Algemeen ambtsbericht Afghanistan
augustus 2002
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken
Afdeling Asiel- en Migratiezaken
augustus 2002
Inhoudsopgave Pagina
Inleiding 4
Landeninformatie 6
Basisgegevens 6
Land en volk 6
Geschiedenis 6
Staatsinrichting 8
Politieke ontwikkelingen 9
Val van het Talibanbewind en het Akkoord van Bonn 9
Aanloop naar de Loya Jirga 11
Resultaten en verloop van de Loya Jirga 11
Na de Loya Jirga 13
Militaire ontwikkelingen en veiligheidssituatie 16
`Enduring Freedom' 16
ISAF 16
Opbouw veiligheidsorganisaties 17
Demobilisatie en reintegratie 21
Veiligheidssituatie 22
Sociaal-economische situatie 29
Humanitaire situatie 30
Wederopbouw 32
Drugsbestrijding 34
Samenvatting 34
Mensenrechten 37
Juridische context 37
Verdragen en protocollen 37
Nationale wetgeving 37
Toezicht 40
Naleving en schendingen 41
Vrijheid van meningsuiting (incl. persvrijheid) 42
Vrijheid van vereniging en vergadering 43
Vrijheid van godsdienst en overtuiging 44
Bewegingsvrijheid 45
Rechtsgang 45
Arrestaties en detenties 46
Mishandeling en foltering 47
Verdwijningen 48
Buitengerechtelijke executies en moorden 48
Doodstraf 49
Positie van specifieke groepen 49
Opposanten 49
Etnische groepen 49
Vrouwen 52
Ex-communisten 54
Samenvatting 54
Migratie 56
Migratiestromen en motieven 56
Opvang binnenlands ontheemden 56
Terugkeer van vluchtelingen uit de regio 58
Pakistan 59
Iran 61
Adviezen van internationale organisaties 62
Beleid andere Westerse landen 63
Samenvatting 65
Samenvatting 66
Literatuur 68
Bijlage(n) 69
I. Samenstelling van de overgangsregering 70
II. Agreement on provisional arrangements in Afghanistan pending the re- establishment of permanent government institutions (Akkoord van Bonn) 72
III. Afghaanse Constitutie van 1964 84
IV. Samenstelling onafhankelijke Mensenrechtencommissie 113
V. Ontheemden in Afghanistan per provincie (juni 2002) 114
VI. Geassisteerde terugkeer van ontheemden door UNHCR en IOM naar provincie (december 2001 juli 2002) 116
VII. Geassisteerde terugkeer vanuit Pakistan en Iran door UNHCR naar provincie (1 maart 19 juli 2002) 118
VIII. Geassisteerde terugkeer vanuit Pakistan en Iran en ontheemden naar provincie (19 juli 2002) 120
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Inleiding
In dit algemene ambtsbericht wordt de huidige situatie in Afghanistan beschreven
voorzover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van
personen die afkomstig zijn uit Afghanistan en voor besluitvorming over de
terugkeer van afgewezen Afghaanse asielzoekers. Dit ambtsbericht is een
actualisering van eerdere algemene ambtsberichten (laatstelijk 21 juni 2001) en
brieven (laatstelijk 14 juni 2002) over de situatie in Afghanistan. Het algemene
ambtsbericht beslaat de periode van november 2001 tot en met begin augustus
2002.
Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie van openbare bronnen. Bij de
opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de
Verenigde Naties, verschillende niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur
en berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare
bronnen is opgenomen in de literatuurlijst.
Bovendien liggen bevindingen ter plaatse en vertrouwelijke rapportages van de
Nederlandse vertegenwoordigingen in Kaboel, Islamabad en Teheran aan dit
algemeen ambtsbericht ten grondslag.
In het algemeen ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar geraadpleegde
openbare bronnen. Daar waar dergelijke bronnen zijn vermeld, is de tekst in veel
gevallen ook gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis is ingewonnen.
In hoofdstuk twee wordt ingegaan op recente ontwikkelingen op politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Afghanistan. Ook is een korte passage over geografie en bevolking van Afghanistan opgenomen.
In hoofdstuk drie wordt de mensenrechtensituatie in Afghanistan geschetst. Na een beschrijving van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij Afghanistan partij is, komen mogelijkheden van toezicht aan de orde. In paragraaf drie volgt de eigenlijke beschrijving van de mensenrechtensituatie. In hoofdstuk drie wordt bovendien de positie van specifieke groepen belicht.
In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden, het beleid van
een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit Afghanistan en de
activiteiten van internationale organisaties, waaronder de positie van UNHCR, aan
de orde.
Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.
4
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Wenk voor de lezer
De Afghaanse benamingen die in de tekst worden gebruikt zijn fonetische
vertalingen in het Latijnse schrift van begrippen in het Dari en het Pashtu. Het is
dan ook goed mogelijk dat in andere bronnen enigszins afwijkende schrijfwijzen
worden gehanteerd.
5
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Landeninformatie
Basisgegevens
Land en volk
Afghanistan is een land in Zuidwest-Azië dat volledig wordt ingesloten door
andere landen. Het land grenst in het oosten en zuiden aan Pakistan (over een
afstand van 2580 km), in het westen aan Iran (936 km), in het noorden aan
Turkmenistan (744 km), Oezbekistan (137 km) en Tadzjikistan (1206 km) en in
het noordoosten aan China (76 km).
Afghanistan beslaat een oppervlakte van 652.090 km². Het land is opgedeeld in 32
provincies. De vijf grootste steden van het land zijn Kaboel (de hoofdstad),
Kandahar, Herat, Mazar-i Sharif en Jalalabad. De bevolkingsomvang wordt
geschat op ruim 26 miljoen inwoners.1 De belangrijkste etnische groepen in
Afghanistan zijn de Pashtuns, de Tadzjieken, de Oezbeken en de Hazara's.
Daarnaast zijn er nog vele kleinere etnische groepen, waaronder de Turkmenen, de
Aimaq, de Noeristani's en de Farsen of Farsiwan en de nomadische Kuchi's.2
In Afghanistan worden vele talen gesproken, waarvan het Dari en Pashtu de belangrijkste zijn. Sinds 1936 zijn Dari en Pashtu de officiële talen van Afghanistan. Het Pashtu wordt voornamelijk door de Pashtuns gesproken. Tadzjieken en Hazara's spreken voornamelijk Dari. Ook veel stedelijke Pashtuns, met name in Kaboel, spreken Dari. Na de val van het Talibanbewind (zie paragraaf 2.1.2), heeft het Dari aan populariteit gewonnen, omdat het Pashtu werd geassocieerd met de Taliban, die voornamelijk uit Pashtuns bestonden.
Geschiedenis
De moderne geschiedenis van Afghanistan begint met de machtsovername door
premier Daoud, die in 1973 zijn neef koning Zahir Shah afzette, zichzelf tot
premier benoemde en daarmee een einde maakte aan de semi-constitutionele
monarchie die tussen 1919 en 1973 in Afghanistan bestond.3
1 Schatting uit juli 2001 uit het CIA-factbook
(www.odci.gov/cia/publications/factbook/geos/af.html, geraadpleegd op 12 juni 2002).
2 Volgens een van de standaardwerken van Erwin Orywal uit 1986 over de bewoners van
Afghanistan komen er in Afghanistan tenminste 55 verschillende etnische groepen voor.
Geciteerd in: W. Vogelsang, Afghanistan, een geschiedenis (Amsterdam 2002), blz. 45.
3 H. Magnus en E. Naby, Afghanistan. Mullah, Marx and Mujahid (Colorado en Oxford 2000),
blz. 40.
---
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Communistische periode (1978 1992)
De heerschappij van Daoud duurde tot 1978, toen de Democratische Volkspartij
van Afghanistan (DVPA) met een militaire coup de macht overnam.4 De DVPA
zou 14 jaar aan de macht blijven. De `Democratische Republiek Afghanistan',
zoals Afghanistan toen ging heten, werd achtereenvolgens geregeerd door de
presidenten Nur Mohammad Taraki (1978 1979), Hafizollah Amin (1979),
Babrak Karmal (1980 1986) en Mohammad Najibullah (1986 1992).
Van 1979 tot 1989 werden grote delen van het land bezet door Sovjettroepen.
Gedurende de gehele periode 1978 1992 woedde een binnenlands gewapend
conflict tussen aanhangers van het communistische bewind en islamitische
opstandelingen, de Mudjahedin. Pogingen van Najibullah om tot nationale
verzoening te komen, mislukten. In april 1992 kwam uiteindelijk een einde aan de
communistische heerschappij in Afghanistan.
Mudjahedin-periode (1992 1996)
De verschillende Mudjahedin-facties die de communisten hadden bevochten,
doken in 1992 in het ontstane machtsvacuüm en grepen daar waar zij konden de
macht.5 Om het hoofd te kunnen bieden aan de chaos die hiervan het gevolg was,
besloten de Mudjahedin een interim-regering te vormen. Op 24 april 1992 werd
hiertoe door de Mudjahedin-facties een overeenkomst gesloten (het Peshawar
akkoord), dat voorzag in een transitieregering waarvan het leiderschap om de vier
maanden zou roteren. Sibghatullah Mojaddedi was de eerste president van de
nieuw uitgeroepen `Islamitische Staat Afghanistan'. Dit akkoord hield echter niet
lang stand. Op 7 maart 1993 sloten de Mudjahedin-partijen een nieuw akkoord
(Islamabad akkoord). Dit akkoord voorzag op hoofdlijnen in een transitieregering
onder leiding van Burhanuddin Rabbani voor de duur van 18 maanden en een
duidelijke afbakening van taken en bevoegdheden. Omdat Rabbani zich met name
niet hield aan laatstgenoemde aspect, ontstond een nieuw binnenlands gewapend
conflict tussen de Mudjahedin-facties. Pas na de komst van de Taliban werd in
grote delen van Afghanistan de rust hersteld.
4 Voor een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van de communistische periode zie
bijvoorbeeld: Algemeen ambtsbericht `Veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan
(1978-1992), AGSA, KAM, KhAD en WAD' van 29 februari 2000 met kenmerk DPC/AM-
663896; Algemeen ambtsbericht `Rechtsgang in Afghanistan (1978-1992) van 29 september
2000 met kenmerk DPC/AM-695004; W.B. Fisher, A. Mukarram en K. Rafferty,
`Afghanistan', in: The Far East and Australasia 1999 (1999); H.S. Bradsher, Afghan
Communism and Soviet Intervention (Oxford, 1999) en M. Urban, War in Afghanistan
(Londen 1990).
5 Voor een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van de Mudjahedin-periode zie
bijvoorbeeld: Algemeen ambtsbericht `Hezb-i-Wahdat, mensenrechtenschendingen (1992-
1999) van 23 juni 2000 met kenmerk DPC/AM-681499; R.H. Magnus en E. Naby,
Afghanistan. Mullah, Marx and Mujahid (Colorado en Oxford 2000) en W.B. Fisher, A.
Mukarram en K. Rafferty, `Afghanistan', in: The Far East and Australasia 1999 (1999).
---
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Taliban-periode (1996 2001)
De opmars van de Taliban in Afghanistan begon in 1994.6 De Taliban-beweging
werd in dat jaar opgericht door een groep Afghanen die had gestudeerd aan door
enkele Arabische landen gefinancierde koranscholen, zogenaamde madrassas, met
name gesitueerd in Pakistan (Peshawar en Quetta). In Afghanistan bestonden toen
nog nauwelijks madrassas. Onder de oprichters en aanhangers van de Taliban
bevonden zich veel oud-strijders van diverse (Pashtun) Mudjahedin-facties.
De Taliban wisten in korte tijd belangrijke steden als Kandahar, Herat, Jalalabad en op 27 september 1996 de hoofdstad Kaboel, te veroveren. Na de verovering van Kaboel werd de officiële naam van het land gewijzigd in `Islamitisch Emiraat Afghanistan'. Het aanvankelijke succes van de Taliban was mede te danken aan de ernstige verdeeldheid onder de Mudjahedin-facties. Pas toen de verschillende Mudjahedin-facties in juni 1997 de handen ineen sloegen, wist men de opmars van de Taliban te stoppen en op enkele punten zelfs terug te dringen. Deze coalitie werd aangeduid als United Islamic Front for the Salvation of Afghanistan, kortweg ook `United Front' of `Noordelijke Alliantie' (NA) genoemd. De belangrijkste facties in de NA waren: Jamiat-i-Islami onder leiding van Burhanuddin Rabbani en Ahmed Shah Massoud7 (Tadzjiek); Junbish-i-Melli onder leiding van de generaal Abdul Rashid Dostam (Oezbeek); Hezb-i-Wahdat onder leiding van Abdal Karim Khalili (Hazara); Harakat-i-Islami onder leiding van Ayatollah sjeik Mohseni (sjiiet) en een aantal splintergroeperingen.
Tussen 1997 en 2001 wisten de Taliban uiteindelijk 90 tot 95 procent van Afghanistan in handen te krijgen. Zij bleken echter niet in staat de Noordelijke Alliantie definitief te verslaan en geheel Afghanistan in te nemen.
Voor een beschrijving van de recente politieke ontwikkelingen in Afghanistan zie
paragraaf 2.2 van dit ambtsbericht.
Staatsinrichting
Afghanistan wordt momenteel geleid door een overgangsregering, die
democratische verkiezingen in juni 2004 moet voorbereiden. De regering wordt
6 Voor een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van de Taliban-periode zie
bijvoorbeeld: Algemeen ambtsbericht `Situatie in Afghanistan' van 21 juni 2001 met
kenmerk DPC/AM-704362; M. Griffin, Reaping the whirlwind. The Taliban movement in
Afghanistan (Londen, Virginia 2001); W. Maley, Fundamentalism reborn? Afghanistan and
the Taliban (New York 1998); en A. Rashid, Taliban. Islam, oil and the new great game in
Central Asia (New York 2000).
7 Ahmad Shah Massoud was in 1992 benoemd tot minister van Defensie onder de regering van
Rabbani. Hij speelde als voorzitter van de Shura-i Nazar, de militaire vleugel van Rabbani's
Jamiat-i-Islami, een sleutelrol in de Noordelijke Alliantie. Massoud werd op 9 september
2001 op 48-jarige leeftijd in Faizabad vermoord door moslimextemisten, die waarschijnlijk
verbonden waren aan de Taliban of Al Qaida.
8
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
geleid door een president en bestaat voorts uit 29 ministers, waaronder vijf vice-
presidenten. In de regering zijn de belangrijkste machthebbers en etnische
groeperingen in Afghanistan vertegenwoordigd. In het kabinet hebben twee
vrouwen zitting. Karzai heeft voorts zeventien regeringsadviseurs aangesteld,
tevens om ervoor zorg te dragen dat ook de belangen van speciale groepen als de
nomaden in de regering vertegenwoordigd zouden zijn.
Voor een overzicht van de samenstelling van de overgangsregering wordt
verwezen naar bijlage 1.
Afghanistan wordt na de Loya Jirga officieel aangeduid als `The Transitional
Islamic State of Afghanistan'. De staatsinrichting in Afghanistan is in de periode
tot de Constitutionele Loya Jirga, die moet beslissen over de aanname van een
nieuwe grondwet, gebaseerd op de Constitutie van 1964. De Constitutionele Loya
Jirga moet volgens het Akkoord van Bonn binnen 18 maanden na installering van
de overgangsregering plaatsvinden en staat dan ook gepland voor december 2003.
De United Nations Assistance Mission to Afghanistan (UNAMA) ondersteunt de
opbouw van een staatsinrichting in Afghanistan. Daartoe is UNAMA in elk
ministerie vertegenwoordigd. UNAMA helpt de regering bij het opzetten van een
belastingsysteem, een goed functionerend ambtenarenapparaat, het betalen van de
salarissen van dit ambtenarenapparaat en het aantrekken van donoren. De
activiteiten van UNAMA zullen volgens de huidige planning drie jaar duren,
waarna de organisatie de opgezette projecten en programma's zal overdragen aan
Afghaanse (overheids)organisaties.8
Politieke ontwikkelingen
Val van het Talibanbewind en het Akkoord van Bonn
Op 7 oktober begonnen de Verenigde Staten met militaire acties tegen Taliban- en
Al Qaida-eenheden in Afghanistan als gevolg van de op 11 september 2001 in de
Verenigde Staten gepleegde aanslagen. Volgens de Verenigde Staten waren de
aanslagen gepleegd door het terroristische Al Qaida (`de Basis') netwerk, geleid
door Osama Bin Laden. De leiders van Al Qaida konden zich onder het
Talibanbewind in Afghanistan verschuilen en de aanslagen vanuit daar
voorbereiden. De militaire acties hadden de Taliban- en Al Qaida-eenheden
dermate verzwakt dat de NA in november en december 2001 met steun van de
Verenigde Staten Afghanistan onder hun controle wisten te brengen.9
8 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 9.
9 Voor een uitgebreidere beschrijving van de opmars van de NA zie de brief van het ministerie
van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan
---
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Parallel aan de militaire campagne werd onder leiding van de speciale
vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN),
Lakhdar Brahimi, gewerkt aan een politieke oplossing voor Afghanistan. Op 5
december 2001 werd in Bonn een akkoord bereikt over de benoeming van een
interim-regering, de Afghan Interim Administration (AIA), onder leiding van
Hamid Karzai. De belangrijkste taak van de AIA was om binnen zes maanden een
nood-Loya Jirga (hierna: Loya Jirga)10 voor te bereiden, die moest resulteren in
een overgangsregering die in 2004 verkiezingen organiseert. Daarnaast werd
ingestemd met de komst van een internationale vredesmacht, aangeduid als
International Security Assistance Force (ISAF)11, die er voor zorg moest dragen
dat de AIA in een veilige omgeving van start kon gaan. Het akkoord van Bonn
werd op 6 december met resolutie 1383 door de VN-Veiligheidsraad bekrachtigd.
