van de Nationale Actieplannen Werkgelegenheid (NAP) van de lidstaten en vormt de
basis voor landenspecifieke aanbevelingen die elk jaar in het kader van de Europese
Werkgelegenheidsstrategie worden vastgesteld. Tijdens de Raad van 6 maart 2003 zal het
rapport door de Raad worden aangenomen. Het rapport zal ook worden behandeld in de Raad
EcoFin en in de Onderwijsraad.
In tegenstelling tot vorige jaren maakt een voorstel voor richtsnoeren voor
werkgelegenheidsbeleid dit jaar geen deel uit van de besprekingen in december. Om het
werkgelegenheidsbeleid beter te kunnen coördineren met de algemeen-economische
beleidscoördinatie (de Globale richtsnoeren voor economisch beleid), zullen de
werkgelegenheidsrichtsnoeren pas in april 2003 worden opgesteld.
In het Werkgelegenheidsrapport wordt geconstateerd dat Nederland reeds voldoet aan een
aantal hoofddoelstellingen van het Europese werkgelegenheidsbeleid voor 2010, met name
waar het gaat om de algemene arbeidsparticipatie en de participatie van vrouwen. De
arbeidsparticipatie van ouderen is aanzienlijk gestegen en ligt inmiddels boven het Europese
gemiddelde, maar nog ruim onder de doelstelling voor 2010. Geconstateerd is dat reeds enige
vooruitgang is geboekt bij het terugdringen van wachtlijsten voor kinderopvang en men
verwacht veel van de op handen zijnde privatisering van de kinderopvang.
Kritiek is er op de hoge inactiviteit. De aangekondigde hervorming van de WAO wordt dan
ook kritisch gevolgd. Er wordt ook op gewezen dat Nederland nog niet voldoet aan de
afspraken over introductie van de sluitende aanpak voor volwassen werkzoekenden. Ook het
terugdringen van de armoedeval blijft een aandachtspunt, omdat op dit gebied nog slechts
beperkt resultaat is bereikt. Ten slotte wijst de Europese Commissie op het belang van
levenslang leren, waarbij meer aandacht dient te zijn voor aansluiting van vraag en aanbod op
de arbeidsmarkt. Tevens dient het aantal jongeren dat de school verlaat zonder een diploma
(met name bij etnische minderheden) te worden teruggedrongen.
Binnenkort zal het Kabinet een kabinetsstandpunt vaststellen over het
Werkgelegenheidsrapport, dat de Kamer zo spoedig mogelijk wordt toegezonden.
12. Follow-up van de Europese Raden van Lissabon, Stockholm, Göteborg en Barcelona:
Structurele Indicatoren
Document: COM (2002) 515
Aard van de discussie: aanvaarding van Raadsconclusies
De Raad zal conclusies trekken over de mededeling van de Commissie inzake structurele
indicatoren. De Europese Commissie stelt jaarlijks een lijst met (42) indicatoren vast die
gebruikt worden om de voortgang van de lidstaten en van de EU te monitoren op het terrein
van de economie, innovatie en onderzoek, werkgelegenheid, sociale cohesie en duurzaamheid.
Deze indicatoren worden gebruikt voor het `Spring Report' van de Europese Commissie, dat
als belangrijke input dient voor de Europese Raad in maart 2003. De Raad WSBVC zal zich
met name uitspreken over de indicatoren op de terreinen van werkgelegenheid en van sociale
cohesie. De Commissie zal worden verzocht, met deze conclusies rekening te houden.
Uit het oogpunt van stabiliteit en om de voortgang beter te kunnen meten, streeft de commissie
ernaar om de jaarlijkse wijzigingen in de lijst van indicatoren beperkt te houden. De enige
grote wijziging ten opzichte van vorig jaar is het opstellen van een nieuwe indicator over de
gemiddelde effectieve leeftijd waarop mensen stoppen met werken. Deze indicator is
toegevoegd naar aanleiding van de conclusie van Barcelona dat deze leeftijd met ongeveer 5
jaar verhoogd zou moeten worden in 2010. Hoewel deze doelstelling van Barcelona ambitieus
is, is het wel wenselijk een indicator op te nemen, omdat het verhogen van de uittreedleeftijd
een belangrijke factor vormt in het verhogen van de arbeidsparticipatie.
