LJN-nummer: AF1321 Zaaknr: 187046/KG ZA 02-1154
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 27-11-2002
Datum publicatie: 2-12-2002
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: kort geding
R E C H T B A N K R O T T E R D A M
Zaak-/rolnummer: 187046/KG ZA 02-1154
Uitspraak: 27 november 2002
VONNIS in kort geding in de zaak van:
1. Everardus WITVOET,
wonende te Lelystad,
2. mr. Lodewijk Henricus Wilhelmus Marie KOENEN,
wonende te Haarlem,
eisers,
procureur mr. F.A. Tromp,
advocaat mr. L.H.W.M. Koenen te Haarlem,
- tegen -
1. de vereniging POLITIEKE VERENIGING "LIJST PIM FORTUYN",
statutair gevestigd te Rotterdam,
2. Everardus Anthonius Marie Maas,
wonende te Wassenaar,
3. mr. Oscar HAMMERSTEIN,
wonende te Amsterdam,
gedaagden,
procureur mr. G.H.J. Dolk,
advocaten mr. O. Hammerstein en mr. J.L. Janssen van Raaij.
Eisers worden hierna aangeduid als "Witvoet", "Koenen" en gezamenlijk
als "eisers".
Gedaagden worden hierna aangeduid als "LPF", "Maas", "Hammerstein" en
gezamenlijk als "gedaagden".
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen van 25 november 2002;
- producties van mr. Koenen;
- pleitnotities en producties van mr. Hammerstein.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten
toegelicht ter zitting van 27 november 2002.
2. Het geschil
2.1
In dit kort geding vorderen eisers na wijziging van eis, verkort en
zakelijk weergegeven, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in
aanvulling op hetgeen is beslist in het vonnis van 21 november 2002
(in het geding met zaak-/rolnummer 185862/KG ZA 02-1102) een aantal
voorzieningen te treffen met betrekking tot een op 7 december 2002 te
houden algemene ledenvergadering (verder: ALV) en een aantal daarmee
samenhangende voorzieningen.
2.2
Aan deze vorderingen hebben eisers, verkort en zakelijk weergegeven,
ten grondslag gelegd dat de door de voorzieningenrechter bij genoemd
vonnis getroffen voorzieningen, in het bijzonder de voorziening dat
Maas en Hammerstein de leden moeten inlichten over het vonnis en de
machtiging aan 10% van de leden om geldig een ALV bijeen te roepen, te
kort schieten als ordemaatregel, zodat daarvan een aanvulling moet
worden verzocht.
2.3
Gedaagden hebben, verkort en zakelijk weergegeven, geconcludeerd tot
afwijzing van de vorderingen.
3. De beoordeling
3.1
Als meest vérstrekkend verweer hebben gedaagden aangevoerd dat de in
dit geding verzochte voorlopige voorzieningen niet als aanvulling
kunnen gelden op hetgeen bij vonnis van 21 november 2002 is overwogen
en beslist, omdat een dergelijke aanvulling niet kan worden gegrond op
artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zodat dit geding
als een zelfstandige zaak dient te worden beoordeeld.
De voorzieningenrechter merkt op dat op zich juist is dat dit geding
als een zelfstandige zaak dient te worden beschouwd. Daaraan staat
niet in de weg dat bij wege van voorlopige voorziening ter aanvulling
of verduidelijking van een eerdere beslissing vorderingen als de
onderhavige kunnen worden ingesteld.
3.2
De gevraagde voorzieningen dienen te worden beoordeeld naar de
algemene beginselen van het verenigingsrecht, gebaseerd op het in
artikel 8 van de Grondwet geregelde grondrecht van vereniging.
Dat grondrecht kan op basis van genoemde Grondwetsbepaling alleen
worden beperkt in het belang van de openbare orde.
3.3
Voorts dient dit geschil te worden beoordeeld naar hetgeen in het
vonnis van 21 november 2002 is overwogen en beslist, juist gelet op
het gesloten systeem van rechtsmiddelen.
3.4
Voorzover de gevraagde voorzieningen zien de op 7 december 2002 bijeen
te roepen ALV, de bepaling van tijd en plaats, de wijze van oproepen,
de vaststelling van de agenda, de benoeming van een notaris en een
onafhankelijk voorzitter en de toegankelijkheid van die ALV voor
journalisten, dienen die voorzieningen ten opzichte van Maas en
Hammerstein te worden afgewezen, alleen al omdat zij zich ingevolge
het vonnis van 21 november 2002 niet als bestuursleden van de LPF
mogen presenteren en evenmin daden van bestuur mogen verrichten, zodat
hen thans ten aanzien van de hiervoor genoemde onderwerpen geen enkele
bevoegdheid toekomt.