De AIA werd op 22 december 2002 geïnstalleerd.12
van 31 januari 2002; en M. Pohly en K. Durán, Nach den Taliban. Afghanistan zwischen
internationalen Machtintressen und demokratischer Erneuerung (München 2002).
10 Een Loya Jirga is de benaming voor traditionele vergaderingen van leiders van de Pashtun-
stammen en leiders van andere etnische groepen in Afghanistan, aan wie belangrijke politieke
beslissingen kunnen worden voorgelegd. Het ontstaan van het instituut Jirga is terug te leiden
tot de beginvormen van tribalisme en de daaruit voorvloeiende onderlinge vetes over het
gebruik van grond en eigendom van vee, die door clan- of stamoudsten op een onpartijdige,
althans niet-controversiële wijze, werden beslecht. Sedertdien worden in Afghanistan op
verschillende niveaus traditioneel geschillen bijgelegd en besluiten genomen via het
bijeenroepen van Jirga's (Raden). Verstrekkende beslissingen die Afghanistan als geheel
raken worden genomen op Loya Jirga's (Grote Raden). Tussen 1709 en heden zijn slechts 20
Loya Jirga's gehouden, waarvan de laatsten dateren uit 1964 (ter bekrachtiging van de
concept-Constitutie van 1963) en 1977 (ter bekrachtiging van de Constitutie van 1977 en
verkiezing of herbenoeming van president Sardar Daoud).
Het bijeenroepen van een Loya Jirga moet voldoen aan twee voorwaarden, te weten 1) een
Loya Jirga dient binnen het territorium van Afghanistan te worden gehouden, vrij van
buitenlandse inmenging; en 2) het bijeenroepen van een Loya Jirga moet geschieden door een
door het volk gekozen hoofd van de wettige regering. Op grond van deze voorwaarden
misten de machthebbers tijdens de communistische periode (1978 1992), de Mudjahedin-
periode (1992 1996) en het Taliban-tijdperk (1996 2001) de autoriteit om een Loya Jirga
te beleggen, ondanks dat in deze periodes wel bijeenkomsten hebben plaatsgevonden die als
Loya Jirga werden aangeduid.
Overigens voldoet de afgelopen Loya Jirga evenmin aan de genoemde criteria. Teneinde het
Afghaanse democratiseringsproces op de rails te zetten, is door de VN gekozen voor een
noodoplossing, vandaar de naam `Nood-Loya Jirga'.
Zie ook paragraaf 2.2.1.
11 Zie ook paragraaf 2.3.2.
12 Zie ook de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van
Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 31 januari 2002.
10
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Aanloop naar de Loya Jirga
Ter voorbereiding van de Loya Jirga werd onder auspiciën van de VN een uit
Afghanen bestaande Speciale Onafhankelijke Commissie (hierna: Speciale
Commissie) geformeerd, onder leiding van prof. Mohammad Ismail Qasimyar. De
Speciale Commissie verdeelde de 32 provincies van Afghanistan in 381
(kies)districten die elke drie vertegenwoordigers kozen ter afvaardiging naar de
Loya Jirga. Daarnaast werden door de commissie 400 vertegenwoordigers voor
deelname aan de Loya Jirga geselecteerd waaronder 160 vrouwen uit de
Afghaanse diaspora in westerse landen, ontheemden en vluchtelingen in de
buurlanden, nomaden en islamitische schriftgeleerden. Ten slotte zouden de leden
van de AIA en de 21 leden van de Speciale Commissie zelf deelnemen aan de
Loya Jirga.13
De voorbereidingen voor de Loya Jirga verliepen redelijk goed, al vonden wel
enkele incidenten plaats, waarbij kandidaten voor de Loya Jirga werden bedreigd
of zelfs gedood en kiezers van de kandidaten werden geïntimideerd of zelfs
gevangen gezet (zie paragraaf 3.3.7).
Resultaten en verloop van de Loya Jirga
Resultaten van de Loya Jirga
De Loya Jirga is op 18 juni 2002 afgesloten, waarbij alle afspraken van het
Akkoord van Bonn zijn nagekomen, in die zin dat er een interim-staatshoofd
(Hamid Karzai) is benoemd en dat de structuur en invulling van de belangrijkste
posities in het kabinet werden goedgekeurd. De resultaten van de Loya Jirga
werden op 26 juni 2002 door de VN-Veiligheidsraad bekrachtigd door de
unanieme aanname van VN-Veiligheidsraadresolutie 1419.
Ondanks deze positieve resultaten was er tijdens en na de bijeenkomst ongenoegen
over de wijze waarop de besprekingen en besluiten waren `voorgekookt' door de
AIA en, daaruit voortvloeiend, het gebrek aan werkelijke medezeggenschap van
de afgevaardigden.14 De nieuwe overgangsregering zal derhalve het vertrouwen
van de bevolking moeten herwinnen.
De Loya Jirga zou volgens planning plaatsvinden tussen 10 en 16 juni 2002. Het
begin van de bijeenkomst werd echter met een dag uitgesteld omdat in kringen
rond Karzai en binnen de UNAMA de populariteit van ex-koning Zahir Shah
onder de bevolking werd onderschat. Zahir Shah heeft daarop op 10 juni onder
grote Amerikaanse druk zelf aangegeven noch de monarchie te willen herstellen,
13 Zie ook de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van
Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.
14 International Crisis Group, The Afghan transitional administration: prospects and perils
(Brussel 30 juli 2002), blz. 2.
---
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
noch beschikbaar te zijn voor een (staats)functie. Ook ex-president Burhanuddin
Rabbani heeft uit eigen beweging zijn kandidatuur ingetrokken.
Verloop van de Loya Jirga
Op 14 juni werd Karzai met grote meerderheid (1295 van de ruim 1500 stemmen)
tot leider van de te vormen overgangsregering gekozen. De belangrijkste andere
kandidaat voor deze functie was Massouda Jalal, een vrouwelijke kinderarts
verantwoordelijk voor gender- en gezondheidsaangelegenheden binnen het World
Food Programme (WFP), die 171 van de stemmen kreeg.
De Loya Jirga werd daarnaast verzocht te stemmen over kandidaten voor de
belangrijkste ministersposten, die door Karzai waren voorgedragen. Het werd de
afgevaardigden echter niet toegestaan te discussiëren over de kandidaten. De
namen van de andere kabinetsleden werden pas na afloop van de Loya Jirga
bekend gemaakt.15
Pogingen om in de Loya Jirga overeenstemming te bereiken over de vorming van
een parlement strandden vanwege fundamentele meningsverschillen tussen de
afgevaardigden over de wijze waarop de bevolking gerepresenteerd zou moeten
worden.16 Om die reden werd besloten tot oprichting van een `National Assembly
Commission', die zich verder over dit vraagstuk moet buigen.
De intimidatietactieken die door sommigen tijdens de voorbereidingen op de Loya
Jirga werden gehanteerd17, werden opnieuw toegepast tijdens de Loya Jirga zelf.
Zo zouden de Tadzjieken uit de Pansjir-vallei die verbonden zijn aan de Shura-i
Nazar18 en Jamiat-i-Islami, waartoe de meeste Tadzjiekse ministers behoren,
hebben aangedrongen op de aanwezigheid van de Riasat-e Amniat-e Melli
(veiligheidsdienst)19, de nieuwe, door de Pansjiri's geleide veiligheidsorganisatie.
In eerste instantie zouden 19 ongewapende veiligheidsdienst-agenten toegang
krijgen tot de Loya Jirga, maar uiteindelijk wisten enkele tientallen agenten zich
toegang te verschaffen tot de beraadslagingen. Zij zijn gedurende de gehele Loya
Jirga aanwezig geweest, al werden zij herhaaldelijk door afgevaardigden
beschuldigd van intimidaties.20
15 Voor een compleet overzicht van de samenstelling van de overgangsregering zie bijlage 1.
16 Minderheden uit het noorden van Afghanistan stelden voor om de Loya Jirga te verdelen in
groepen van tien personen die ieder een afgevaardigde voor het parlement mochten
nomineren. De Pashtun-afgevaardigden voelden er echter meer voor om twee afgevaardigden
per provincie te kiezen voor het parlement. Op die manier zou meer gewicht worden
toegekend aan relatief onbevolkte rurale provincies.
17 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie
inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002, blz. 3.
18 De militaire vleugel van Rabbani's Jamiat-i-Islami.
19 Zie paragraaf 2.3.3.
20 A. Rashid, `Freedom isn't easy', in: Far Eastern economic review (27 juni 2002), blz. 15.
12
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Desondanks spraken veel afgevaardigden zich uit over gevoelige onderwerpen en
keerden ze zich tegen deze machtsmisbruikers. Daarop bestond de vrees dat deze
afgevaardigden mogelijk gevaar zouden lopen bij terugkeer naar hun
respectievelijke woongebieden. Voorzover bekend hebben zich echter geen
incidenten voorgedaan.
Na de Loya Jirga
De afgevaardigden kijken met gemengde gevoelens terug op de Loya Jirga. Velen
tonen zich optimistisch, omdat het mogelijk is gebleken om, ondanks de grote
verdeeldheid tussen de afgevaardigden over belangrijke onderwerpen, te
discussiëren. Daarentegen bestaat er ook frustratie over het verloop van het Loya
Jirga-proces, dat vooral bedoeld lijkt te zijn geweest om formeel te bezegelen wat
elders reeds lang besloten was. Alhoewel Karzai door een grote meerderheid is
verkozen tot staatshoofd, is het duidelijk dat er voorafgaand aan zijn verkiezing
veel getouwtrek achter de schermen had plaatsgevonden om zijn verkiezing zeker
te stellen.
Een belangrijke rol was hierbij weggelegd voor de speciale vertegenwoordiger van
de Amerikaanse regering, Zalmay Khalilzad (Pashtun). Supporters van de
voormalige koning Zahir Shah waren duidelijk ontevreden nadat Khalilzad de
avond voor aanvang van de Loya Jirga aankondigde dat Zahir Shah geen
kandidaat was voor de positie van staatshoofd.21
Samenstelling kabinet
De keuze van de kabinetsleden is niet zonder problemen afgerond. De Pashtuns
zijn ontevreden over de prominente rol die de leden van de voormalige NA, en met
name de Tadzjieken, in de AIA speelden.
De herbenoeming van de Tadzjiekse maarschalk Fahim als minister van Defensie
in de overgangsregering en zijn benoeming tot vice-president heeft tot verdere
onvrede geleid.
De herbenoeming van de Pashtun/Tadzjiekse Abdullah Abdullah als minister van
Buitenlandse Zaken is grotendeels symbolisch, omdat hij lange tijd woordvoerder
van de NA is geweest.
Tadzjiek Yunus Qanooni had zich omwille van de nationale eenheid als minister
van Binnenlandse Zaken teruggetrokken en werd benoemd tot minister van
Onderwijs. Hij was in eerste instantie niet tevreden met zijn benoeming tot
21 Khalilzad nam hiermee voor het van start gaan van de Loya Jirga een controversieel
standpunt in op een onderwerp dat reeds zeer beladen was, omdat Pashtuns en delen van
andere bevolkingsgroepen van mening waren dat de voormalige koning een belangrijke rol in
de regering van Afghanistan zou moeten spelen. De pogingen van Karzai om door middel
van het uitroepen van Zahir Shah tot `Vader van de Natie' deze kwestie te beëindigen,
mislukten echter.
13
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
minister van Onderwijs en accepteerde deze post pas nadat hij tevens tot
veiligheidsadviseur van de regering was benoemd.
De opvolger van Qanooni op Binnenlandse Zaken, Pashtun Taj Mohammed
Wardak, werd in eerste instantie door zijn staf de toegang tot het ministerie
ontzegd. Wardak was onacceptabel voor de medewerkers van het ministerie, dat
overwegend uit Tadzjieken bestaat. Wardak had enige tijd in de Verenigde Staten
gewoond en was recentelijk door de AIA tot gouverneur van de provincie Paktia
benoemd.22
Oezbeek Dostam heeft geen ministerspost in de nieuwe regering aanvaard, omdat
hij als gevolg van zijn aanwezigheid in Kaboel inkomsten in zijn thuisstad Mazar-
i-Sharif misliep.
Tadzjiek Mir Wais Sadeq ten slotte, zoon van Ismael Khan23, is benoemd tot
minister van Luchttransport en Toerisme.
Rol van de Islam
Een ander belangrijk punt dat tijdens de Loya Jirga werd opgebracht, betrof de rol
van de islam binnen Afghanistan. Conservatieve krachten als president Rabbani en
anderen, waaronder zijn voormalige rivaal Abdul Rasul Sayyaf van de Ittehad-i-
Islami drongen er sterk op aan om de sharia-wetgeving te hanteren. Tijdens de
Loya Jirga ontspon zich een debat over de vraag of in de officiële naam van de
overgangsregering het woord islamitisch moest voorkomen. Uiteindelijk werd
besloten dat de overgangsregering officieel als `The Transitional Islamic State of
Afghanistan' zou worden aangeduid.
De herbenoeming van Fazul Hadi Shinwari als president van het Hooggerechtshof,
die in januari 2002 nog verklaarde voorstander te zijn van lijfstraffen volgens de
sharia-wetgeving, is indicatief voor de grote invloed van de conservatieven op het
staatsvormingsproces. Ook de beslissing van Karzai om de minister van
Vrouwenzaken, Pashtun Sima Samar24, niet meer in de overgangsregering op te
nemen, kan worden toegeschreven aan deze conservatieve invloed. Samar is nu
naar haar eigen wens benoemd tot voorzitter van de Mensenrechtencommissie (zie
paragraaf 3.1.2), terwijl Habiba Sorabi de nieuwe minister van Vrouwenzaken is
geworden. Karzai zag zich blijkbaar genoodzaakt om concessies te doen aan de
conservatieven, om op die manier het risico van een terugslag zo veel mogelijk te
verkleinen.
22 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie
inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002, blz. 6, 7. Zie tevens paragraaf 2.3.5.
23 De machtige gouverneur van Herat.
24 Sima Samar heeft zich in haar korte ambtstermijn als minister van Vrouwenzaken sterk
gemaakt voor de rechten van vrouwen in Afghanistan en vrouwen aangemoedigd een actieve
rol te spelen in het economische en sociale leven. Dit tot ongenoegen van conservatieve
elementen als ex-president Rabbani en krijgsheren als Sayyaf.
14
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Machtsverhoudingen
De huidige machtsverhoudingen in Afghanistan worden gekenmerkt door een
gefragmenteerd militair bestuur, bestaande uit diverse lokale commandanten met
uiteenlopende politieke en etnische affiliaties. Zij spreken publiekelijk hun steun
uit voor de centrale regering. Gelijktijdig houden zij echter hun opties open en
lijken niet bereid te zijn om daadwerkelijk hun regionale, politieke en
economische posities op te geven. De relatie tussen de centrale regering en de
provinciale machthebbers is dan ook fragiel en ongestructureerd. De meeste lokale
machthebbers zijn weliswaar loyaal aan specifieke leden van de regering, maar dit
maakt hen niet per se loyaal aan de centrale regering in het algemeen. Het feit dat
krijgsheren, gouverneurs en commandanten uiteindelijk toch toegelaten werden tot
het Loya Jirga proces en dat is geprobeerd hen deel uit te laten maken van de
overgangsregering, moet worden gezien als een poging de banden tussen de
centrale regering en de regio's te verstevigen.
De Loya Jirga heeft een overgangsregering opgeleverd, waarin een grote rol is
weggelegd voor degenen die hun (lokale) macht baseren op militaire middelen en
slagkracht. De nieuwe regering houdt voorts sterk rekening met traditionele
islamitische waarden en de conservatieve opinie. Het succes van de
overgangsregering zal in belangrijke mate afhangen van het vinden van een balans
tussen de verschillende perspectieven, agenda's en rivaliteiten die binnen de
regering zelf, maar ook onder de bevolking leven.
Moord op vice-president Haji Abdul Qadir
Op 6 juli 2002 werd de Afghaanse vice-president en minister voor Publieke
Werken, Pashtun Haji Abdul Qadir, bij het verlaten van zijn ministerie om het
leven gebracht. Qadir was een van de meest invloedrijke krijgsheren in Oost-
Afghanistan. Tot voor kort was hij ook gouverneur van Jalalabad, een positie die
hij ook tot aan de machtsovername door de Taliban in 1996 bekleedde. Van Qadir
wordt aangenomen dat hij zijn fortuin heeft vergaard met handel in drugs. Hij
heeft vele vijanden gemaakt in zijn leven, maar genoot tegelijkertijd respect, met
name onder vele Pashtuns in het oosten van het land.
De broer van Qadir, Pashtun Haji Din Mohammad, is op 26 juli 2002 door Karzai
officieel benoemd als nieuwe gouverneur van de provincie Nangarhar. De
maandag voor zijn benoeming was dit door betogers geëist tijdens een
demonstratie in Jalalabad.25
25 `Karzai names Qadir's brother as governor', in: Frontier Post (27 juli 2002).