De indicator van de participatiegraad van oudere werknemers, die eerder als aparte indicator
was opgenomen, is nu gevoegd bij de indicator voor de algemene participatiegraad van
werknemers.
Vanaf dit jaar zullen ook cijfers van de kandidaat-lidstaten stap voor stap worden opgenomen
bij de structurele indicatoren.
De conclusies zijn nog niet bekend. Nederland kan instemmen met de door de Commissie
voorgestelde wijzigingen in de lijst van structurele indicatoren.
13. Toepassing en ontwikkeling van indicatoren inzake kwaliteit van de arbeid
Aard van de discussie: goedkeuring van een rapport
Op de agenda staat een rapport over indicatoren om de kwaliteit van de arbeid te meten. Dit
rapport zal door het Comité voor de Werkgelegenheid worden besproken alvorens het aan de
Raad wordt voorgelegd. De inhoud van het rapport is bij het opstellen van deze geannoteerde
agenda nog niet bekend. Het Nederlandse uitgangspunt bij indicatoren over kwaliteit van de
arbeid is dat deze zich moeten richten op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden die
mensen in staat stellen om een baan te aanvaarden of te behouden. De kwaliteit dient de
vergroting van de arbeidsparticipatie en de ontwikkeling van de kenniseconomie te
ondersteunen en mag deze niet belemmeren. Belangrijk is, vast te stellen of
arbeidsvoorwaarden en omstandigheden voldoen aan de eigen behoeften en voorkeuren van
werkgevers en werknemers. Indicatoren zullen op deze bredere benadering gericht moeten zijn
en niet uitsluitend gefocused op een minimum niveau van bescherming.
14. Voorstel voor een raadsbesluit tot oprichting van een Tripartiete Top voor Groei en
Werkgelegenheid
Document: COM(2002)341
Aard van de discussie: Verslag aan de Raad Algemene Zaken
De Raad zal over de bespreking van het Raadsbesluit een verslag vaststellen aan de Raad
Algemene Zaken, die de voorbereidingen van de Voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad
coördineert. De discussie in Raadskader is nog niet voltooid zodat besluitvorming nog niet kan
plaatsvinden.
In een gezamenlijke verklaring van december 2001 stelden de Europese sociale partners de
Europese Raad voor, te komen tot oprichting van een Tripartiete Top voor Werkgelegenheid en
Groei. Doel hiervan is, een centraal platform in het leven te roepen waar rechtstreeks overleg
kan plaatsvinden tussen (een vertegenwoordiging van) de Europese Raad en de sociale
partners. Tijdens deze Top kan van gedachten worden gewisseld over de Lissabonstrategie als
geheel en de bijdrage van de sociale partners daaraan. De Top zou moeten functioneren als een
overkoepeling van de overleggremia die op dit moment bestaan en waar Raad, Commissie en
Bank met de sociale partners van gedachten wisselen over aspecten van het sociaal-
economisch beleid. In het voorstel van sociale partners was tevens voorzien in afschaffing van
het zg. Permanent Comité voor de Werkgelegenheid (PCW), het overleggremium tussen de
sociale partners en de Ministers voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid. De Europese Raad
van Barcelona (maart 2002) verwelkomde het voorstel van de sociale partners. Het voorstel
van de Commissie is een uitwerking van de wens van Europese Raad en sociale partners om
een dergelijke Top op te richten.
De discussie spitst zich nu vooral toe op een aantal juridisch-technische vraagstukken die door
de juridische dient van Raad en Commissie bestudeerd worden.
