---

Brieven aan de Kamer
---

Derde halfjaarrapportage Groot Pantserwielvoertuig

26-09-2002

Derde halfjaarrapportage over het deelproject Groot Pantserwielvoertuig (PWV)

Het project Vervanging Pantservoertuigen M577 en YPR is door uw Kamer op 26 juni 1997 als groot project aangewezen. In dit kader ontvangt u jaarlijks een voortgangsrapportage, laatstelijk op 23 april 2002 (Kamerstuk 26 396, nr. 12). Bovendien zegde mijn ambtsvoorganger op 31 januari 2002 toe u voortaan iedere zes maanden over het deelproject Groot Pantserwielvoertuig (PWV) te informeren.

In de bijlage bied ik u de derde halfjaarrapportage over het deelproject-PWV aan. Deze rapportage beschrijft de stand van zaken per 1 juli 2002.

Overigens hecht ik eraan u te melden dat ook het deelproject groot pantserwielvoertuig (PWV) deel uitmaakt van de algehele beschouwing van maatregelen ter invulling van de taakstellingen voortvloeiend uit het strategisch akkoord.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

DERDE HALFJAARRAPPORTAGE OVER HET PROJECT GROOT PANTSERWIELVOERTUIG (PWV) naar de stand van 1 juli 2002

Inleiding Het trinationale project-PWV behelst de ontwikkeling in internationaal verband (Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) van een groot gepantserd wielvoertuig voor gevechtsondersteunende taken. Naast een gezamenlijk basisvoertuig zijn voor Nederland de volgende versies voorzien: commandovoering, gewondentransport, battle damage repair, vracht, genie en mortiertrekker/-drager.

In deze derde halfjaarrapportage wordt achtereenvolgens ingegaan op de behoeftestelling, de planning en gerelateerde activiteiten. Tenslotte komen de kosten & baten en de financiering, gevolgd door de resultaten van een risico-analyse aan de orde.

Behoeftestelling De kwantitatieve behoefte aan 384 pantserwielvoertuigen is sinds de vorige rapportage van 23 april jl. niet gewijzigd. Indien Nederland na de ontwikkelingsfase tot verwerving overgaat, zal de eerste serie uit 200 voertuigen bestaan. Deze voorgenomen serie beperkt zich tot de vier typen die thans voor Nederland in ontwikkeling zijn te weten commandovoering, gewondentransport, battle damage repair en vracht. In totaal worden in de ontwikkelingsfase voor de drie landen twaalf prototypes gebouwd. De eisen ten aanzien van deze prototypen zijn onveranderd.

De aanschaf van het resterende deel van de behoefte, 184 voertuigen, is in een later stadium gepland. De genie- en mortieruitvoeringen maken deel uit van deze tweede serie. De ontwikkeling van de prototypen van deze twee versies is nog niet in opdracht gegeven.

Planning Algemeen. Voor de ontwikkeling en productie van het PWV is op 5 februari 2001 een samenwerkingsovereenkomst met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk getekend. Vervolgens tekende Duitsland dezelfde dag namens de drie landen een ontwikkelingscontract met het consortium Artec, de vertegenwoordiger van de industrie van de drie landen.

In de volgende fase van het project (na 2004) wordt een initiële serieproductie voorzien van in totaal 600 voertuigen (200 per deelnemend land) waarover nog politieke besluitvorming moet plaatshebben. Volgens planning wordt dan in de derde en laatste fase de productie van de resterende 184 Nederlandse PWV gerealiseerd, waarmee het totale aantal op 384 komt.

Voortgang ontwikkelingsfase. Op basis van het contract zou de trilaterale beproeving van de prototypen in augustus 2004 worden afgesloten, waarna de besluitvorming over de eerste (optionele) serieproductie zou kunnen aanvangen. In de jaarrapportage van 23 april jl. meldde mijn voorganger al dat de ontwikkelingsfase met ongeveer acht maanden was vertraagd. Dit lag vooral aan de moeizame samenwerking tussen de vier moederbedrijven van het industriële consortium Artec.