15
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Militaire ontwikkelingen en veiligheidssituatie
`Enduring Freedom'
De militaire acties van de Verenigde Staten en andere landen26 tegen Al Qaida- en
Taliban-eenheden in Afghanistan duren nog altijd voort. Speciale eenheden zijn in
verschillende delen van het land actief om resten Al Qaida- en Taliban-strijders op
te sporen. Dit geldt met name voor het oosten en zuidoosten van Afghanistan. De
Amerikaanse plaatsvervangend minister van Defensie, Paul Wolfowitz, gaf tijdens
een bezoek aan Kaboel aan dat Al Qaida nog niet verslagen is en de Amerikaanse
aanwezigheid in Afghanistan van lange duur zou kunnen zijn.27 Het Verenigd
Koninkrijk kondigde op 18 juni 2002 aan in juli 1700 mariniers uit Afghanistan
terug te trekken.
Op 30 juni en 1 juli 2002 werden door Amerikaanse toestellen verschillende
dorpen in de Afghaanse provincie Uruzgan gebombardeerd, omdat zich hier
Taliban- en Al Qaida-strijders zouden ophouden. Bij de bombardementen kwamen
in het dorp Kakrakai zeker veertig bruiloftsgasten om het leven, die in de lucht
zouden hebben geschoten om uiting te geven aan hun vreugde. Vermoedelijk heeft
de bemanning van een Amerikaans gevechtsvliegtuig die schoten aangezien voor
een beschieting door vijandelijke strijders.28
Het zou niet de eerste keer zijn geweest dat dit soort fouten hebben geleid tot
Afghaanse burgerslachtoffers. Naar verluidt zouden bij soortgelijke incidenten ten
minste 400 slachtoffers zijn gevallen.29 Gevreesd wordt dat dergelijke incidenten
de steun van de bevolking voor de buitenlandse militaire, en mogelijk zelfs
humanitaire, aanwezigheid in Afghanistan zal kunnen ondergraven.
De nieuwe overgangsregering heeft bij monde van minister van Financiën, Asraf
Ghani, er bij de coalitiepartners op aangedrongen te stoppen met het financieren
van lokale commandanten die werden ingezet bij de strijd tegen de Taliban en Al
Qaida.
ISAF
Het mandaat van ISAF30 werd op 23 mei 2002 met VN-Veiligheidsraadresolutie
1413 verlengd tot 20 december 2002. Resolutie 1413 werd unaniem door de leden
26 Op dit moment nemen de volgende landen deel aan `Enduring Freedom': Australië, Verenigd
Koninkrijk, Canada, Denemarken, Frankrijk, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen,
Duitsland, Italië, Japan, Griekenland en de Verenigde Staten.
27 `Strong Afghan army vital, US says', BBC-news 15 juli 2002.
28 AFP en Reuters, 2 juli 2002
29 Zie Amnesty International, Amnesty International report 2002 Afghanistan (mei 2002) en
`Flaws in US air war left hundereds of civilians dead', in: The New York Times (21 juli 2002).
30 Om ervoor zorg te dragen dat de interim-regering in een veilige omgeving van start zou
kunnen gaan, nam de VN-Veiligheidsraad op 20 december 2001 resolutie 1386 aan, waarin
16
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
van de VN-Veiligheidsraad aangenomen en betreft een ongewijzigde verlenging
van VN-Veiligheidsraadresolutie 1386, waarin het ISAF-mandaat is neergelegd.
Resolutie 1413 voorziet dus niet in een geografische of functionele uitbreiding van
het mandaat.
Op 20 juni 2002 heeft Turkije de leiding over ISAF overgenomen van het
Verenigd Koninkrijk. Het commando werd in Kaboel ceremonieel door de Britse
generaal John McColl overgedragen aan de Turkse majoor-generaal Hilmi Akin
Zorlu. Turkije heeft in totaal 1400 manschappen aan ISAF toegevoegd, waardoor
het totale ISAF-contingent uit 4650 manschappen bestaat, uit 19 landen,
waaronder Nederland.31 Het Verenigd Koninkrijk heeft na de machtswisseling zijn
troepenaandeel terug gebracht van 1700 naar 400.
De Turkse bevelvoerder van ISAF heeft op verzoek van Karzai toegezegd mee te
werken aan het onderzoek naar de moord op vice-president Qadir. Ook zouden er
Duitse militairen aan dit onderzoek meewerken, terwijl voorts door de Verenigde
Staten FBI-agenten zijn toegezegd.
Na de moord op Qadir werd door verschillende personen, waaronder VN
SecretarisGeneraal Kofi Annan, Brahimi en Karzai, opnieuw gepleit voor
uitbreiding van ISAF naar andere delen van Afghanistan. Uitbreiding van ISAF
buiten Kaboel werd tot dusver afgehouden door de aan ISAF-deelnemende landen,
die niet bereid zijn (extra) soldaten naar Afghanistan te sturen voor een dergelijke
risicovolle missie.
Opbouw veiligheidsorganisaties
De internationale gemeenschap ziet de opbouw van de veiligheidsorganisaties
(leger, politie, veiligheidsdienst en national security council) als een onmisbaar
sluitstuk van operatie Enduring Freedom en ISAF. Door te investeren in de
opbouw van leger, politie en veiligheidsdienst wil men voorkomen dat
Afghanistan opnieuw afglijdt naar een situatie van anarchie, waarin Al Qaida of de
Taliban weer een kans zouden krijgen hun stempel op het land en de bevolking te
drukken. Het opbouwen van een geloofwaardig en centraal geleid militair gezag
maakt deel uit van de exit-strategie van de westerse troepenmacht.
werd bepaald dat voor een periode van zes maanden een internationale troepenmacht in
Kaboel en omgeving zou worden gestationeerd. De troepenmacht, aangeduid als
International Security Assistance Force (ISAF), opereert onder hoofdstuk VII van het VN-
Handvest waarin deelnemende landen wordt toegestaan om `alle noodzakelijke maatregelen'
te nemen om hun verantwoordelijkheden uit te dragen. Dit betekent dat ISAF, indien
noodzakelijk, ook geweld zal mogen gebruiken om zijn missiedoelen te bereiken.
31 ISAF bestaat momenteel uit troepen uit de volgende landen: Belgie, Bulgarije, Denemarken,
Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen,
Oostenrijk, Roemenie, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigd Koninkrijk en Zweden.
17
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Zoals alle overheidsinstituten in Afghanistan, lijden ook de veiligheidsorganisaties
onder een gebrek aan centralisatie. Dit is gedeeltelijk te wijten aan een gebrek aan
middelen, maar belangrijker nog is de fragmentatie van het gezag, waarbij
personen loyaal zijn aan de eigen lokale commandanten in plaats van aan de
centrale regering. Dit is zelfs in Kaboel het geval, waar de politie, de
veiligheidsdienst en het leger sterk worden gedomineerd door de Shura-i Nazar32.
Zo heeft het hoofd van de Shura-i Nazar, Maarschalk Fahim, op Defensie in de
interim-periode op grote schaal medestanders benoemd op de hoge posities in het
ministerie en heeft zijn post als minister van Defensie behouden. Een ander Shura-
i Nazar-lid, Qanooni, was in de interim-periode minister van Binnenlandse Zaken.
Alhoewel hij niet langer deze functie bekleedt, zijn de werknemers van het
ministerie loyaal gebleven aan zijn persoon. Dit bleek wel toen zijn opvolger,
Wardak, door medewerkers van het ministerie twee dagen lang werd belet het
gebouw binnen te gaan. Qanooni is ondertussen, naast minister van Onderwijs,
tevens benoemd tot adviseur binnenlandse veiligheid33 en heeft zo een groot deel
van zijn invloed behouden.
Ook de nationale veiligheidsdienst NDS (`National Directorate for Security')
wordt grotendeels bevolkt door medestanders van de Shura-i Nazar. De
omstandigheid dat Fahim in het verleden hoofd van de veiligheidsdienst van de
Jamiat-i-Islami en tijdens de Rabbani-regering is geweest, maakt dat veel van de
medewerkers van de veiligheidsdienst loyaal zijn aan Fahim persoonlijk.
De criminaliteit in Kaboel is met de komst van ISAF weliswaar gedaald, maar er zijn berichten die het leger, de politie en in mindere mate de veiligheidsdienst in verband brengen met criminele activiteiten als beroving en afpersing.
Nationale leger
De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk spelen een belangrijke rol bij de
opbouw van het nationale leger. De AIA heeft samen met de Verenigde Staten, de
Speciale Vertegenwoordiger van de VN Brahimi en ISAF plannen opgesteld voor
de vorming van een nationaal leger. Het doel is te komen tot een multi-etnisch
samengestelde krijgsmacht van 60.000 manschappen landmacht, 8.000 luchtmacht
en 12.000 grenswachten.
ISAF heeft het eerste bataljon van de nationale garde getraind, dat is ingezet bij de
bewaking van de Loya Jirga locatie. Volgens de VN heeft het bataljon haar taken
bij de bewaking goed volbracht. De Verenigde Staten zijn met een
opleidingsprogramma van 18 maanden begonnen dat uiteindelijk moet leiden tot
11.500 getrainde manschappen voor het leger en de grenstroepen. Ook de Fransen
hebben een trainingsprogramma.
32 De militante vleugel van Rabbani's Jamiat-i-Islami.
33 Het is niet duidelijk of dit de juiste aanduiding van de functie is. Er is in het algemeen veel
onduidelijkheid over de status en inhoud van de functies van de presidentiële adviseurs.
18
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Gepland was om per regio militaire eenheden samen te stellen, waarin zoveel
mogelijk etniciteiten vertegenwoordigd zouden zijn. Dit blijkt echter over de hele
linie problematisch te zijn.34 Daarnaast hebben ongeveer een derde van de
opgeleide soldaten het eerste bataljon al verlaten. Er zijn vooralsnog geen
nationale structuren om de rekrutering, de accommodatie, het wapentuig en inzet
van de troepen te coördineren. De VN hoopt dat de aangekondigde `Commissie
voor de opbouw van het nationale leger' hierin verandering zal kunnen brengen.
Politie
De AIA streeft naar de opbouw van een nationale, geografisch representatieve en
multi-etnische politiemacht van ongeveer 70.000 politiefunctionarissen, die moet
ressorteren onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het politiekorps zal niet
alleen worden ingezet voor reguliere politietaken zoals handhaving van de
openbare orde, maar ook voor terrorisme- en drugsbestrijding en het uitvoeren van
grenscontroles. Duitsland heeft een voortrekkersrol bij de vorming van het
politiekorps op zich genomen.
De politie in Kaboel en elders in Afghanistan bestaat op dit moment uit ongeveer
44.000 personen. Dit betreft een mix van politie-functionarissen, die in de jaren
zestig en zeventig enige politietraining hebben gevolgd, ex-strijders van
verschillende facties en nieuwe rekruten. Hiertoe behoren ook enkele vrouwen.
De politie is momenteel niet in staat landelijk te opereren. Hierbij spelen zowel een gebrek aan middelen, als de sterk Tadzjiekse samenstelling van het korps elk een belemmerende rol. In de provincies zijn veelal lokale politieorganisaties actief die loyaal zijn aan de lokale machthebber en in de praktijk nauwelijks binding hebben met de overgangsregering. Het ministerie van Binnenlandse Zaken probeert de nationale samenhang te bevorderen en heeft hiertoe eind juli een zesdaagse conferentie georganiseerd voor het hogere politiekader om het concept van de `nieuwe democratische Afghaanse nationale politie' over te brengen.
Vanaf augustus 2002 zullen 3200 personen een opleiding tot politieman/vrouw
gaan volgen op de politieacademie in Kaboel. Duitsland heeft deze opleiding
ontwikkeld. Inmiddels zijn 82 politie-officieren door Duitsland opgeleid tot
trainers. De politieacademie is nog niet operationeel, maar van aspirant-cursisten
zouden al wel toelatingsexamens zijn afgenomen.
34 De selectie en trainingsprocedure voor het nationale leger heeft vooralsnog alleen betrekking
op de nieuw gerekruteerde bataljons. Deze enkele bataljons vallen voorlopig nog in het niet
bij de overige, omvangrijke milities van de verschillende warlords. Deze maken formeel wel
deel uit van het `Afghaanse leger', maar zijn in de praktijk loyaal aan hun eigen
commandanten en over het algemeen wars van de gebruikelijke discipline.
19
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
India heeft aangeboden 220 politie-officieren te trainen op gespecialiseerde
gebieden als forensische onderzoeks-methoden en -technieken, logistiek en
personeelsmanagement.
Veiligheidsdienst
In tegenstelling tot het leger en de politie, heeft de opbouw van de nationale
veiligheidsdienst tot nu toe relatief weinig internationale aandacht gekregen.
De nationale veiligheidsdienst wordt in de volksmond nog wel met de oude namen
aangeduid (bijvoorbeeld Estekhbarat, zoals de dienst onder de Taliban werd
genoemd), maar heet officieel Riasat-i Amniat-i Melli (nationaal
veiligheidsdirectoraat). Vooralsnog wordt hiervoor de afkorting NDS (`National
Directorate for Security') gebruikt.
De organisatiestructuur van de NDS is grofweg hetzelfde als de structuur van de
veiligheidsdienst KhAD/WAD tijdens de communistische periode35. De dienst is
ingedeeld in verschillende riasats (directoraten), elk met hun eigen taakgebied.
Elke riasat beschikt over eigen gevangenisruimtes.
Het hoofd van de NDS is Mohammad Aref Sarwari. De belangrijke posten worden overwegend bekleed door Tadzjieken uit de Pansjir-vallei die verbonden zijn aan de Shura-i Nazar en Jamiat-i-Islami. De eerste plaatsvervanger van Aref is echter een Pashtun, Ahmanullah Barakzai. Hij zou door Karzai zijn aangesteld in een poging om meer controle over de dienst te krijgen. Om dezelfde reden zou Karzai ook enkele reorganisaties willen doorvoeren. Barakzai heeft in het verleden voor de KhAD/WAD gewerkt. In de NDS werken oude Parchami's en Khalqi's36 van de voormalige communistische partij, die veelal tijdens de opeenvolgende regimes sinds 1992 zijn blijven zitten. Dit geldt overigens voor alle overheidsinstanties.
35 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de veiligheidsdiensten in de communistische
periode het algemeen ambtsbericht `Veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan
(1978-1992), AGSA, KAM, KhAD en WAD' van 29 februari 2000 met kenmerk DPC/AM-
663896.
36 In 1967 was een scheiding der geesten binnen de Democratische Volkspartij van Afghanistan
(DVPA) ontstaan. De scheiding leidde tot een tweedeling van de partij in een Khalq-factie,
onder leiding van Nur Muhammad Taraki, en een Parcham-factie, onder leiding van Babrak
Karmal. Deze facties, die genoemd waren naar hun respectievelijke partijbladen Khalq ('de
massa') en Parcham ('de vlag') verschilden van mening over de wijze waarop Afghanistan
tot het communisme diende te worden 'bekeerd'. Een bemiddelingspoging van de Sovjet-Unie
leidde in maart 1977 tot een openlijke verzoening van beide facties. Dit kon echter niet
verhinderen dat de tegenstelling tussen de Khalq- en Parcham-facties gedurende het gehele
communistische bewind in Afghanistan keer op keer de kop opstak.
20
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
De rol van de NDS in Afghanistan lijkt steeds belangrijker te worden.37
National Security Council
Met het doel de veiligheidssituatie in Afghanistan te monitoren en verbeteren is de
National Security Council (NSC) opgericht. De NSC bestaat uit Karzai, de
ministers van Defensie, Buitenlandse en Binnenlandse Zaken, Financiën en
Onderwijs38, de overige vier vice-presidenten en de nationale veiligheidsadviseur
Zalmay Rassoul.
Demobilisatie en reintegratie
Een succesvolle opbouw van leger en politie zal gepaard moeten gaan met de
ontwapening, demobilisatie en integratie van de diverse legers en strijdgroepen.
Alleen op die manier kan worden bewerkstelligd dat legers en strijdgroepen het
civiele centrale gezag erkennen, niet omdat deze op dat moment de machtigste
regionale militaire eenheid is, maar omdat dit wettelijk is vastgelegd.
Bij de planning en implementatie van de demobilisatie, ontwapening en
reïntegratie van de gewapende milities in Afghanistan wordt ervan uitgegaan dat
er zich momenteel ongeveer 75.000 gewapende strijders in Afghanistan bevinden
die op de een of andere manier onder de overgangsregering vallen. Dat wil zeggen
dat zij geüniformeerd zijn, op zijn minst formeel onder controle staan van de
centrale regering, en voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van een salaris als
militair. Deze groep bestaat voor een groot deel uit milities die gelieerd zijn aan
bepaalde commandanten of partijen met een sterk etnische, religieuze of
geografisch kleur.
Daarnaast bevinden zich verspreid over het land een geschatte 100.000 gewapende
strijders en oorlogsveteranen die niet onder de centrale regering vallen. Het is
onduidelijk of deze groepen hun wapens gaan neerleggen. Ten slotte is er een zeer
grote groep `gewapende burgers' die zich in principe niet met militaire activiteiten
inlaat, maar die snel via met name tribale kanalen gemobiliseerd kan worden.
Alles bij elkaar wordt er geschat dat er in Afghanistan mogelijk tot 200.000
strijders in aanmerking komen voor demobilisatie en (re)integratie.