Nederland steunt het voorstel om een dergelijke Top in te richten. Belangrijk is daarbij een
adequate garantie voor de betrokkenheid van de Ministers van werkgelegenheid en sociaal
beleid (na het wegvallen van het PCW). Een actieve inbreng van de Raad WSBVC in de
besprekingen in de Top is van belang om een zo groot mogelijk draagvlak voor de Europese
Sociale Dialoog te realiseren.
15. Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Document: COM(2002)347
Aard van de discussie: Aanvaarding van een resolutie van de Raad
Het Deens voorzitterschap zal een niet-bindende resolutie ter goedkeuring aan de Raad
voorleggen over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). De resolutie volgt op de
deze zomer verschenen Mededeling van de Commissie over "de sociale verantwoordelijkheid
van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling".
De Commissie ontvouwt daarin voorstellen om de kennis over MVO te vergroten, het
uitwisselen van goede praktijken te bevorderen en MVO te integreren in het EU-beleid. Als
belangrijkste instrumenten worden beschouwd de Fundamentele Conventies van de ILO en de
OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De Commissie heeft toegezegd ook de
kandidaat-lidstaten te betrekken bij de implementatie van een EU strategie om MVO te
bevorderen. De Commissie stelt voor, een zogenaamd "Multi-Stakeholder Forum"op te richten,
waarin ondernemingen participeren die zich speciaal willen inzetten voor MVO. Het zal medio
2004 met aanbevelingen komen.
De resolutie roept het Forum op, regelmatig met tussentijdse rapportages te komen.
De lidstaten worden onder meer opgeroepen tot vergroten van kennis over het positieve effect
van MVO op bedrijven, tot voortzetting van de dialoog over MVO, bevordering van
transparantie van beleid en integratie van de principes van MVO in nationaal beleid. Tenslotte
worden toekomstige Voorzitterschappen verzocht de discussie over MVO voort te zetten en
zorg te dragen voor betrokkenheid van de Raad bij het Multi Stakeholder Forum.
Nederland kan instemmen met de ontwerptekst.
16. Voorstel voor een richtlijn van de Raad en het Parlement over arbeidsvoorwaarden
voor uitzendarbeid
Document: COM(2002)149
Aard van de discussie: Oriënterend debat
De Raad zal een oriënterend debat houden over enkele knelpunten in de ontwerp-richtlijn.
Op 22 maart 2002 heeft de Europese Commissie een richtlijnvoorstel ingediend betreffende de
arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten. Het voorstel beoogt een gemeenschappelijk
beschermend kader te scheppen voor uitzendkrachten door vaststelling van een basispakket van
minimumvoorschriften. Deze voorschriften hebben tot doel de kwaliteit van uitzendarbeid te
verbeteren en een geschikt kader te creëren voor het gebruik van uitzendarbeid. Daarmee zal
kunnen worden bijgedragen aan een goede werking van de arbeidsmarkt en de werk-
gelegenheid. In de richtlijn wordt onder meer voorgesteld uitzendkrachten voor wat betreft de
essentiële arbeidsvoorwaarden niet minder gunstig te behandelen dan de vergelijkbare
werknemers bij de inlenende onderneming die hetzelfde of gelijkwaardig werk verrichten.
Verschillen in behandeling zijn alleen geoorloofd als deze objectief gerechtvaardigd zijn. Van
dit non-discriminatiebeginsel mag worden afgeweken als de uitzendkracht met het uitzend-
bureau een contract voor onbepaalde tijd heeft gesloten en tussen verschillende uitzendingen in
wordt doorbetaald, dan wel bij CAO. Ook kunnen lidstaten bepalen, dat het non-
discriminatiebeginsel niet geldt voor kortdurende uitzendarbeid van maximaal 6 weken.
Eventuele beperkingen of verboden op het gebruik van uitzendkrachten dienen geregeld
opnieuw te worden beoordeeld en te worden opgeheven als ze niet meer gerechtvaardigd zijn.