Artec heeft inmiddels een zogenaamd recovery plan met concrete verbeteringen aangeboden volgens welke de ontwikkelingsfase in april 2005 wordt afgesloten. Op 5 juli 2002 heeft Occar formeel bevestigd dat alle landen het recovery plan hebben goedgekeurd. Inmiddels is de industrie bezig met de implementatie van de daarin opgenomen verbetermaatregelen. Hoewel het nog te vroeg is om hieraan definitieve conclusies te verbinden, lijken de wijzigingen bij te dragen aan een verbeterde werkwijze van het consortium. De relevante aspecten uit het plan worden in een contractwijziging vastgelegd.

Begin juli 2002 had de informele roll out van het eerste (Duitse) basisvoertuig plaats. Bij de eerste serie proefritten is een positieve indruk over de prestaties van dit voertuig ontstaan. Uiteraard worden alle voertuigeigenschappen tijdens de geplande beproevingen nog uitgebreid getoetst aan de overeengekomen technische specificaties. In het derde kwartaal 2002 start de productie van het eerste Nederlandse prototype. Naar verwachting maakt Stork op korte termijn bekend welk Nederlands bedrijf dit voertuig zal assembleren. Op basis van de huidige (vertraagde) planning zal dit voertuig in juni 2003 gereed zijn.

Productiefase. Zoals gesteld, wordt over de (optionele) serie van 200 voertuigen nog een politiek besluit genomen. Alhoewel de planning van de Koninklijke landmacht al rekening hield met een beperkte uitloop van de ontwikkelingsfase en met de tijd die eventueel met aanvullende contractonderhandelingen zou heengaan, wordt inmiddels aangenomen dat de huidige vertraging gedeeltelijk in de planning van de serieproductie zal doorwerken en daarmee in de levering van het eerste serievoertuig.

Gerelateerde activiteiten Organisatorisch. Binnen de projectorganisatie van Occar en die van de betrokken landen hebben zich geen significante wijzigingen voorgedaan.

Internationaal. In de internationale overeenkomst voor de ontwikkelingsfase was opgenomen dat het projectmanagement in eerste instantie door een internationaal projectteam werd gevoerd en dat het Duitse Bundesamt für Wehrtechnik und Beschaffung (BWB) zou optreden als de contracting authority. Hierbij was tevens vastgelegd dat het projectmanagement zo spoedig mogelijk aan Occar zou worden overgedragen nadat deze organisatie rechtspersoonlijkheid had verkregen. Inmiddels is dit laatste geschied en heeft Occar formele bevoegdheden met betrekking tot het projectmanagement alsmede ten aanzien van het optreden als contracting authority. Wat dit laatste aspect betreft moet de overeenkomst met Artec nog worden aangepast.

Industrieel. Naar aanleiding van het bovengenoemde geaccordeerde recovery plan neemt het industriële consortium een aantal maatregelen. De moederbedrijven (Alvis Vehicles, Krauss-Maffei Wegmann, Rheinmetall Landsysteme en Stork) hebben meer verantwoordelijkheden aan de directeuren van Artec gedelegeerd. Het aantal medewerkers van Artec is vergroot. Tevens is een nieuwe structuur voor de integrale besluitvorming binnen het consortium geïntroduceerd. De directeuren van Artec en de projectdirecteuren van de moederbedrijven bepalen nu gezamenlijk de prioriteiten en de toewijzing van resources en zien ook gezamenlijk toe op de voortgang. Hoewel het, zoals gesteld, nog te vroeg is om hieruit conclusies te trekken, lijken deze wijzigingen bij te dragen aan een verbeterde werkwijze van het consortium.

Kosten-baten Kosten. De totale kosten voor het project bestaan uit de investerings- en exploitatiekosten. Het taakstellend investeringsbudget voor de gehele omvang van 384 voertuigen bedraagt 886,5 miljoen (prijspeil 2002). Het investeringsbudget voor de ontwikkeling en de initiële serie van 200 voertuigen bedraagt 547 miljoen, waarvan 113 miljoen (prijspeil 2002) voor de ontwikkelingsfase. De exploitatiekosten van het voertuig tijdens het gebruiksfase zijn nog niet bekend. Tijdens de beproevingen van de prototypen ontstaat hierin meer inzicht.