Om de ontwapening van de strijders ter hand te nemen is een `Commission for Collecting Arms' opgericht, die wordt geleid door de plaatsvervangend minister van Defensie, generaal Atiqullah Baryalai. Volgens hem zijn er in de noordelijke provincies Badakhshan, Takhar, Kunduz, Parwan en Kapisa tot dusver 50.000 wapens ingenomen, waaronder 100 mortieren, 130 gepantserde voertuigen en 40 tanks. De Commissie streeft ernaar in de komende zes maanden in het hele land
37 Zie ook paragraaf 3.3.7.
38 Yunus Qanooni is naast minister van Onderwijs ook adviseur voor de binnenlandse
veiligheid. Het is niet bekend wat zijn adviseursschap in de praktijk inhoudt.
21
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
een miljoen wapens in te nemen. De wapens worden niet vernietigd, maar
opgeslagen. Dit leidt tot zorgen bij de internationale gemeenschap dat de wapens
weer gebruikt kunnen worden. Het ontwapeningsproces wordt vertraagd door
wantrouwen van de strijders onderling, onzekerheid over (financiële) compensatie
voor de wapens en de wapencultuur in Afghanistan, waarbij wapens als
statussymbool worden aangemerkt.39
Veiligheidssituatie40
Bij een analyse van de veiligheidssituatie in Afghanistan is een aantal factoren van
belang. Ten eerste zijn Taliban- en Al Qaida-eenheden nog steeds actief in het
land. Zij richten hun aanvallen met name op militaire eenheden van de Verenigde
Staten en andere landen, op ISAF, buitenlanders in het algemeen, ngo's en op
deelnemers aan de overgangsregering. Bijgevolg voeren de Verenigde Staten
gevechtshandelingen uit gericht op deze Taliban- en Al Qaida-eenheden.
Ten tweede is door het wegvallen van het Talibangezag en het ontbreken van een
sterk nieuw centraal gezag in het land (buiten Kaboel) een machtsvacuüm
ontstaan, dat is opgevuld door lokale krijgsheren. Op een aantal locaties verspreid
door het hele land is sprake van gevechten tussen deze krijgsheren.
Daaraan gekoppeld kan in het hele land een toenemend banditisme worden
waargenomen. Dit uit zich in vormen van criminaliteit zoals berovingen en
ontvoeringen waar met name de burgers last van hebben.
Hieronder zal een overzicht worden gegeven van de veiligheidssituatie per regio.41
Kaboel en omgeving
De veiligheidssituatie in Kaboel is na de val van het Talibanregime in november
2001 verbeterd. Er is geen sprake meer van systematisch geweld jegens etnische
minderheden (Hazara's), vrouwen en vermeende tegenstanders van het
Talibanbewind. De inwoners van Kaboel leven onder de nieuwe regering minder
in angst.
De veiligheidssituatie in en om Kaboel is als gevolg van de aanwezigheid van
ISAF relatief veilig, maar gespannen. Veilig, omdat in en om Kaboel niet wordt
gevochten door rivaliserende krijgsheren. Gespannen, omdat bepaalde
groeperingen het staatsvormingsproces in Afghanistan willen ondermijnen, zoals
blijkt uit enkele incidenten. Zo werd op 6 juli 2002 de Afghaanse vice-president en
39 `Mismanagement frustrates disarmament drive' in: Frontier Post (26 juli 2002).
40 De informatie in deze paragraaf is voor een belangrijk deel afkomstig van vertrouwelijke
bronnen in Kaboel, Mazar-i-Sharif en Bamiyan.
41 Zie ook de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van
Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 31 januari 2002 en de brief van het ministerie
van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan
van 14 juni 2002.
---
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
minister van Publieke Werken, Haji Abdul Qadir in Kaboel vermoord (zie ook
paragraaf 2.2.1).
Op 15 februari 2002 was eerder de minister van luchttransport en toerisme, Abdul
Rahman, op het vliegveld van Kaboel vermoord.42
Daarnaast werd op 8 april 2002 in Jalalabad een aanslag gepleegd op minister van
Defensie Fahim, waaraan hij ternauwernood wist te ontsnappen. 43
Ook ISAF, belast met de veiligheid van de overgangsregering, is enkele malen het
doelwit geweest van aanslagen. Deze worden toegeschreven aan ontevreden
(Taliban)strijders. Op 29 en 30 maart werd het vuur geopend op respectievelijk
een Duitse en Britse ISAF-patrouille in verschillende delen van Kaboel.
Daarnaast werden op 7 april raketten afgevuurd op een compound waar Duitse en
Deense ISAF-soldaten zijn gelegerd.
Op 29 juli werd in Kaboel een auto aangehouden, die met explosieven was
beladen. Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken waren de inzittenden
voornemens een kabinetslid en ISAF-soldaten op te blazen.44
De situatie is temeer gespannen, omdat er zich nog steeds Taliban en Al Qaida-
eenheden rond de hoofdstad bevinden, zoals blijkt uit enkele incidenten.
Op 18 en 19 juni 2002 werden drie raketten afgevuurd, die op 800 meter afstand
van de Amerikaanse ambassade neerkwamen. Volgens Afghaanse
regeringsfunctionarissen zou de raketaanval het werk zijn geweest van Taliban-
eenheden.45
Ten slotte vond in de ochtend van 7 augustus 2002 ten zuiden van Kaboel, in de
Duits-Nederlandse patrouillezone van ISAF, een gewapend treffen plaats tussen
Afghaanse politieagenten en een groep van vijf gewapende personen, die naar
verluidt verbonden zouden zijn aan de Taliban. Daarbij zijn volgens onbevestigde
berichten 14 Afghanen om het leven gekomen, onder wie een onbekend aantal
Afghaanse politie-agenten, burgers en de vermoedelijke veroorzakers van de
schermutseling. De ISAF-troepen hebben niet deelgenomen aan het treffen.46
Door de komst van ISAF is de criminaliteit in de stad, die na de val van het Talibanbewind sterk was gestegen, weer gedaald. Er is echter nog steeds sprake van beroving, afpersing en in mindere mate ontvoeringen. Met name de bewoners van West-Kaboel (districten 5, 6 en 7) hebben hieronder te lijden. De daders maken vaak deel uit van georganiseerde criminele groepen, die in sommige
42 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie
inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.
43 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie
inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.
44 Reuters, 30 juli 2002.
45 Reuters, 19 juni 2002.
46 `Doden bij gevechten nabij Kabul', in: NRC Handelsblad (8 augustus 2002).
23
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
gevallen nauwe banden hebben met personen die deel uitmaken van de regering of
regeringsinstanties. Uit angst voor represailles van deze groepen of
regeringsinstanties doen Afghanen die het slachtoffer worden van berovingen of
geweld hier vaak geen aangifte van bij de Afghaanse politie. Wel meldden
sommige Afghanen dit soort incidenten aan ISAF-eenheden, maar alleen indien
niet samen met de Afghaanse politie wordt gepatrouilleerd. ISAF heeft in de
praktijk nauwelijks mogelijkheden naar aanleiding van deze meldingen activiteiten
te ondernemen die kunnen leiden tot opsporing en berechting van de daders.
Op de kruispunten in Kaboel bevinden zich overdag naast de verkeerspolitie, die
het verkeer in goede banen leidt, soms ook Afghaanse soldaten die auto's
controleren op wapens. In de avond worden de kruispunten alleen door Afghaanse
soldaten bemand, die auto's en personen controleren. Ook buiten de stad zijn op
diverse wegen checkpoints ingericht, die worden bemand door Afghaanse
soldaten.
In Kaboel geldt een avondklok (0.00 u), die in de periode sinds de val van het
Talibanbewind, steeds is verlaat. De wegen zijn na zonsondergang echter
nagenoeg uitgestorven. Wie in het donker toch over straat moet, begeeft zich
zoveel mogelijk op de hoofdwegen.
Sinds maart 2002 heeft een speciaal detachement (`Protection Force', met name
belast met de persoonsbeveiliging van Zahir Shah) van de Italiaanse Carabinieri
ongeveer 250 Afghanen opgeleid tot bodyguards voor de vice-presidenten,
ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders. De bodyguards werden op 6
augustus 2002 verspreid over de diverse ministeries. Karzai wordt sinds de moord
op Qadir beveiligd door speciale eenheden van de Verenigde Staten.
Centraal Afghanistan
Centraal Afghanistan is tijdens de Taliban-periode meerdere malen het toneel
geweest van hevige gevechten en grove mensenrechtenschendingen, gericht tegen
de Hazara-bevolking.47 Na de val van het Taliban-bewind zijn zij niet langer het
doelwit van een systematische geweldscampagne en zijn ze zelfs in de
overgangsregering vertegenwoordigd.
Centraal Afghanistan vormt sinds juli 2002 het strijdtoneel van gevechten tussen
lokale krijgsheren. Begin juli verdreven troepen van Jamiat-i-Islami, strijders van
Hezb-i-Wahdat uit de plaatsen Saighan (provincie Baghlan) en Kahamard
(provincie Bamiyan). De daarop volgende gevechten zijn in de afgelopen weken
geëscaleerd. Het gaat om een potentieel verstrekkend conflict tussen aan de ene
kant de door Tadzjiek Mohammad Atta (zie `Noordelijk Afghanistan') bevoorrade
47 Zie bijvoorbeeld paragraaf 3.3.9 van het Algemeen ambtsbericht `Situatie in Afghanistan'
van 21 juni 2001 met kenmerk DPC/AM-704362.
24
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Tadzjiekse krijgsheer Rummatala, die verbonden is aan Fahim en aan de andere
kant Hazara krijgsheer Tufan, die de steun heeft van Khalili. Het conflict baart de
overgangsregering en de internationale gemeenschap zorgen, omdat het hier in
zekere zin gaat om de strijd tussen twee leden van het kabinet. Begin augustus zijn
achtereenvolgens Brahimi, de Amerikaanse ambassadeur te Kaboel en de vice-
presidenten Khalili48 en Fahim naar Bamiyan afgereisd om polshoogte te nemen in
het gebied. Mullah Zoi, een voormalig Talibanleider, zou aan de kant van
Rammatula bij het conflict betrokken zijn.
In juli vonden ook rond Ghazni gevechten plaats tussen Tadzjieken en Hazara's.
Er werden in juli en augustus aanvallen uitgevoerd op coalitie-troepen en ngo's,
mogelijk door Taliban en Al Qaida-eenheden. Zo werden begin juli tot twee maal
toe twee raketten afgevuurd op een Amerikaanse basis nabij Ghazni. De eerste
twee raketten ontploften op twee kilometer van de basis, waarbij twee burgers
omkwamen. Twee andere raketten belandden 's nachts op de bazaar van Ghazni,
waarbij alleen enkele videowinkels werden vernietigd.
De lokale autoriteiten in Sayadabad ten noorden van Ghazni adviseren ngo's
gebruik te maken van gewapende escortes op de weg tussen Sayadabad en Ghazni,
nadat een auto van een ngo begin juli werd tegengehouden en door gewapende
mannen werd doorzocht.
Volgens lokale vertegenwoordigers van de VN zou op 26 juli 2002 in de plaats
Kahamard een `jihad49' zijn aangekondigd tegen buitenlanders. Als gevolg
daarvan zijn de activiteiten van hulpverleningsorganisaties in dit gebied gestopt.
In Centraal Afghanistan bevinden zich met name uit de Taliban-periode veel
mijnen, die nog dagelijks slachtoffers maken.
Oostelijk Afghanistan
In de provincies Paktia, Paktika, Laghman, Kunar en Khost in oostelijk
Afghanistan, maar ook net over de grens in Pakistan, bevinden zich nog enkele
duizenden Taliban- en Al Qaida-strijders en - aanhangers. Veel Taliban- en Al
Qaida-aanhangers hebben na de val van Kaboel op 7 oktober 2001 hun heil in
Pakistan gezocht, maar zijn `op afroep' beschikbaar. Onder hen bevinden zich een
groot aantal kopstukken van beide groeperingen. Daarnaast blijven Pashtun-
stammen in de aan Afghanistan grenzende, Federally Administered Tribal Areas
(FATA) in Pakistan een reservoir van potentiële Taliban- en Al Qaida-
48 Karim Khalili is de leider van Hezb-i-Wahdat. Zie ook het algemeen ambtsbericht `Hezb-i-
Wahdat, mensenrechtenschendingen (1992-1999)' van 23 juni 2000 met kenmerk DPC/AM-
681499.
49 Heilige oorlog.
25
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
sympathisanten.50 In het kader van Enduring Freedom vinden in en rond deze
provincies regelmatig kleine schermutselingen plaats tussen coalitie-eenheden en
Taliban- en Al Qaida strijders. Bij een inval van coalitietroepen in een van de
gastverblijven van de burgemeester van Jalalabad zijn wapens en munitie
gevonden.51
De moord op de voormalige gouverneur van de provincie Nangarhar en vice-
president Abdul Qadir52 op 6 juli 2002 heeft er niet toe geleid dat zijn aanhangers
de wapens hebben opgepakt. Niet kan worden uitgesloten dat dit, afhankelijk van
de uitkomsten van het onderzoek naar de moord (of het uitblijven van resultaten),
alsnog zal gebeuren.53
De stad Jalalabad is de afgelopen weken diverse malen met raketten beschoten. De
daders zijn onbekend.
Het aantal berovingen in Jalalabad waar Afghaanse burgers het slachtoffer van
worden is in de loop van juli en augustus toegenomen.
In Gardez, de hoofdstad van de provincie Paktia, duurt het conflict tussen
krijgsheer Padeshah Khan en de overgangsregering voort.54 Rond Gardez vindt
sinds begin 2002 een strijd plaats tussen troepen van de voormalige gouverneur
Pashtun Padasha Khan en de door de AIA benoemde nieuwe gouverneur Pashtun
Taj Mohammed Wardak. Khan verwachtte dat de door hem toegeëigende
gouverneurspositie zou worden bevestigd door de AIA. In plaats daarvan
benoemde de AIA Wardak tot nieuwe gouverneur van de provincie Paktia. Na zijn
benoeming zag Wardak zich gedwongen om zich in Gardez in te vechten. Nadat
Wardak zijn positie in Gardez had ingenomen, werd de stad regelmatig bestookt
door troepen van de gevluchte Khan. Khan maakt nog steeds aanspraak op de
gouverneurspost. Hij heeft op verschillende plaatsen tussen Khost en Gardez
gewapende `checkpoints' geïnstalleerd. Wardak is inmiddels tot minister van
Binnenlandse Zaken benoemd en is eind juli als gouverneur opgevolgd door Raz
Mohammad Dalili.
50 De Pashtun-stammen in dit gebied voldeden in oktober 2001 aan de oproep van
Talibanleiders om zich aan de zijde van de Taliban te scharen in de strijd (heilige oorlog)
tegen de Verenigde Staten.
51 Volgens de burgemeester waren de wapens van lokale krijgsheer Hazrat Ali. Deze
beschuldigt de burgemeester er op zijn beurt echter van wapens voor Al Qaida en de Taliban
te hebben opgeslagen.
52 Zie paragraaf 2.2.2.
53 A. Rashid, `Heavy pressures on a fragile peace', in: Far Eastern economic review (18 juli
2002), blz. 15.
54 (brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake
de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002, blz. 6).
26
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Westelijk Afghanistan
Gouverneur Ismael Khan heeft in de stad Herat de touwtjes strak in handen. Dit
resulteert in een relatief goede veiligheidssituatie in Herat.
In de omgeving van Shindand wordt sinds begin juli gevochten tussen troepen van Ismael Khan en Pashtun-commandant Ammanullah Khan. Bij deze gevechten zijn ten minste 12 strijders gedood. Na bemiddeling door de regering in Kaboel werd eind juli een bestand bereikt, waarna begin augustus de gevechten weer oplaaiden. Hierbij zouden ten minste vijftig doden zijn gevallen.55
Pashtuns in de provincies Herat, Badghis en Faryab ontvluchten hun
woongebieden wegens gewelddadigheden jegens hen. Het gaat daarbij vooral om
intimidaties en criminele aanvallen.
Uit de provincies Farah en Ghor komen berichten dat Al Qaida en de Taliban zich
hier aan het hergroeperen zouden zijn.
De regionale autoriteiten onder leiding van Ismael Khan leggen restricties op aan
de activiteiten van internationale hulporganisaties. Op 2 juli 2002 werden
vrouwelijke Afghaanse medewerkers van internationale hulporganisaties in Herat
toegesproken door medewerkers van de veiligheidsdienst NDS over restricties en
islamitische gedragscodes. De autoriteiten weigerden daarnaast op 8 juli auto's
van ngo's en VN-organisaties uit Herat te laten vertrekken. Door de regionale
autoriteiten werd frustratie en teleurstelling uitgesproken over de in hun ogen
beperkte resultaten van de hulpverlenings-activiteiten en het gebrek aan
consultatie en coördinatie tussen hulpverleners en de autoriteiten.
De wegen in West-Afghanistan zijn onveilig. Een aantal Ngo's en VN-organisaties
in dit deel van Afghanistan melden dat hun personeel herhaaldelijk het slachtoffer
is geworden van berovingen.