3.5
Ook ten aanzien van de LPF dienen die vorderingen te worden afgewezen.
Immers, de gevraagde voorzieningen zien allen op onderwerpen reeds
geregeld in wet en statuten, met name de artikelen 14 tot en met 18
van de statuten van de LPF.
3.6
Voorzover eisers de voorzieningen hebben gevraagd uit vrees voor het
ondemocratisch gehalte van een ALV is dat op zichzelf geen grond voor
toewijzing van de vorderingen. De kern van het verenigingsrecht is
immers dat in een ALV op de wijze als in de wet en in de statuten
bepaald meerderheidsbesluiten kunnen worden genomen, waarvan de
regelmatigheid en rechtmatigheid achteraf op basis van de wet, artikel
15, boek 2 BW, ter toetsing kunnen worden voorgelegd aan een rechter.
3.7
Aangevoerd is voorts dat aan de gevraagde voorzieningen behoefte
bestaat omdat het gevaar zich voordoet dat op basis van meergenoemd
vonnis van 21 november 2002 verschillende ALV's door verschillende
groepen van tenminste 10% van de leden van de LPF worden bijeen
geroepen.
Ook die stelling kan niet tot toewijzing van de gevraagde
voorzieningen leiden.
Enerzijds niet, omdat niet aannemelijk is dat dat gevaar zich thans
voordoet. Anderzijds, ook al zou dat wel zo zijn, rechtvaardigt dat
geen ingrijpen van de rechter, omdat ook in het normale
verenigingsrecht verschillende groepen van leden aan het bestuur
kunnen verzoeken een ALV bijeen te roepen en, als die al niet op één
tijd en plaats gezamenlijk gehouden worden, in al die ALV's bij
regelmatige oproeping en stemming rechtsgeldig besluiten kunnen worden
genomen.
3.8
Eisers hebben nog gevorderd dat de voorzieningenrechter als agendapunt
van de op 7 december 2002 te houden ALV zal vaststellen:
"- verslag en verantwoording van het door Maas beweerdelijk namens de
LPF gevoerde financieel beleid".
Die vordering moet worden afgewezen als niet onderbouwd, bij gebreke
van voldoende spoedeisend belang en omdat alleen de LPF zelf de agenda
van de ALV kan bepalen. Overigens is voor het doen van rekening en
verantwoording een wettelijke regeling getroffen.
3.9
Ten aanzien van Maas is nog gevorderd op straffe van een dwangsom te
bevelen slechts een lijst met kandidaat-leden voor de Tweede Kamer bij
de Kiesraad of elders te deponeren en/of te presenteren die gelijk is
aan de lijst die op de bijeen te roepen ALV zal worden vastgesteld.
Als dat al ziet op de op 7 december 2002 te houden ALV, dan nog is die
vordering niet toewijsbaar om de enkele reden dat het Maas als kiezer
vrijstaat een dergelijke lijst te deponeren, hij alleen met machtiging
van de LPF een lijst voor die partij kan deponeren en hij daartoe,
naar onweersproken vaststaat, gemachtigd is.
3.10
Voor de vordering om Maas en Hammerstein te veroordelen zich
persoonlijk garant te stellen is bij gebreke van enige onderbouwing
geen enkele rechtsgrond te bedenken. Derhalve zal ook deze vordering
worden afgewezen.
3.11
Tenslotte is nog gevorderd Maas en Hammerstein te bevelen de vijf
overige personen die op 19 oktober 2002 beweerdelijk, maar ongeldig,
tot bestuurders zouden zijn verkozen, nadrukkelijk te berichten dat
zij geen bestuurder zijn en niet als zodanig kunnen optreden en zich
te onthouden van mededelingen in andere zin.
Voorzover "zij" ziet op Maas en Hammerstein dient de vordering te
worden afgewezen, omdat zij daartoe al bij vonnis van 21 november 2002
zijn veroordeeld.
Voorzover "zij" ziet op de vijf andere bestuursleden moet de vordering
worden afgewezen, omdat Maas en Hammerstein nu juist bij datzelfde
vonnis is verboden een dergelijke tot de bevoegdheid van het bestuur
behorende mededeling te doen en voorts omdat in dit kort geding,
waarin die bestuursleden niet zijn gedaagd, niet kan worden
vastgesteld of de aan deze vordering ten grondslag liggende stelling
voldoende aannemelijk is.
3.12
Geconcludeerd wordt derhalve dat alle vorderingen dienen te worden
afgewezen.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden
veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst af de vorderingen van eisers;
veroordeelt eisers in de kosten van dit kort geding, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van gedaagden bepaald op ¤ 193,= aan
verschotten en op ¤ 705,= aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.W.H. van den Emster,
voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Wal-de
Jong, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.