Rechtsorde moet leidend zijn in kwestie Irak
Buitenland en defensie
Thom de Graaf
26-09-2002 - De wereldgemeenschap kan niet met twee maten meten en bij
de ene resolutie de druk enorm opvoeren en bij de andere de
consequente niet-naleving negeren. Dat kan en mag niet uit het oogpunt
van rechtsgelijkheid en rechtsvorming. 'We hoeven geen gidsland te
zijn om een rechte koers te volgen', aldus Thom de Graaf in het
Interpellatiedebat in de Tweede Kamer over de VN-resoluties ten
aanzien van het Midden-Oosten.
We kunnen lang en breed praten hier, maar de kern van dit debat is
natuurlijk hoe Nederland en Nederlandse regering omgaan met de
internationale rechtsorde. Is die naar believen in te vullen, wel of
niet te gebruiken? Is die internationale rechtsorde voor ons in
Nederland eigenlijk flexibel, gebruiken we die alleen als het ons om
al dan niet valide redenen, om politieke motieven, goed uitkomt of
willen we als onafhankelijke staat met een grote rechtsgeschiedenis,
met Hugo de Groot als nationale trots, als juridische hoofdstad van de
wereld, een consistente lijn ontwikkelen, die ons in staat stelt om
een internationale moraal van rechtvaardigheid, legitimiteit en in
zekere zin onpartijdigheid te helpen opbouwen?
Het is evident dat er grote verschillen bestaan tussen het regime en
de intenties van de schurkenstaat Irak en de democratische staat
Israël. Die kunnen ook niet op één hoop worden geveegd. In het
Midden-Oostenconflict is er niet sprake van één partij die het
internationale recht schendt of en bedreiging is voor de vrede in de
regio. Het gaat daar om een conflict van belangen, die op zich zelf
allebei legitiem zijn. De historie drukt daar zo zwaar dat het bijna
onmogelijk is om dat conflict met gewone politieke middelen op te
lossen. Dat weten we inmiddels meer dan 50 jaar. Het gaat dus ook niet
alleen maar om een eenzijdige veroordeling van de opstelling en de
daden van de Israelische regering. Het gaat ook over de consequente
ondermijning van de broze balans door Palestijnse terreurgroepen, om
de weigerachtigheid of de onmacht van de Palestijnse Autoriteit om
daar tegen op te treden, om de onwil van beide partijen om
daadwerkelijk en overtuigend ruimte te zoeken voor elkaar.
Maar ook tegen die complexe achtergrond geldt het internationale recht
en het gezag dat de wereld opzettelijk en beargumenteerd aan de
Verenigde Naties heeft gegeven. Als het dus gaat om uitspraken van de
Veiligheidsraad van de VN kan en mag door Nederland niet met twee
maten worden gemeten. Als we dat wel doen, afhankelijk van
bijvoorbeeld de opstelling van de grootste politieke macht in de
wereld, de VS, ondermijnen wij zelf elke pretentie die wij zouden
hebben om het recht te laten prevaleren en de wereld minder barbaars
te laten zijn dan in de eeuwen die achter ons liggen.
Daarom waren de vragen van Bert Koenders van de PvdA-fractie gisteren
zeer terecht. Daarom was het antwoord van minister van BZ a.i. Van
Ardenne op de vraag van mij of zij niet vindt dat de wereld ook moet
staan voor de uitvoering en handhaving van de resoluties over de
opstelling van Israël, zeer onbevredigend. Mevrouw van Ardenne
antwoordde letterlijk: De regering heeft niet de neiging om alle
resoluties op één hoop te gooien. Er kan niet altijd een eenduidige
weg worden gevolgd. Dat antwoord vroeg terecht om een nader debat dat
nu plaats vindt.
Het gaat natuurlijk niet om dezelfde handhaving en dezelfde
uitvoering. Het gaat ook niet om dezelfde resoluties. De VR-resoluties
over Irak vallen onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest, die over
Israël niet. Dat gaat dus over de mogelijkheden voor het daadwerkelijk
afdwingen van de uitspraak. Maar gegeven blijft dat resoluties van de
Veiligheidsraad, ongeacht onder welk hoofdstuk ze vallen, allemaal
dezelfde bindende werking hebben, krachtens art. 25 Handvest.
De wereldgemeenschap kan niet met twee maten meten en bij de ene resolutie de druk enorm opvoeren en bij de andere de consequente niet-naleving negeren. Dat kan en mag niet uit het oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtsvorming, maar het is tegelijkertijd ook dodelijk voor de geloofwaardigheid van die resoluties die wel met kracht en militaire macht worden afgedwongen. Zo bezien is het cynisme in de Arabische wereld over de internationale opwinding over Irak vergeleken bij de houding t.o.v. Israël wel begrijpelijk.
D66 is van mening dat de Nederlandse regering duidelijk stelling moet
nemen en consequent moet zijn. De minister van Buitenlandse Zaken is
dat tot op heden dus niet. Hij pleit voor VR-resoluties over Irak,
maar vindt ze niet noodzakelijk. Als het echt niet anders kan, dan
maar buiten de Veiligheidsraad om, laat hij vorige week nog weten. Hij
zegt dat de intentie niet is regime-change, maar zegt in
NRC-handelsblad van 16 september daar voorstander van te zijn, maar op
de route van weg ermee wel het Veiligheidsraad-spoor nodig te hebben.
Hij zegt ook, in datzelfde interview dat Nederland de
principe-bereidheid heeft om een militaire bijdrage te leveren, ook
als er geen VR-resolutie zou komen. Dat gaat D66 dus veel te ver, maar
daar komen we later over te praten.
Maar over Israël hoor ik de minister niets zeggen, behalve dat
minister Peres om terughoudendheid is verzocht. Over de uitvoering en
de naleving van VR-resoluties rond Israël horen we alleen dat het
gesprek nodig is. Als VR-resoluties voor de Nederlandse regering enige
betekenis hebben, kan dat niet het enige antwoord zijn. Ik heb het
niet over militaire interventie, die zou absoluut niet mogelijk en
ongewenst zijn, maar wel over andere middelen die de regering kan
entameren om de internationale rechtsorde mee te helpen afdwingen. In
dat kader kan en moet gezocht worden naar redelijke en effectieve
drukmiddelen, zoals een tijdelijk wapenembargo en de eventuele
opschorting van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël. Ook
zal volle druk moeten worden uitgeoefend op de Palestijnse leiders om
de golf van terreur en geweld te breken.
Juist Nederland, als loyale Atlantische en Europese partner, juist
Nederland met zijn bijzondere relaties met zowel Israël als
Palestijnen, juist Nederland dat een juridisch baken in de wereld wil
zijn, kan zich niet veroorloven om onduidelijk, wendbaar en
opportunistisch te zijn als het gaat om ontwikkeling van de
internationale rechtsorde en het principe van gelijke beoordeling en
behandeling. We hoeven geen gidsland te zijn om een rechte koers te
volgen.