Noordelijk Afghanistan
In het noorden van Afghanistan bevond zich gedurende de laatste jaren van het
Taliban-bewind de frontlinie tussen troepen van de Taliban en de Noordelijke
Alliantie (NA). Na de val van het Taliban-bewind en de opmars van de NA is in
het noorden een situatie van anarchie ontstaan, waarbij Pashtuns56 het slachtoffer
zijn geworden van gewelddadigheden en mensenrechtenschendingen.57 De situatie
55 Reuters, 2 augustus 2002. `Veldheren bedreigen Afghaanse veiligheid', in: NRC Handelsblad
(8 augustus 2002).
56 De Pashtuns werden geassocieerd met de Taliban, die voornamelijk uit Pashtuns bestond.
57 Zie Human Rights Watch, Afghanistan. Paying fot the Taliban's crimes: abuses against
ethnic Pashtuns in Northern Afghanistan (april 2002).
27
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
is, mede als gevolg van de aandacht van de internationale gemeenschap, thans
enigszins verbeterd. De positie van Pashtuns in het noorden is echter nog altijd
kwetsbaar. In het grensgebied tussen de provincies Badghis en Faryab verlaten
ook nu nog Pashtuns hun woongebieden naar aanleiding van geweld en
intimidatie. Pashtuns die de noordelijke gebieden tijdens de ergste
ongeregeldheden zijn ontvlucht, geven over het algemeen aan niet terug te willen
keren.
In en rond Mazar-i-Sharif is sinds januari 2002 sprake van aanhoudende gevechten
tussen troepen van de Junbish-i-Melli van Dostam en de Jamiat-i-Islami van de
lokale krijgsheer Mohammad Atta. In de tweede week van juli werd gevochten
nabij de plaatsen Sar-i-Pol en Sholgera, waarbij een onbekend aantal slachtoffers
vielen. Ook in de provincies Jowzjan, Balkh, Sar-i-Pol en Samangan zijn troepen
van Dostam en Atta aanwezig. Voorzover bekend wordt hier niet gevochten. Naast
de ontwapeningsinitiatieven (zie paragraaf 2.3.4) zijn er indicaties dat
verschillende militaire eenheden juist troepen mobiliseren.
Er zijn berichten van seksueel geweld, gedwongen rekrutering, mishandeling en
berovingen door gewapende groepen. Een aantal internationale hulpverleners is
het slachtoffer geworden van deze misdrijven.58
Naar aanleiding hiervan heeft de AIA in samenwerking met de VN een
veiligheidscommissie59 opgericht, die een einde moet maken aan de
gewelddadigheden in het gebied. In deze commissie hebben 150 soldaten van de
Jamiat-i-Islami, Junbish-i-Melli en Hezb-i-Wahdat facties, soldaten uit de
Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en veiligheids- en politieke
medewerkers van de VN zitting. Ook is in mei 2002 overeenstemming bereikt
over de opzet van een politiemacht bestaande uit 600 leden van de verschillende
facties, die de vrede moet gaan handhaven.60
Noordoostelijk Afghanistan
De situatie in noordoostelijk Afghanistan is over het algemeen rustig. Af en toe
zijn er berichten over korte schermutselingen tussen lokale commandanten en
krijgsheren.
In Faizabad en Badakhshan is het aantal berovingen, waarbij burgers het
slachtoffer werden, gestegen.
58 Human Rights Watch briefing paper, On the precipice: insecurity in northern Afghanistan
(juni 2002); BBC-news, ANP, DPA, 16 juni 2002.
59 Zie ook paragraaf 2.3.4.
60 The Frontier Post, 4 mei 2002.
28
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Zuidelijk Afghanistan
In zuidelijk Afghanistan is sprake van een recente toename van activiteiten van
Taliban- en Al Qaida-eenheden.
Uit de districten Baghran, Dihrawud en Tirin Kot in de provincie Uruzgan komen
berichten over coalitie-activiteiten tegen de Taliban en Al Qaida, waarbij op 30
juni het zogenaamde `trouwpartij-incident' plaatsvond.61 In de weken na dit
incident was sprake van een toename van aanvallen en gewapende overvallen op
coalitie-eenheden. Ook in Nimruz is sprake van Taliban- en Al Qaida-activiteit.
In Zuid-Afghanistan is voorts sprake van schermutselingen en fricties tussen
lokale krijgsheren en commandanten.
In april en juni 2002 vonden nabij de Afghaanse grensovergang bij Zaranj
schermutselingen plaats tussen de troepen van de krijgsheren Abdolkarim Barahui
en Jalil Nourzai om de macht over de lucratieve grensposten.
De gouverneur van de provincie Farah, Haji Hai, is medio juli naar Kandahar
afgereisd om de banden aan te halen met de gouverneur van Kandahar, Sherzai.
Hai was niet tevreden met de ondersteuning die hij van Ismael Khan ontving. In de
provincie Farah woonachtige Afghanen maken deel uit van een veiligheidsmacht
die is samengesteld uit personen uit zes provincies (ongeveer 500 man per
provincie), onder leiding van Sherzai. Deze veiligheidsmacht is in het leven
geroepen ter bestrijding van criminaliteit, terrorisme, Al Qaida en Taliban,
berovingen en smokkel.
In de provincies Helmand en Kandahar is sprake van een toenemende
criminaliteit. De lokale autoriteiten waarschuwen burgers met name 's nachts de
wegen te vermijden. Ook vanuit de stad Kandahar komen berichten over een
toename van criminele activiteiten.
Op vrijdag 27 juni 2002 vond een aantal grote explosies plaats op een ammunitie-
opslagplaats nabij de grensovergang van Spin Boldak. Niet duidelijk is waardoor
deze explosies zijn veroorzaakt. Bij de explosies zijn geen personen gewond
geraakt.
Sociaal-economische situatie
Afghanistan is een van de armste en minst ontwikkelde landen ter wereld. Dit uit
zich onder meer in een zeer hoge kindersterfte, een lage levensverwachting, een
hoge werkloosheid, wijdverspreid analfabetisme en slechte medische zorg. Het
land kent een zeer groot aantal weduwen en wezen. De ontwikkelingen sinds
november 2001 hebben de situatie nauwelijks verbeterd.
61 Zie paragraaf 2.3.1.
29
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Als gevolg van de opeenvolgende binnenlands gewapende conflicten in de
afgelopen 23 jaar is de economie van Afghanistan grotendeels verwoest. Wat rest
is een economie die grotendeels is gebaseerd op zelfvoorzienende landbouw,
officieuze transit-handel, internationale hulp en de productie van opium.
Door de massale terugkeer van Afghanen uit de diaspora neemt de kloof tussen arm en rijk toe, met name in Kaboel. Veel Afghanen worden naar aanleiding van de enorme stijgingen van de huren en de terugkeer van huiseigenaren, uit hun woning gezet. De concurrentie op de arbeidsmarkt neemt toe, waarbij de terugkerende Afghanen, waarvan er veel een hogere opleiding hebben genoten, vaak in het voordeel zijn. Door de weliswaar beperkte investeringsmogelijkheden wordt het voor rijke Afghanen in het buitenland interessant om zich (gedeeltelijk) in Kaboel te vestigen.
Humanitaire situatie
Miljoenen Afghanen zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van hulpverlening
door VN-organisaties en ngo's. Hoewel over het algemeen gesteld kan worden dat
de toegang tot de Afghaanse bevolking voor de humanitaire hulpverlening is
toegenomen, ondervinden hulporganisaties in delen van het land ernstig hinder van
de slechte veiligheidssituatie. Dit geldt met name voor gebieden in het noorden
van Afghanistan, waar internationale organisaties de afgelopen weken het
slachtoffer zijn geworden van gewapende aanvallen en berovingen.
Voedselvoorziening en droogte
Uit een recent onderzoek van het WFP blijkt dat veel Afghanen nog voor lange
tijd afhankelijk zullen zijn van voedselhulp door ngo's en internationale
organisaties.62 WFP houdt er rekening mee ongeveer 9 miljoen personen van
voedsel te moeten voorzien, in ieder geval tot de aan oogst eind juli. Terugkerende
vluchtelingen63 zullen nog eens een extra beslag leggen op de beschikbare
voedselvoorraden. Het WFP liet begin juli 2002 weten nog 175.000 ton voedsel
tekort te komen om alle Afghanen, waaronder de meer dan een miljoen
teruggekeerde Afghaanse vluchtelingen, te kunnen voeden. Het WFP deed daarom
62 Uit een in mei 2002 uitgevoerd grootschalig onderzoek naar ondervoeding bij vrouwen en
kinderen in Afghanistan blijkt dat ondanks de recente verbeteringen in de politieke situatie,
de toegenomen internationale hulp en het gunstigere weer voor landbouw, de komende 18
maanden in het hele land nog zeker sprake zal zijn van voedselonzekerheid en de bevolking
sociaal-economische kwetsbaar zal zijn (United Nations Report of the Secretary-General, The
situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli
2002), blz. 10).
63 Zie paragraaf 4.3.
30
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
een beroep op Arabische en Aziatische staten om de hiervoor benodigde USD 102
miljoen te doneren.64
Het WFP verwacht dat de landbouwopbrengsten in Afghanistan dit jaar hoger
zullen zijn dan in de voorgaande jaren, omdat begin 2002 meer regen is gevallen
dan voorgaande jaren. Echter, nog altijd hebben grote delen van de zuidelijke,
oostelijke en centrale provincies in Afghanistan te lijden van de nu al meer dan
drie jaar aanhoudende droogte.65
Werkgelegenheid
De werkloosheid in Afghanistan is zeer hoog. Veel fabrieken en winkels zijn in de
opeenvolgende binnenlands gewapende conflicten vernietigd. Na de val van het
Taliban-bewind is de hoop gevestigd op de opkomst van de private sector voor de
creatie van werkgelegenheid.66 Ook de wederopbouwinspanningen kunnen zorgen
voor werkgelegenheid.
Gezondheidszorg
De sterftecijfers voor mannen, vrouwen en kinderen in Afghanistan behoren tot de
allerhoogste ter wereld. Infectieziektes zoals tuberculose kosten jaarlijks aan vele
duizenden Afghanen het leven. Ongeveer 85.000 kinderen sterven jaarlijks aan de
gevolgen van diarree. Naar schatting drie tot vier procent van de bevolking is
zodanig gehandicapt dat zij in meer of mindere mate hulpbehoevend is.
De World Health Organisation (WHO) heeft in januari 2002 aangegeven niet in
staat te zijn om alle Afghanen te voorzien van medische bijstand. Ongeveer zes
miljoen Afghanen hebben nauwelijks of geen toegang tot gezondheidszorg. Het
herstel van ziekenhuizen en gezondheidscentra heeft de hoogste prioriteit in
Afghanistan.
Voor 2002 heeft de WHO een viertal inentingscampagnes voor polio gepland. Er
zouden, na twee extra inentingsrondes in juli, al meer dan 10 miljoen kinderen
door de WHO tegen polio zijn ingeënt.67
64 Reuters, 2 juli 2002.
65 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 10.
66 Een voorbeeld van een sector die voor werkgelegenheid zou kunnen zorgen is de tapijt-
industrie. Naar verluidt zouden ongeveer een half miljoen naar Pakistan gevluchte Afghanen
in deze industrietak werkzaam zijn geweest. Tapijthandelaars schatten dat ongeveer 52.000
van de 60.000 tapijtweverijen in Pakistan gesloten zijn als gevolg van de massale terugkeer
van vluchtelingen naar Afghanistan en dat ongeveer 75 procent van de werknemers naar
Afghanistan zijn teruggekeerd. Het is echter nog niet duidelijk of de tapijt-industrie in
Afghanistan op dezelfde schaal zal worden voortgezet.
67 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 9.
31
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Onderwijs
De toestand van het onderwijs in Afghanistan behoort na 23 jaar binnenlands
gewapend conflict tot de slechtste ter wereld. Driekwart van de Afghanen is
analfabeet.
Wel is sinds de val van het Taliban-bewind vooruitgang geboekt. Eind maart 2002
werd aan het begin van het reguliere semester een groot aantal scholen heropend,
waaronder veel meisjesscholen die onder het Taliban-bewind waren gesloten. De
opening van de scholen ging vergezeld van een `back to school'-campagne van de
regering in samenwerking met UNICEF. Het is niet bekend hoeveel kinderen
inmiddels toegang hebben tot het onderwijs.
Wel is bekend dat aan de Universiteit van Kaboel ongeveer 8000 studenten
studeren. Jongens en meisjes krijgen hier in tegenstelling tot de Universiteit van
Herat gemengd les.
Er is een groot tekort aan onderwijzers in Afghanistan. Zowel mannen als vrouwen
die onder het Talibanbewind op `geheime schooltjes' les hebben gegeven, worden
door de regering benaderd met het verzoek om les te gaan geven op de reguliere
scholen. Er is ook een groot tekort aan lesmateriaal. UNICEF levert
onderwijsmateriaal (onder meer boeken, pennen, schoolborden, etc.) aan scholen
en probeert voor educatiedoeleinden op iedere school een radio te plaatsen.68
Wederopbouw
Het snel op gang brengen van het wederopbouwproces in Afghanistan blijft een
belangrijke voorwaarde om te komen tot een duurzame vrede en stabiliteit in het
land.
In april werd door de AIA het Nationaal Ontwikkelings Framework gepresenteerd
aan de donorgemeenschap, bestaande uit 12 programma's die zijn ondergebracht
in drie sectoren (humanitaire hulp, wederopbouw en handel en investeringen). Het
framework vormt de basis van het wederopbouwproces in Afghanistan. Per
programma is een projectgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers
van de centrale overheid, de VN en ngo's. De projectgroep wordt begeleid door
een projectsecretariaat dat wordt bemand door een VN- of ngo-
vertegenwoordiger.69
Tot dusver komt het wederopbouwproces echter maar langzaam van de grond. Het
belangrijkste wapenfeit van de wederopbouwinspanningen tot nu toe betreft de
heropening van de scholen. Daarnaast is op zeer kleine schaal een begin gemaakt
met het herstellen van wegen en de herbouw van huizen.
68 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 9.
69 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 8.
32
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Omdat de overgangsregering weinig middelen ter beschikking heeft, is zij tot
dusver onvoldoende in staat geweest om overheidsdiensten aan te bieden, wegen
te bouwen en banen te creëren.
Een belangrijke reden hiervoor is dat van de omvangrijke financiële bijdragen
(USD 4,5 miljard) die door de internationale gemeenschap tijdens de conferentie
van Tokio in januari 2002 zijn toegezegd, nog maar een fractie ongeveer 30
procent is betaald en (al dan niet via het Afghanistan Reconstruction Trust Fund
(ARTF) van de VN/Worldbank) aan de Afghaanse regering ter beschikking
gesteld.
Een andere reden voor het uitblijven van financiële inkomsten voor de
overgangsregering, is het feit dat belastinggelden door regionale krijgsheren
worden geïnd en vervolgens niet aan de centrale overheid worden afgedragen.
Hierdoor zijn de regionale krijgsheren in staat hun afhankelijkheid van Kaboel te
verminderen en hun persoonlijke en politieke macht te versterken.70 Overigens zou
de belastingafdracht aan de centrale regering nu langzaam op gang komen.71
Afgezien van het uitblijven van inkomsten voor de regering, zijn ook vraagtekens
te zetten bij de absorptiecapaciteit van de ministeries.72 In overleg met het
Internationaal Monetair Fonds (IMF) zet de overgangsregering momenteel
structuren op voor het toezicht op het monetair verkeer en de implementatie van
monetair beleid. Daarnaast heeft de overgangsregering besloten een nieuwe
nationale munt in te voeren.
IOM heeft een programma opgezet voor de vrijwillige (tijdelijke) terugkeer van
Afghanen voor hulp bij de wederopbouw van Afghanistan (Return of Qualified
Afghans RQA). In augustus 2002 hadden ruim 5700 Afghanen uit 35 landen zich
voor dit programma aangemeld, waaronder 21 uit Nederland. Hiervan zijn er tot
nu toe 250 onder het RQA-programma naar Afghanistan teruggekeerd. Zij zijn
70 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 3.
71 `$ 325.000 customs duties received from two provinces', in: Frontier Post (27 juli 2002).
72 Voor ngo's geldt dat minder omdat zij over het algemeen de middelen en de mensen hebben
om de door hen voorgestelde projecten uit te voeren. De meeste ministeries zijn daarentegen
een samenraapsel van ambtenaren die na jaren zijn teruggekeerd om opnieuw hun oude
functies te vervullen; ambtenaren die jarenlang zijn blijven zitten en hebben geprobeerd iets
te doen wat leek op hun oorspronkelijke functie; en `politieke benoemingen' (Panshiri's en
vrienden van Panshiri's). Over het algemeen functioneren de ministeries dan ook uitermate
gebrekkig. Er zijn onvoldoende functionerende telefoons en computers (of mensen die
hiermee om kunnen gaan). De situatie is weliswaar in de afgelopen maanden verbeterd, maar
de ministeries zijn nog geen functionerende organisaties die in staat zijn samenhangend
beleid te formuleren.
---
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
geplaatst in 18 ministeries en bij humanitaire organisaties. Het programma wordt
gefinancierd vanuit het ARTF en vooruitlopend daarop vanuit fondsen van de
High Level Working Group (HLWG) voor Asiel en Migratie.