Bij de besprekingen over het richtlijnvoorstel in de Raadswerkgroep is gebleken dat enkele
lidstaten ernstige bezwaren hebben tegen het voorgestelde non-discriminatiebeginsel aangezien
hier een vergelijking gemaakt moet worden met het inlenende bedrijf. Dit zou op praktische en
principiële bezwaren stuiten. Voorts bestaan er bij diverse lidstaten ernstige bezwaren tegen het
voorstel om periodiek (tenminste elke 5 jaar) te bezien of de bestaande beperkingen of
verboden van uitzendarbeid kunnen worden opgeheven. Gebleken is, dat beide geschilpunten
van zodanig principiële aard zijn, dat deze punten vooralsnog overeenstemming tussen de
lidstaten over het richtlijnvoorstel in de weg staan. In verband hiermee zal over deze
onderwerpen in de komende Raad een oriënterend debat plaatsvinden.
Bij brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, kenmerk AV/IR/2002/
67672, werd de Tweede Kamer over het richtlijnvoorstel en de Nederlandse inzet daarbij, reeds
geinformeerd. Deze brief is tijdens het Algemeen Overleg van 26 september met de Kamer
besproken. Het voorstel komt op hoofdzaken in grote mate overeen met het Nederlandse
wettelijke stelsel voor uitzendarbeid. Nederland staat in beginsel dan ook positief tegenover het
voorstel en deelt de bovengenoemde bezwaren niet.
17. Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de toepassing van wetgeving
op het gebied van veiligheid en gezondheid op zelfstandige werknemers.
Document: COM(2002)166
Aard van de discussie: politiek akkoord over een aanbeveling
Dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad aan de lidstaten heeft als doel de lidstaten te
stimuleren om de arbeidsomstandigheden van Zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) te
verbeteren. Over het algemeen vallen de zzp-ers niet onder de communautaire richtlijnen over
gezondheid en veiligheid op het werk (zoals de Kaderrichtlijn 89/391/EEG van de Raad die
alleen betrekking heeft op werknemers), ook al worden ze aan dezelfde gezondheids- en
veiligheidsrisico's blootgesteld.
De toename van het aantal zzp-ers maakt deel uit van een omvangrijke verandering in de
Europese werkgelegenheidstructuur, waarbij veel ondernemingen taken afstoten aan kleine
bedrijven en zelfstandigen. Bij de samenwerking tussen deze kleine bedrijven kan dit voor
problemen zorgen voor met name het in stand houden van een adequate veiligheidscultuur in
deze bedrijven.
De bestaande Europese richtlijnen (arbo-wetgeving) m.b.t. tot de veiligheid en gezondheid op
het werk hebben alleen betrekking op werknemers. Ten aanzien van de toepassing van
regelgeving m.b.t. veiligheid en gezondheid op het werk op zelfstandigen (zzp-ers) bestaan
grote verschillen tussen de lidstaten. Het is wenselijk om ook voor zelfstandigen (zzp-ers) een
Europees minimumniveau aan bescherming op het gebied van gezondheid en veiligheid op het
werk te kunnen bieden.
De aanbeveling besteedt ook aandacht aan het feit dat zzp-ers een extra risico kunnen vormen
voor andere werknemers. Andere aanbevelingen zijn:
* Lidstaten na te laten gaan wat de risico's zijn voor zzp-ers.
* Lidstaten te stimuleren de arbeidsomstandigheden voor deze groep te verbeteren.
* Scholing, informatie en medische begeleiding makkelijk toegankelijk te maken.
De lidstaten zullen vrij zijn in de wijze waarop ze deze aanbeveling in willen vullen: van
stimulering door alleen voorlichting te geven tot het ontwikkelen van eventuele wetgeving.
In Nederland vallen zzp-ers nu voor een klein aantal bijzondere risico's onder de Arbowet. In
de loop van 2003 wordt de SER advies gevraagd over uitbreiding van de toepassing van de
Arbowet op zzp-ers. Het onderhavige voorstel past in de wensen van Nederland om de
thematiek van zzp-ers aan te kunnen pakken. Het laat de lidstaten zelf bepalen voor welke
instrumenten ze kiezen: wetgevende of andere maatregelen of een combinatie ervan. Nederland
kan zich hierin vinden.