Baten. Wat betreft de baten voor de Nederlandse industrie werd bij de Nederlandse toetreding tot dit internationale project reeds onderkend dat door het latere instapmoment ten opzichte van beide andere partners, de mogelijkheden voor Nederlandse participatie in de ontwikkeling van het gemeenschappelijke basisvoertuig beperkt zijn. Derhalve is in het contract vastgelegd dat het Nederlandse aandeel in de ontwikkeling van het gemeenschappelijk basisvoertuig minimaal 13,5 procent moet zijn. Het tekort (33,33 %-13,5 %) dient in het kader van de serieproductie te worden gecompenseerd. De bijdrage in de ontwikkeling van het gemeenschappelijke basisvoertuig is overigens een relatief klein bestanddeel van de totale Nederlandse ontwikkelingskosten van 113 miljoen. Het grootste deel hiervan is gerelateerd aan de ontwikkeling van de nationale uitvoeringen, die grotendeels binnen Nederland plaatsheeft.

Volgens een tussenrapportage van Artec bedraagt het Nederlandse aandeel in het gemeenschappelijke basisvoertuig thans 9 procent. Nederland zal maximale druk op Artec blijven uitoefenen om het overeengekomen aandeel van minimaal 13,5 procent te realiseren.

Financiering Bij de kosten-baten analyse werd al gesteld dat het totale taakstellende projectbudget 886,5 (prijspeil 2002) bedraagt. Thans is alleen voor de ontwikkeling van de prototypen en de eerste optionele serie van 200 voertuigen een bedrag van 547 miljoen (inclusief 19% BTW en prijspeil 2002) in de financiële reeksen van de defensieplannen opgenomen. De financiële inbedding van de resterende behoefte van 184 voertuigen is nog onderwerp van studie.

De vorige rapportage meldde dat Occar in verband met de vertraagde ontwikkelingsfase de desbetreffende betalingen aan Artec had bevroren. Inmiddels heeft Occar deze betalingsopschorting opgeheven. Derhalve worden de betalingen weer overeenkomstig de contractuele bepalingen uitgevoerd, inbegrepen het goedgekeurde recovery plan. Meer informatie over de betalingen is opgenomen in de commercieel-vertrouwelijke brief behorend bij deze halfjaarrapportage. Risicos De identificatie en analyse van de risicos is een gedeelde verantwoordelijkheid van Occar en voor het Nederlandse deel - van de projectorganisatie van de Koninklijke landmacht. Voor het project PWV worden de volgende risico´s onderkend:

Product gerelateerd: · Er bestaat een lage kans dat de beproeving moet worden onderbroken door het optreden van significante defecten aan de prototypen. Het gevolg hiervan zou zijn dat de beproeving vertraagt en daarmee ook de vervolgfase. Het gehanteerde kwaliteitszorgsysteem beperkt dit risico naar verwachting in voldoende mate. · Door de huidige vertraging van logistieke analyses door de industrie bestaat een als middelgroot ingeschatte kans dat tijdens de beproevingen de onderhoudbaarheid van het systeem onvoldoende blijkt. In dat geval zouden op deelgebieden alsnog verbeteringen moeten worden doorgevoerd en gekwalificeerd, hetgeen tot extra vertraging zou leiden. Met het oog op dit mogelijke risico worden er binnen de logistieke activiteiten prioriteiten gesteld, om de grootste onzekerheden zo spoedig mogelijk weg te nemen.

Leverancier gerelateerd: · De kans dat aan het eind van de ontwikkelingsfase het logistieke pakket voor de gebruiksfase onvoldoende door het consortium is gespecificeerd, wordt thans als middelgroot ingeschat. Doet dit zich voor, dan wordt de besluitvorming over de optionele eerste serieproductie mogelijk vertraagd. Ter beheersing van dit risico zijn aan enkele contractuele mijlpalen extra logistieke elementen toegevoegd, teneinde zo vroeg mogelijk te kunnen reageren op mogelijke vertragingen. · Er bestaat eveneens een als middelgroot ingeschatte kans dat de industrie de prototypen niet volgens planning aflevert. Het gevolg hiervan zou zijn dat de beproevingen later beginnen en de voltooiing van de ontwikkelingsfase verder vertraagt. Ter beheersing van dit risico vraagt Occar regelmatig voortgangsrapportages van de industrie, opdat eventuele vertragingen tijdig worden gesignaleerd en zonodig kan worden ingegrepen.

Financieel gerelateerd: · Deze categorie is opgenomen in het bij deze rapportage behorende vertrouwelijke

Nieuws Ministerie van Defensie