Drugsbestrijding
Afghanistan was tot recent de grootste opiumproducent ter wereld. Een verbod van
Talibanleider mullah Omar in juli 2000 op de verbouw van papaver leidde daarna
in 2000 en 2001 tot drastische beperking van de productie. Na de val van het
Talibanbewind werd de productie weer opgevoerd. United Nations Drug Control
Program (UNDCP) schat dat in het voorjaar van 2002 een areaal van 45 tot 65.000
ha. met papaver beplant was, goed voor 2000-2700 ton opium, ofwel 50 procent
van de productie van het `topjaar' 1999. De AIA heeft onder grote internationale
druk begin 2002 terzake een verbod uitgevaardigd. Of dit verbod in de praktijk
succesvol is, kan nog niet worden beoordeeld. De vernietiging van de drugsoogst
zou zeer beperkt zijn geweest, doordat compensatiegelden door lokale
commandanten werden achtergehouden. In met name het zuiden en het oosten van
het land zou nog altijd op grote schaal openlijk papaver worden verbouwd.
Het Verenigd Koninkrijk organiseerde op 23 juli 2002 samen met UNDCP en de
overgangsregering in Kaboel een conferentie om de strategie voor het bestrijden
van drugs te bespreken. De regering benadrukte nogmaals dat de bestrijding van
drugs een absolute prioriteit is.
Samenvatting
De Loya Jirga is op 18 juni 2002 afgesloten, waarbij alle afspraken van het
Akkoord van Bonn zijn nagekomen, in die zin dat er een interim-staatshoofd
(Hamid Karzai) is benoemd en dat de structuur en invulling van de belangrijkste
posities in het kabinet werden goedgekeurd. De resultaten van de Loya Jirga
werden op 26 juni 2002 door de VN-Veiligheidsraad bekrachtigd door middel van
de unanieme aanname van VN-Veiligheidsraadresolutie 1419.
De afgevaardigden naar de Loya Jirga keken met gemengde gevoelens terug op de Loya Jirga. Velen toonden zich optimistisch, omdat het mogelijk was gebleken om, ondanks de grote verdeeldheid tussen de afgevaardigden, over belangrijke onderwerpen te discussiëren. Daarentegen bestond er ook frustratie over het verloop van het Loya Jirga-proces, dat vooral bedoeld leek te zijn geweest om formeel te bezegelen wat elders reeds lang besloten was. Alhoewel Karzai door een grote meerderheid was verkozen tot staatshoofd, was het duidelijk dat er voorafgaand aan zijn verkiezing veel getouwtrek achter de schermen had plaatsgevonden om zijn verkiezing zeker te stellen. Daarnaast leidde de keuze van de kabinetsleden tot onvrede bij met name de Pashtuns. Zij waren zeer ontevreden
34
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
over de prominente rol die de leden van de voormalige NA, en met name de
Tadzjieken, in de overgangsregering spelen. Ten slotte bleek tijdens de Loya Jirga
dat de conservatieve krachten in Afghanistan nog een zeer grote invloed
uitoefenen op het staatsvormingsproces.
De Loya Jirga heeft een overgangsregering opgeleverd, waarin een grote rol is
weggelegd voor degenen die hun (lokale) macht baseren op militaire middelen en
slagkracht. De nieuwe regering houdt voorts rekening met traditionele islamitische
waarden en de conservatieve opinie. Het succes van de overgangsregering zal in
belangrijke mate afhangen van het vinden van een balans tussen de verschillende
perspectieven, agenda's en rivaliteiten die binnen de regering zelf, maar ook onder
de bevolking leven.
De huidige machtsverhoudingen in Afghanistan worden gekenmerkt door een
gefragmenteerd militair bestuur, bestaande uit diverse lokale commandanten met
uiteenlopende politieke en etnische affiliaties. Zij spreken weliswaar publiekelijk
hun steun uit voor de centrale regering, maar houden tegelijk hun opties open en
lijken niet bereid te zijn om daadwerkelijk hun regionale, politieke en
economische posities op te geven. De relatie tussen de centrale regering en de
provinciale machthebbers is dan ook fragiel en ongestructureerd. De meeste lokale
machthebbers zijn weliswaar loyaal aan specifieke leden van de regering, maar dit
maakt hen niet per se loyaal aan de centrale regering in het algemeen. Het feit dat
krijgsheren, gouverneurs en commandanten uiteindelijk toch toegelaten werden tot
het Loya Jirga proces en dat is geprobeerd hen deel uit te laten maken van de
overgangsregering moet worden gezien als een poging de banden tussen de
centrale regering en de regio's te verstevigen.
De militaire acties (`Enduring Freedom') van de Verenigde Staten en andere
landen tegen Al Qaida- en Taliban-eenheden in Afghanistan duren nog altijd
voort, waarbij de laatste tijd veel Afghaanse burgerslachtoffers zijn gevallen.
Het mandaat van ISAF werd op 23 mei 2002 met VN-Veiligheidsraadresolutie
1413 verlengd tot 20 december 2002. Op 20 juni heeft Turkije de leiding over
ISAF overgenomen van het Verenigd Koninkrijk.
De opbouw van veiligheidsstructuren in Afghanistan wordt gezien als een
onmisbaar sluitstuk van de operatie Enduring Freedom en ISAF. Door nu te
investeren in de opbouw van een nationaal leger, politie en veiligheidsdienst, kan
worden voorkomen dat Afghanistan op termijn weer afglijdt naar een situatie van
anarchie, waardoor Al Qaida of de Taliban opnieuw een kans zouden krijgen om
een stempel op het land en de bevolking te drukken. De huidige
machtsverhoudingen, waarbij met name de Tadzjieken het voor het zeggen
hebben, zijn weerspiegeld binnen de veiligheidsstructuren.
35
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Bij een analyse van de veiligheidssituatie in Afghanistan is een aantal factoren van
belang. Ten eerste zijn Taliban- en Al Qaida-eenheden nog steeds actief in het
land. Bijgevolg voeren de Verenigde Staten gevechtshandelingen uit gericht op
deze eenheden.
Ten tweede is door het ontbreken van een sterk nieuw centraal gezag in het land
(buiten Kaboel) een machtsvacuüm ontstaan, dat is opgevuld door lokale
krijgsheren. Op een aantal locaties in het hele land is sprake van gevechten tussen
deze krijgsheren.
Daaraan gekoppeld kan in het hele land een toenemende criminaliteit worden
waargenomen.
De veiligheidssituatie in en om Kaboel is als gevolg van de aanwezigheid van
ISAF relatief veilig, maar gespannen. Veilig, omdat in en om Kaboel niet door
rivaliserende krijgsheren wordt gevochten. Gespannen, omdat bepaalde
groeperingen het staatsvormingsproces in Afghanistan willen ondermijnen en er
zich nog steeds Taliban- en Al Qaida-eenheden rond de hoofdstad bevinden.
Miljoenen Afghanen zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van hulpverlening
door VN-organisaties en ngo's. Hoewel de toegang tot de Afghaanse bevolking
voor de humanitaire hulpverlening is toegenomen, ondervinden hulporganisaties in
delen van het land ernstig hinder van de slechte veiligheidssituatie. Dit geldt met
name voor gebieden in het noorden van Afghanistan, waar internationale
organisaties de afgelopen weken het slachtoffer zijn geworden van gewapende
aanvallen en berovingen.
Het wederopbouwproces komt maar langzaam van de grond, deels als gevolg van
het uitblijven van toegezegde donaties door de internationale gemeenschap en
deels als gevolg van het achterhouden van belastinginkomsten door regionale
krijgsheren. Ook zijn vraagtekens te plaatsen bij de absorptiecapaciteit van de
verschillende ministeries.
36
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Mensenrechten73
Juridische context
Verdragen en protocollen
Afghanistan is partij bij het Genocideverdrag (sinds 1956), het VN Verdrag inzake
de politieke rechten van vrouwen (sinds 1966), het VN Internationaal verdrag
inzake burgerrechten en politieke rechten (sinds 1983), het VN Internationaal
verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten (sinds 1983), het VN
Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (sinds
1983), het VN Verdrag tegen marteling en andere wrede, onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing (sinds 1987) en het VN Verdrag inzake de
rechten van het kind (sinds 1994).
Daarnaast is Afghanistan ook partij bij de vier Geneefse conventies van 1949 ter
bescherming van slachtoffers van gewapende conflicten.
Tijdens een conferentie in juli 2002 over landmijnen heeft minister van Buitenlandse Zaken Abdullah aangekondigd dat Afghanistan zal toetreden tot het Anti-Mijnen Verdrag. Dit moet overigens nog door het kabinet worden bevestigd.
Nationale wetgeving
De constitutie van 1964 en het Akkoord van Bonn
De basis van het huidige juridische stelsel in Afghanistan is vastgelegd in het
Akkoord van Bonn (zie bijlage 2). Totdat een nieuwe constitutie is aangenomen,
geldt de Constitutie van 1964 (zie bijlage 3), met uitzondering van de bepalingen
die betrekking hebben op de monarchie en op de wetgevende en uitvoerende
organen. Daarnaast gelden bestaande wetten en regels, voorzover deze niet in
strijd zijn met het Akkoord van Bonn, internationale verdragen waarbij
Afghanistan partij is (zie paragraaf 3.1.1) of de Constitutie van 1964.
Volgens het Akkoord van Bonn heeft de overgangsregering de macht om oude wetten en regels af te schaffen of te amenderen. Een voorbeeld van het laatste aspect is het voorstel voor de nieuwe Perswet (zie 3.3.1).
73 De informatie in dit hoofdstuk is voor een belangrijk deel afkomstig van vertrouwelijke
bronnen in Kaboel, Mazar-i-Sharif en Bamiyan. Veel is momenteel nog onduidelijk en de
informatie in dit hoofdstuk is zeker niet volledig.
37
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Nationale wetgeving in de praktijk
Er is in Afghanistan momenteel sprake van een gebrekkig functionerend
rechtssysteem. Formeel is de nationale wetgeving, die gebaseerd is op de
Constitutie van 1964, nog steeds van kracht. Dit is in principe tijdens alle
opeenvolgende regimes het geval geweest, aangezien deze wetgeving nooit is
herroepen of vervangen; alleen de toepassing ervan verschilde per regio. De
Taliban hebben tijdens hun regime het bestaande rechtssysteem overgenomen en
daarnaast een netwerk van sharia-rechtbanken opgezet. Van de bestaande rechters,
advocaten en openbaar aanklagers is tijdens het Taliban-regime een zeer groot deel
ontslagen (met name vrouwelijke medewerkers en diegenen die in Oostbloklanden
hadden gestudeerd), gevlucht of gevangen gezet. Zij werden gedeeltelijk
vervangen, meestal door geestelijken zonder juridische opleiding of ervaring. Veel
van deze `rechters' stonden bekend om hun corruptie. De wetgeving onder de
Taliban was gebaseerd op een combinatie van bestaand recht, sharia-wetgeving en
tribaal gewoonterecht, dat niet op schrift was gesteld.
Na de val van de Taliban hebben veel van de ontslagen en gevluchte rechtbankmedewerkers zich weer gemeld. Zij hebben hun werk bij de rechtbanken zo goed en zo kwaad als het kan weer opgevat. De door de Taliban benoemde medewerkers zijn over het algemeen niet langer werkzaam bij de rechtbanken.
Naast het formele rechtssysteem speelt van oudsher het tribale gewoonterecht in de sterk rurale en tribale Afghaanse samenleving een zeer grote rol. De opeenvolgende regimes hebben hier weinig invloed op kunnen uitoefenen.
Om te komen tot een functionerend staatsapparaat en rechtssysteem is tijdens de bijeenkomst in Bonn besloten een aantal commissies in het leven te roepen die zorg moeten dragen voor het opzetten van een rechtssysteem (Juridische Commissie), het schrijven van een nieuwe constitutie (Constitutionele Commissie), een functionerend ambtenarenapparaat (Civil Service Commissie) en naleving van en respect voor de mensenrechten (Mensenrechtencommissie). De commissies worden op inhoudelijk en logistiek gebied bijgestaan door UNAMA.
Juridische Commissie
De Juridische Commissie is per decreet van 21 mei 2002 in het leven geroepen. De
verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de commissie zijn op 6 juni 2002
vastgesteld. De samenstelling van de commissie, die uit zestien leden bestaat, is
medio juli 2002 bekend gemaakt. De commissie heeft één vrouwelijk lid
(Mahbouba Hoquqmal, voormalig lid van de voorbereidende Loya Jirga
commissie). De commissie is nog niet operationeel.74
74 Dit komt onder meer door de huidige onderbezetting van UNAMA, nu de verloven die
vanwege (de aanloop naar) de Loya Jirga waren bevroren vrij massaal worden opgenomen.
38
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
De Juridische Commissie heeft als taak de opbouw en hervorming van het
Afghaanse juridische systeem, waarbij rekening moet worden gehouden met
islamitische principes, internationale standaarden, `the rule of law' en Afghaanse
juridische tradities. De leden van de commissie zullen werkgroepen voorzitten die
zich bezighouden met verschillende thematische onderwerpen, samenhangend met
het Afghaanse rechtssysteem
Constitutionele Commissie
De Constitutionele Commissie is belast met de voorbereiding van de nieuwe
Afghaanse grondwet, die in 2004 in een Constitutionele Loya Jirga zal moeten
worden aangenomen. De commissieleden zijn nog niet benoemd. De keuze van de
commissieleden is een gevoelige kwestie, aangezien de samenstelling van de
Commissie grote invloed zal hebben op het karakter van de concept-constitutie en
daarmee op de voorgestelde staatsvorm en de basis voor de verdere wetgeving.
Civil Service commissie
Het decreet waarin de taken en bevoegdheden van de Civil Service Commissie
zijn beschreven, is reeds enige tijd geleden gefinaliseerd. De Commissie zelf is
nog niet geïnstalleerd. Wel wordt vice-president Arsala als waarschijnlijke
voorzitter genoemd. De Commissie is belast met een verregaande hervorming en
stroomlijning van het overheidsapparaat. Overheidsinstituten functioneren nu nog
grotendeels volgens de structuren zoals deze zijn opgezet tijdens het
communistisch regime, of zelfs daarvoor. Naast het bevorderen van de efficiëntie
en het functioneren van het overheidsapparaat, hebben de hervormingen tevens tot
doel om de (mogelijkheid tot) machtsmonopolies van bepaalde groepen of
personen te doorbreken.75
Mensenrechtencommissie
De Mensenrechtencommissie is op 6 juni 2002 per decreet opgericht. Er waren elf
leden benoemd, maar twee van hen zijn na de Loya Jirga tot minister benoemd
(Masoum Stanakzai als minister van Communicatie en Hanif Atmar als minister
van Rurale Ontwikkeling). Daarnaast is voormalig minister van Vrouwenzaken,
Sima Samar, door Karzai als voorzitter aan de commissie toegevoegd (zie bijlage
4). Hoewel de Commissie Samar als voorzitter accepteert, maakt zij zich zorgen
om het precedent van regeringsinmenging in de samenstelling van de commissies,
aangezien dit de onafhankelijke positie van de commissie zou kunnen
compromitteren.
De Mensenrechtencommissie is opgedragen een nationaal actieplan op te stellen
voor toezicht op naleving van de mensenrechten in Afghanistan. In het actieplan
zullen plannen worden ontwikkeld op de volgende gebieden:
75 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 3.
39
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
· onderzoek bij mensenrechtenschendingen;
· ontwikkeling en implementatie van een nationaal onderwijsprogramma in
mensenrechten;
· het op gang brengen van een mensenrechtendialoog tussen ngo's en
organisaties uit het maatschappelijk middenveld;
· de ontwikkeling van mensenrechteninstituties volgens internationale
standaarden en normen.76
Het nationaal actieplan is opgesteld en behelst een periode van twee jaar, met een
geschatte begroting van 11 miljoen USD.
Toezicht
Mensenrechtencommissie
De Mensenrechtencommissie is bedoeld als voornaamste Afghaanse instantie die
toezicht houdt op de naleving van mensenrechten door de autoriteiten en andere
groepen. De commissie is echter in de praktijk nog niet operationeel, onder meer
wegens een gebrek aan middelen.
De Mensenrechtencommissie heeft zijn hoofdkwartier in Kaboel. De commissie
zal ook kantoren openen in Kandahar, Herat, Mazar-i-Sharif, Faizabad, Jalalabad,
Gardez en Bamiyan.77
Transitional Justice
Een belangrijk onderwerp bij de toezicht op de naleving van mensenrechten is de
zogenaamde `transitional justice'. Dit omvat de wijze waarop een samenleving en
een rechtssysteem omgaat met misdrijven en mensenrechtenschendingen begaan
tijdens voormalige regimes. De situatie in Afghanistan is op dit gebied zeer
complex, gezien de lange periode waarin door verschillende regimes (én
oppositiegroepen) ernstige en systematische mensenrechtenschendingen zijn
gepleegd. Een complicerende factor is hierbij dat veel van de verantwoordelijken
voor de mensenrechtenschendingen nog altijd prominente posities binnen de
Afghaanse politiek bekleden of ambiëren. Pogingen door de Loya Jirga
Commissie om de krijgsheren van het Loya Jirga proces uit te sluiten, zijn
uiteindelijk gestrand.
De Mensenrechtencommissie zal na een consultatieperiode van 18 maanden
diverse bijeenkomsten organiseren, waarbij in alle lagen van de bevolking de
discussie over dit onderwerp zal worden aangezwengeld. Op grond van de
76 Decree of the Presidency of the Interim Administration of Afghanistan on the Establishment
of an Afghan Independent Human Rights Commission (juni 2002).
77 Decree of the Presidency of the Interim Administration of Afghanistan on the Establishment
of an Afghan Independent Human Rights Commission (juni 2002).
40
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
uitkomsten van de workshops en bijeenkomsten zal de Commissie met een
voorstel komen. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat eventuele bestraffing of
amnestie ten aanzien van mensenrechtenschendingen gedurende voormalige
regimes, gedragen wordt door de zich ontwikkelende Afghaanse civil society.
Aanwezigheid internationale organisaties
Toezicht op de mensenrechten wordt momenteel met name uitgeoefend door de in
Afghanistan aanwezige internationale organisaties. Zo heeft UNAMA in juli 2002
meermalen lokale en nationale autoriteiten benaderd over verschillende
mensenrechtenproblemen, waaronder inhumane condities in de Shiberghan-
gevangenis, aanvallen op minderheden en internationale hulpverleners in het
noorden en intimidaties van afgevaardigden naar de Loya Jirga in het hele land.
UNAMA heeft er tijdens deze interventies bij lokale commandanten, regionale
autoriteiten en vertegenwoordigers van de centrale overheid op aangedrongen dat
schuldigen volledig verantwoordelijk zullen worden gehouden.78
Daarnaast nemen in Kaboel soldaten van ISAF tijdens patrouilles vaak klachten in
ontvangst. Indien mogelijk worden de verantwoordelijken hierop aangesproken,
met name wanneer het gaat om politiefunctionarissen die de burgerbevolking
lastig vallen.
Zowel Human Rights Watch als Amnesty International zijn in Afghanistan
vertegenwoordigd. Daarnaast is momenteel minstens één Afghaanse
mensenrechten ngo actief.
Naleving en schendingen
In Afghanistan vinden nog steeds mensenrechtenschendingen plaats. Deze zijn
gedeeltelijk toe te schrijven aan de overgangssituatie van 23 jaar van binnenlandse
gewapende conflicten naar vrede waarin het land zich momenteel bevindt.
Daarnaast hangen zij sterk samen met de machtsverhoudingen die aan het ontstaan
zijn of die bevochten worden. Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan
zowel geschonden door groepen die niet door de regering worden gecontroleerd,
als door groepen die aan de regering verbonden zijn.
Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan door verschillende partijen en om verschillende redenen geschonden. Weer is dit een tijd van afrekeningen en wraakacties, onder meer tegen (vermeende) Taliban collaborateurs, maar zeer zeker ook op het gebied van oude vetes en vijandschappen, waarbij ook politieke
78 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 3.
41
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
rivalen worden uitgeschakeld. Dit laatste gebeurt met name door de machthebbers,
dat wil zeggen door lokale commandanten en hun manschappen en door politie,
leger en veiligheidsdienst. Deze vallen formeel onder het gezag van de centrale
regering, maar volgen in de praktijk vaak de agenda's van hun voormalige
commandanten (in Kaboel bijvoorbeeld de agenda van de (Tadzjiekse) Shura-i
Nazar). De moorden op de ministers Rahman en Qadir moeten volgens sommige
analyses ook in dit licht worden gezien.
Vrijheid van meningsuiting (incl. persvrijheid)
Concept perswet
De International Press Institute (IPI) heeft in maart geprotesteerd tegen een
concept-perswet die in februari door het ministerie van Informatie en Cultuur was
opgesteld. Zij maakte bezwaar tegen de sterk regulerende rol van de regering door
middel van een ingewikkeld systeem van vergunningen en toestemmingen,
waarbij ook de sharia een rol zou spelen. Daarnaast werden er restricties
beschreven ten aanzien van buitenlandse media.
In een nieuwe verklaring, gedateerd 6 juni 2002, heeft het ministerie van
Informatie en Cultuur beleidslijnen uitgezet waarbij van het bovenstaande niet
langer sprake is. Tijdens een conferentie in september 2002 zal het beleid verder
worden uitgewerkt. De conferentie richt zich op de oprichting van een
onafhankelijke omroepautoriteit, de reorganisatie van de nationale radio en
televisie en van het Bakhtar-persagentschap, relevante wetgeving en gedragscodes,
nieuwe media en training.
Overheidsmedia
Bakhtar News Agency is het nationale nieuwsagentschap dat persberichten schrijft
voor radio, televisie en krant. Het nieuwsagentschap wordt als redelijk
onafhankelijk beschouwd met werknemers uit verschillende etnische groepen.
De nationale radio en televisie wordt sterk gedomineerd door de Jamiat-i-Islami. Dat de controle van de centrale regering hierbij beperkt is, bleek toen de minister van Informatie en Cultuur, Seyyed Makhdoom Raheen, het hoofd van de nationale radio en televisie, Tadzjiek Hafiz Mansour, wilde ontslaan en deze dit weigerde. Uiteindelijk is hij wel opgestapt, maar hij werd vervangen door een ander prominent Jamiat-i-Islami lid, Tadzjiek Mohammad Issaq.
In Kaboel worden drie nationale kranten uitgegeven, die alle drie reeds geruime tijd bestaan. De Dari-talige krant `Anis' bestaat al sinds 1927, de Pashtun krant `Hewad' is voor het eerst op een onbekend tijdstip vóór de communistische periode (1978 1992) begonnen, en de (gedeeltelijk) Engelstalige `Kabul Times' is in de zestiger jaren door een Indiër opgericht.
42
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Het Ministerie van Informatie en Cultuur heeft op 6 juni 2002 een verklaring
vrijgegeven omtrent de ontwikkeling van de vrije media in Afghanistan. Hierin is
het voornemen opgenomen de nationale radio en televisie en het nationale
persagentschap Bakhtar om te vormen tot onafhankelijke en publieke instanties.
Niet-overheidsgebonden media
De internationale gemeenschap heeft verschillende initiatieven ondernomen om
een vrije pers in Afghanistan te ondersteunen. De Afghaanse auteur en journalist
Ahmed Rashid heeft het `Open Media Fonds voor Afghanistan' opgericht.
UNESCO, de Franse ngo Aïna en de Franse overheid ondersteunen de oprichting
van het Afghaanse media- en cultuurcentrum, de meertalige krant `Kabul Weekly'
en een speciale krant voor vrouwen, genaamd `Malalai'. De BBC is gestart met het
trainen van Afghaanse journalisten en wordt daarbij ondersteund door de Europese
Commissie (EC) en het Verenigd Koninkrijk. De EC en de Duitse regering
ondersteunen een speciaal radioprogramma genaamd `Good morning Afghanistan'
dat wordt uitgezonden door radio Afghanistan. De Japanse regering sponsort de
Afghaanse televisie.
Er worden in Afghanistan in totaal meer dan 100 kranten en tijdschriften
uitgebracht, de meeste beperkt tot een bepaalde regio, met een zeer wisselende
frequentie en een beperkt lezerspubliek. Veel van deze publicaties zijn gelieerd
aan de verschillende politieke en ideologische groeperingen.
Er zijn van regeringswege geen officiële restricties van kracht jegens niet
overheidsgebonden media. Journalisten en redacteuren geven echter aan dat zij
niet vrijelijk kunnen opereren. Het gaat hierbij niet om officiële restricties of
waarschuwingen, maar om (gevreesde) intimidatiepraktijken van personen die aan
de regering verbonden zijn en zich persoonlijk aangevallen voelen. Zo schrokken
journalisten van een niet-overheidsgebonden maandblad van het voorstel van een
buitenlandse journalist om een special samen te stellen over de terugkeer van de
koning. Zij waren bang last te krijgen van de regering als ze zich als
koningsgezind zouden profileren. Als compromis werd besloten enkele pagina's
aan de terugkeer van de koning te wijden en hier op de voorpagina geen melding
van te maken.
Naar aanleiding van de plaatsing van een stuk in de een van de nationale kranten
over de houding van Dostam ten aanzien van federalisme in Afghanistan, werd de
redactie bedreigd en verteld dat ze dit soort stukken niet meer mochten afdrukken
of het zou slecht met ze aflopen. Niet bekend is van wie de bedreiging afkomstig
was.
Vrijheid van vereniging en vergadering
In de afgelopen maanden zijn enkele nieuwe politieke partijen opgericht:
43
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
· Yunus Qanooni heeft begin juli 2002 ter nagedachtenis en in de geest van
wijlen Ahmed Shah Massoud de partij `Nehzat-i-Melli' (Nationale Partij)
opgericht, waar ook maarschalk Fahim en de broer van Massoud deel van zou
uitmaken. De partij zou zeer actief aan het rekruteren zijn.79
· Volgelingen van de koning hebben een partij genaamd `Wahdat-i Melli'
(Nationale Eenheid) opgericht.
· Verschillende oppositiepartijen (waaronder bijvoorbeeld de Republikeinse
Partij) en intellectuelen hebben een alliantie, genaamd `National Council of
Peace and Democracy in Afghanistan' opgericht, die op 3 mei 2002 tijdens
een persconferentie officieel is gepresenteerd.80
· Medio juli is in Peshawar de Afghan Social Democratic Party opgericht door
majoor (b.d.) Usman Ziarmal. De partij propageert op te komen voor de
belangen van Pashtuns en daarom een goede uitgangspositie te hebben voor de
verkiezingen van 2004.
Vooralsnog speelt geen van deze partijen, met uitzondering van de Nehzat-i-Melli,
een zichtbare rol in het politieke proces van Afghanistan.
Er zijn geen aanwijzingen dat de Afghaanse overgangsregering restricties oplegt ten aanzien van de oprichting van politieke partijen of andere verenigingen. Ook zijn er geen restricties bekend voor wat het beleggen van bijeenkomsten betreft. Wel zijn er indicaties dat politiek uitgesproken personen door de NDS in de gaten worden gehouden en geïntimideerd (zie paragraaf 3.4.1).
Vrijheid van godsdienst en overtuiging
De regering heeft zich niet uitgesproken over godsdienstvrijheid. Wel zijn er
aanwijzingen dat islamitische hardliners als de krijgsheren Rabbani en Sayyaf
tijdensde Loya Jirga hun positie hebben weten te verstevigen. Ook regionale
machthebbers, zoals Mohammad Atta en Ismael Khan, hebben er blijk van
gegeven voorstander te zijn van de invoering van wetten en regels die gestoeld zijn
op een conservatieve uitleg van de islam en de sharia.
Een belangrijk punt is de discussie of Afghanistan een Islamitische Staat moet worden met een in de Constitutie vastgelegde staatsgodsdienst (momenteel is dat volgens de Constitutie van 1964 de Hannafi variant81 van de Islam). Dit onderwerp is tijdens de Loya Jirga aan de orde geweest. Hier is echter geen definitieve beslissing over genomen, aangezien uiteindelijk de Constitutionele Commissie en
79 International Crisis Group, The Afghan transitional administration: prospects and perils
(Brussel 30 juli 2002), blz. 15.
80 International Crisis Group, The Afghan transitional administration: prospects and perils
(Brussel 30 juli 2002), blz. 15
81 Binnen de soennitische variant van de islam bestaan vier stromingen, die hannafi, shafai,
malahi en hambeli worden genoemd.
---
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
de Constitutionele Loya Jirga hieromtrent het laatste woord hebben. Afghanistan
heet in de tussentijd de `The Transitional Islamic State of Afghanistan'.
Het ziet ernaar uit dat de sharia deel uit zal (blijven) maken van de Afghaanse wetgeving. Het is echter onduidelijk wat dit zal betekenen voor de vrijheid van godsdienst en de keuze van godsdienst; in Afghanistan wordt het over het algemeen voor een moslim, met name door zijn familie en stam, onacceptabel geacht om zich tot een andere godsdienst te bekeren.
Bewegingsvrijheid
Afghaanse burgers hebben het recht om vrij te reizen binnen en buiten
Afghanistan. De meeste reismogelijkheden worden binnenslands echter in de
praktijk beperkt door oorlog, banditisme, landmijnen, slechte of verwoeste
infrastructuur en het geringe aantal vluchten.
In Kaboel worden door soldaten van het Afghaanse regeringsleger op kruispunten
controles uitgevoerd. Ook buiten de stad zijn op diverse wegen checkpoints
ingericht, die worden bemand door Afghaanse soldaten.
Op de weg tussen Khost en Gardez zijn door krijgsheer Padeshah Khan verschillende checkpoints ingericht, die worden bemand door bewapende strijders. Khan heft invoerbelasting op, of eigent zich een deel toe van, vanuit Pakistan geïmporteerde goederen en passanten moeten `road user fees' betalen. Het WFP vervoert om deze reden geen voedsel meer naar Khost.
De wegen in West-Afghanistan zijn onveilig. Ngo's en VN-organisaties in dit deel
van Afghanistan melden dat zij herhaaldelijk het slachtoffer zijn geworden van
berovingen.
Rechtsgang
De huidige rechtsgang in Afghanistan kent vele tekortkomingen. Allereerst zijn de
mogelijkheden en middelen van het politieapparaat om verdachten van misdrijven
of gewelddadigheden te confronteren of te arresteren beperkter geworden ten
opzichte van voorgaande regimes. Daarnaast is ook de capaciteit van het
rechtssysteem beperkt. Er zijn onvoldoende opgeleide rechters en veel
gerechtshoven zijn tijdens de opeenvolgende gewapende conflicten vernietigd of
geplunderd.
Politieapparaat, gevangeniswezen en rechtsspraak sluiten niet altijd op elkaar aan.
Zo zijn er gevallen bekend van mensen die zijn gearresteerd voor vergrijpen die
volgens zowel de gevangenisautoriteiten als de rechtssprekende instanties niet
strafbaar zijn. Een voorbeeld hiervan is een vrouw die in Kandahar was
gearresteerd, omdat zij in het geheim met de partner van haar keuze was
45
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
weggelopen en was getrouwd. Dit is volgens de wetgeving, maar ook volgens de
traditionele rechtspraak82 niet strafbaar.83 Door de beperkte behandelcapaciteit van
de rechtbanken zijn deze zaken echter nog niet voorgekomen. De verdachten
kunnen dan ook niet worden vrijgelaten. De meeste verdachten zijn zich niet
bewust van hun rechten onder de Afghaanse wetgeving.
Op dorpsniveau wordt recht gesproken door lokale shura's (raden van ouderen), die zijn samengesteld uit personen zonder enige juridische opleiding. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het tribale gewoonterecht.
Arrestaties en detenties
In het huidige Afghanistan is onderscheid te maken tussen grofweg drie
categorieën gevangenen. De eerste categorie bestaat uit gevangenen die zijn
gedetineerd vanwege hun (vermeende) banden met de Taliban en Al Qaida. Het
gaat niet alleen om Afghanen, maar ook om strijders afkomstig uit andere landen,
zoals Pakistan. Een deel van hen wordt door de Amerikanen vastgehouden op de
basis Baghram en in het recente verleden ook in Kandahar, de rest wordt door
Afghanen vastgehouden. Dit gebeurt met name in Herat door Ismael Khan
(ongeveer 800 gevangenen), door Dostam in Sheberghan (ongeveer 1200-1400
gevangenen) en door de NDS in hun detentiecentra in Kaboel (aantal gevangenen
onbekend). Met name de situatie in de gevangenis in Sheberghan was tot voor kort
zeer slecht. Er was sprake van ondervoeding, overbevolking en slechte medische
voorzieningen. De situatie is na interventie door het Internationale Rode Kruis
(ICRC) en na vrijlating van ongeveer 1500 gevangenen iets verbeterd. De
gevangenis is echter nog altijd overvol (deze is bedoeld voor ongeveer 800
personen). Daarnaast is de situatie van buitenlandse gevangenen (grotendeels
Pakistanen) of andere gevangenen die niet door familieleden worden voorzien van
extra voedsel en geld, precair.
De tweede categorie gevangenen betreft de verdachten van commune delicten.84
Deze vallen onder de jurisdictie van de politie en worden gedetineerd in reguliere
gevangenissen en politieposten. In Kaboel worden zij vastgehouden in de centrale
gevangenis. De omstandigheden zouden hier relatief goed zijn. Er is medische
zorg en (nog) geen sprake van overbevolking. Wel zijn de gevangenen voor hun
voeding grotendeels afhankelijk van voedsel dat van buitenaf door bijvoorbeeld
familieleden wordt verstrekt. In de vrouwenafdeling van de centrale gevangenis
worden geen mannelijke bewakers en medewerkers toegelaten. In sommige
82 De traditionele rechtspraak bepaalt dat de vader geen zeggenschap meer heeft wanneer het
huwelijk gesloten is.
83 Bevestigd door lokale vertegenwoordigers van Amnesty International.
84 Het is niet bekend of er in al deze gevallen concrete verdenkingen bestaan, of dat ook sprake
is van (vage) bedenkingen op grond van etnische achtergronden of bijvoorbeeld wraakacties
uit het verleden.
46
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
opzichten fungeert deze afdeling als een soort `safe house' voor vrouwen die
beschuldigd worden van bijvoorbeeld overspel en die om die reden te vrezen
hebben van familie- en clanleden.
De derde categorie gevangenen zijn de `nieuwe' politieke gevangenen, die niet in
verband worden gebracht met de Taliban of Al Qaida. Hierbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan de arrestaties van 250 (vermeende) leden en sympathisanten
van de Hezb-i-Islami in de aanloop naar de Loya Jirga. Zij werden ervan verdacht
een couppoging jegens de AIA te beramen. De meesten van hen zijn ondertussen
vrijgelaten, maar enkelen van hen worden nog altijd in de NDS-detentiecentra in
Kaboel vastgehouden.
Mishandeling en foltering
Er zijn indicaties dat verdachten van misdrijven het slachtoffer kunnen worden van
wrede, inhumane of vernederende behandelingen door de NDS. Dit geldt met
name tijdens de verhoorperiode. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit op
systematische wijze gebeurt of dat hierbij sprake is van bewust beleid.
Er is één geval bekend van een jongeman die in juli 2002 tijdens het verhoor door de NDS aan de gevolgen van de verhoormethoden is overleden. De jongen was teruggekeerd uit Pakistan en werd ervan verdacht een Pakistaanse spion te zijn, omdat hij alleen Pashtu met een Pakistaans accent sprak.85 Daarnaast is tijdens de Loya Jirga een van de afgevaardigden door de NDS gevangen gezet en mishandeld, omdat hij zich kritisch over de Mudjahedin had uitgelaten. Hij is na tussenkomst door de VN vrijgelaten. Volgens de VN zouden zich gedurende de Loya Jirga meerdere intimidatie- incidenten hebben voorgedaan, waarbij ook de NDS was betrokken.86
Ook andere organisaties en personen hebben zich in de periode sinds november
2001 schuldig gemaakt aan mishandelingen.
Volgens de VN zijn in mei acht Afghanen om het leven gekomen, die zich
kandidaat hadden gesteld voor deelname aan de Loya Jirga. Nog eens zes
geselecteerde personen zouden met de dood zijn bedreigd en hebben zich als
kandidaat teruggetrokken. Ook zouden kiezers zijn geïntimideerd en in Herat
gevangen zijn gezet.87
85 BBC-world, 3 augustus 2002 en bevestigd door lokale vertegenwoordigers van Amnesty
International.
86 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 6.
87 Zie ook United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 6.
47
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
In Kandahar is in april 2002 een vrouw met zuur overgoten, nadat handgeschreven
pamfletten in de stad waren verspreid waarin mannen werden gewaarschuwd hun
vrouwen en dochters niet naar school of werk te sturen.88 Niet bekend is wie de
pamfletten had opgesteld.
Op dorpsniveau worden er op grond van een combinatie van de sharia en het
tribale gewoonterecht straffen toegepast die door de internationale gemeenschap
worden beschouwd als wreed, inhumaan of vernederend. Het is niet duidelijk wat
het regeringsstandpunt hierover is. De president van het Hooggerechtshof, Fazl
Hadi Shinwari, heeft weliswaar tegenover journalisten verklaard voorstander te
zijn van de toepassing van lijfstraffen op grond van de sharia-wetgeving, doch in
latere gesprekken met onder meer mensenrechtenorganisaties heeft hij zich
hierover aanzienlijk genuanceerder uitgelaten.
Verdwijningen
Er zijn geen gevallen bekend van politiek gemotiveerde verdwijningen.
Wel is er in heel Afghanistan sprake van ontvoeringen voor losgeld of als
intimidatiemethode.
Buitengerechtelijke executies en moorden
Direct na de val van de Taliban is er op vrij grote schaal sprake geweest van
buitengerechtelijke executies en wraaknemingen. Hiervan zijn ook onschuldige
burgers, met name onder de Pashtun bevolking, het slachtoffer geworden.89
Hiervan is thans voor zover bekend niet langer sprake. Wel komen er bij de
diverse lokale schermutselingen tussen krijgsheren zowel strijders als burgers om.
Niet altijd is duidelijk onder welke omstandigheden dit is gebeurd.
Daarnaast komen er in heel Afghanistan criminele of politiek-persoonlijke
afrekeningen voor, die niet of nauwelijks worden onderzocht. Volgens sommige
analyses moet de moord op de ministers Rahman en Qadir in dit licht worden
gezien.
Ten slotte kennen grote delen van de Afghaanse samenleving de zogenaamde
eremoorden. Het gaat hierbij met name om vergelding van de dood van een
familielid en de verdediging van de eer van de (vrouwen van de) familie.
Erewraak is een uiterst complex en eeuwenoud facet van de Afghaanse cultuur.
Het ontkomen aan erewraak zonder dat de vergelding is toegepast is welhaast
88 Human Rights Watch briefing paper, Taking cover: women in post-Taliban Afghanistan (mei
2002).
89 Een voorbeeld hiervan betreft de moorden op Pashtuns in het noorden van Afghanistan zoals
beschreven in Human Rights Watch, Paying for the Taliban's crimes; abuses against ethnic
Pashtuns in northern Afghanistan (9 april 2002). Ook elders in Afghanistan, bijvoorbeeld in
de provincie Herat vonden moorden en wraaknemingen op Pashtuns plaats.
48
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
onmogelijk en hangt sterk af van het vergrijp zelf, onder welke omstandigheden
het heeft plaatsgevonden en wie erbij betrokken is geweest.90
Doodstraf
Er zijn sinds de val van de Taliban geen gevallen bekend waarbij binnen het
officiële rechtssysteem de doodstraf is opgelegd en uitgevoerd. Dit komt onder
meer door de beperkte behandelcapaciteit van de rechtbanken, maar ook door de
onduidelijkheid over in hoeverre dit door de huidige wetgeving wordt
ondersteund. De rechtbank van Kaboel zou momenteel één geval in behandeling
hebben waarbij mogelijk de doodstraf speelt.
Het is onbekend in hoeverre er thans in de lokale rechtsspraak sprake is van
oplegging en uitvoering van de doodstraf.
Positie van specifieke groepen
Opposanten
Er zijn indicaties dat personen die openlijk de macht van de lokale machthebbers
of de (lokale vertegenwoordigers van de) centrale regering binnen en buiten
Kaboel bekritiseren of die gezien worden als een mogelijke bedreiging hiervan, op
zijn minst intimidatie te vrezen hebben.
Zo worden conferenties en andere openbare bijeenkomsten door leden van de NDS
bezocht en in de gaten gehouden. Organisatoren van een vrouwenconferentie in
Kaboel zijn na afloop door de aanwezige leden van de NDS ondervraagd. Ook
leden van de `National Council of Peace and Democracy in Afghanistan' (zie
paragraaf 3.3.2) werden na afloop van hun persconferentie toegesproken dat ze
niet te hard van stapel moesten lopen. Daarnaast ontvangen sommige leden van
partijen persoonlijke bedreigingen van de NDS.
Etnische groepen
De bevolking van Afghanistan bestaat uit meer dan 20 etnische groeperingen,
waarvan de grootste groep de Pashtuns (ongeveer 38 procent) betreft. Andere
belangrijke bevolkingsgroepen zijn de Tadzjieken (ongeveer 25 procent), de
Hazara's (ongeveer 19 procent), de Oezbeken (ongeveer 6 procent) en de overige
etnische groepen (ongeveer 12 procent).91
90 Een voorbeeld: wanneer in ruraal Afghanistan een Pashtun-vrouw wordt verkracht valt aan
erewraak niet te ontkomen door betaling of vestiging elders. Haar familie zal het bloed van de
dader eisen en, in het geval de vrouw tot een voorname familie/clan/stam behoort, zal het de
lokale shura (raad) voorts als bijkomende straf voorleggen dat de familie/clan/stam van de
dader één of meerdere maagden levert om ten overstaan van de familie van de verkrachte
vrouw eenzelfde bejegening te ondergaan.
91 W. Vogelsang, Afghanistan, een geschiedenis (Amsterdam 2002), blz. 45 - 50.
49
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Veel van de lokale schermutselingen die thans in Afghanistan plaatsvinden,
worden uitgevochten tussen commandanten en milities van verschillende etnische
groepen. De gevechten tussen de Tadzjiekse Jamiat-i-Islami en de Oezbeekse
Jumbish-i-Melli in het noorden (met name Sar-i Pol en Sholgera) en tussen
Tadzjiekse en Pashtun commandanten in het zuidwesten (Shindand) lijken hierbij
vooral te zijn ingegeven door de wens van de verschillende partijen hun
respectievelijke invloedssferen uit te breiden. De gevechten tussen Tadzjiekse en
Hazara commandanten in Centraal-Afghanistan (Kahmard, Bamiyan) worden
veroorzaakt door de terugkeer van met name Tadzjiekse ontheemden die hun
huizen waarin nu dakloze Hazara's wonen, komen terugvorderen.
In veel gebieden in Afghanistan geldt dat etnische groepen die in dat gebied in de
minderheid zijn of geen militaire middelen tot hun beschikking hebben, potentieel
kwetsbaar zijn. Zij hebben vaak minder toegang tot schaarse middelen, zoals land,
huizen, hulpgoederen, etc. Door hun kwetsbare positie kunnen ze bovendien
gezien worden als potentiële opposanten van de lokale machthebbers. Dit geldt
overigens minder in de grote steden, omdat (machts)groepen zich hier in mindere
mate langs etnische lijnen organiseren.
Pashtuns
De Pashtuns leven voornamelijk in het zuiden, oosten en westen van Afghanistan.
De meeste Pashtuns zijn soennieten, maar een kleine minderheid is sjiiet.
De Pashtuns zijn buiten hun traditionele gebieden potentieel kwetsbaar, door hun
(vermeende) banden met en betrokkenheid bij het Taliban-regime. In de
traditionele Pashtun gebieden (het zuiden en oosten van Afghanistan) is sprake van
een aanzienlijke Amerikaanse militaire aanwezigheid en voortdurende militaire
acties in het kader van `Enduring Freedom'. De Pashtuns hebben momenteel geen
sterke vertegenwoordiging in de overgangsregering, ondanks de aanwezigheid van
diverse Pashtuns op ministersposten (zie bijlage 1). De enige Pashtun in de
overgangsregering met een aanzienlijke lokale en militaire machtsbasis was Abdul
Qadir. Hij is ondertussen vermoord.92
De Pashtuns in het noorden zijn in de maanden na de val van de Taliban het
slachtoffer geworden van een campagne van geweld en intimidatie. De situatie is,
mede onder onvloed van internationale aandacht, thans enigszins verbeterd. De
positie van Pashtuns in het noorden is echter nog altijd kwetsbaar. In het
grensgebied tussen de provincies Badghis en Faryab verlaten ook nu nog Pashtuns
hun woongebieden naar aanleiding van geweld en intimidatie. Pashtuns die de
92 Zie ook paragraaf 2.2.2.
50
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
noordelijke gebieden tijdens de ergste ongeregeldheden zijn ontvlucht, geven over
het algemeen aan niet terug te willen keren.
Er zijn geen aanwijzingen dat Pashtuns in Kaboel problemen hebben op grond van
hun etnische afkomst of omdat zij worden gezien als Taliban-collaborateurs.
Tadzjieken
Het woongebied van de Tadzjieken ligt voonamelijk in het noorden en
noordoosten van Afghanistan. Tadzjieken zijn overwegend soennitisch, maar een
klein deel behoort tot de ismaelieten.
Vanwege de nauwe samenwerking tussen de Amerikaanse troepen en de
Tadzjiekse Shura-i Nazar en het feit dat de militie in november 2001 als bevrijder
Kaboel is binnengetrokken, heeft deze groep zich weten te ontpoppen als de
dominante politiek-militaire kracht in Afghanistan. Leden van de Tadzjiekse
bevolkingsgroep, en met name zij die banden hebben met de Shura-i Nazar, zijn
momenteel sterk oververtegenwoordigd in de (centrale) overgangsregering en in
de regeringsinstituten.
Hazara's
De Hazara's leven voornamelijk in Centraal- en West-Afghanistan. Anders dan de
meeste andere bevolkingsgroepen in Afghanistan hebben Hazara's Mongoolse
gelaatstrekken. De meeste Hazara's zijn sjiiet. Een klein deel behoort tot de
ismaelieten. Hazara's zijn in het verleden vaak het slachtoffer geweest van
discriminatie op zowel religieuze als raciale gronden. Tijdens het Taliban-regime
resulteerde dit in moord, terreur en ontvolking met name in Centraal-
Afghanistan.93
De situatie is echter thans verbeterd. Dit hangt samen met het feit dat de Hazara's
via de Hezb-i-Wahdat94, een belangrijke aandeel hebben geleverd in de
overwinning op de Taliban door de Noordelijke Alliantie. De leider van de Hezb-i-
Wahdat, Ustad95 Karim Khalili, is momenteel een van de vijf vice-presidenten.
Zijn plaatsvervanger binnen Hezb-i-Wahdat, Haji Mohammad Moaqeq, is minister
van Planning.
Er is geen informatie voorhanden over de positie van Hazara's in Kaboel.
93 Zie paragraaf 3.3.9 van het algemeen ambtsbericht Afghanistan van 21 juni 2001 met
kenmerk DPC/AM-704362
94 Voor meer informatie over Hezb-i-Wahdat zie het algemeen ambtsbericht `Hezb-i-Wahdat,
mensenrechtenschendingen (1992-1999)' van 23 juni 2000 met kenmerk DPC/AM-681499.
95 Ustad is een Afghaanse titel voor een soort professor.
51
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Oezbeken
Oezbeken wonen voornamelijk in het noorden van Afghanistan, tegen de grens
met Oezbekistan.
De Oezbeken zijn met drie ministers vertegenwoordigd in de overgangsregering.
Er zijn geen aanwijzingen dat Oezbeken momenteel van regeringswege of
anderszins te vrezen zouden hebben voor geweld of intimidaties.
Overige etniciteiten
Er zijn geen aanwijzingen dat personen die behoren tot een van de overige
etniciteiten in Afghanistan van regeringswege of anderszins te vrezen hebben voor
geweld of intimidaties. Wel zijn etnische groepen die in een gebied buiten de grote
steden in de minderheid zijn of geen militaire middelen tot hun beschikking
hebben, potentieel kwetsbaar.
Vrouwen
De situatie voor vrouwen in Afghanistan is sterk verbeterd in die zin dat er thans
niet langer sprake is van wetgeving die de (bewegings)vrijheid van vrouwen
inperkt. De ministeries nemen weer vrouwen in dienst en vrouwelijke
onderwijzers mogen weer les geven. Sinds maart 2002 mogen meisjes en vrouwen
weer onderwijs volgen en werken, wat onder de Taliban verboden was. Hoger
opgeleide vrouwen als doktoren, juristen, onderwijzers, journalisten, etc. uit
Afghanistan zelf of uit de Afghaanse diaspora hebben een belangrijke taak bij de
wederopbouw van het land.
De rector magnificus van de Universiteit van Kaboel, Akbar Popal, was eind juli
in Londen en gaf aldaar te kennen dat van de dit jaar aangemelde 8000 studenten
20 procent uit vrouwen bestaat. Op de Universiteit van Kaboel krijgen jongens en
meisjes in tegenstelling tot de Universiteit van Herat gemengd les.
Deze verbeteringen gelden echter met name in de stedelijke gebieden. In grote
delen van Afghanistan is door de conservatieve tradities de situatie na de val van
het Taliban-bewind voor vrouwen niet wezenlijk veranderd. Vrouwen buiten de
steden hebben ten opzichte van mannen ook na de val van het Taliban-bewind nog
altijd extra te lijden van de gebrekkige voorzieningen op het gebied van onderwijs
en medische zorg. Daarnaast zijn veel van de traditionele gewoonten op het
platteland uiterst beperkend voor vrouwen.
Veel vrouwen kleden zich uit angst lastig gevallen te worden nog steeds zeer
conservatief (burqa96), ook nu hieromtrent geen regels of decreten meer zijn.
96 Een burqa is een kledingsstuk dat het gehele lichaam bedekt en alleen ter hoogte van de ogen
een gaasje heeft. Een burqa wordt in Afghanistan aangeduid als chadori.
52
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Vrouwen die zich in de ogen van conservatieve krachten in de samenleving
onislamitisch of immoreel gedragen, lopen nog altijd het gevaar slachtoffer te
worden van geweld. Een voorbeeld hiervan is de vrouw die in Kandahar met zuur
werd overgoten (zie paragraaf 3.3.7).
Vrouwen die terugkeren uit de diaspora zullen waarschijnlijk door conservatieve
groeperingen scherp in de gaten worden gehouden op tekenen van moreel verval.
Het is niet uit te sluiten dat vrouwen die zich reeds in het verleden sterk hebben
gemaakt voor vrouwenrechten of die zich thans hiervoor sterk uitspreken in de
toekomst het doelwit worden van intimidatie of geweld.
Een voorbeeld hiervan is de beschuldiging van blasfemie tegen de voormalige
minister van Vrouwenzaken, Sima Samar.97 Volgens Human Rights Watch maakt
de blasfemie-aanklacht jegens Samar deel uit van een patroon van bedreigingen en
intimidaties tegen legitiem gekozen volksvertegenwoordigers in Afghanistan, en
speciaal vrouwen.98
De situatie van vrouwen in Afghanistan heeft grote aandacht van de internationale
gemeenschap en het belang van de participatie van vrouwen is benadrukt in het
Akkoord van Bonn. In de AIA hebben drie vrouwelijke ministers zitting gehad en
aan de Loya Jirga hebben 200 vrouwen deelgenomen. Aan de huidige
overgangsregering nemen 2 vrouwen deel.
Het ministerie van Vrouwenzaken is met hulp van United Nations Development
Fund for Women (UNIFEM) een campagne gestart om vrouwen voor te lichten en
bewust te maken van hun rechten. Het ministerie probeert ook vrouwen buiten
Kaboel te bereiken door provinciale kantoren op te zetten. Er is echter nog gebrek
aan geld, ruimtes en logistieke middelen.
Ismail Khan heeft begin juli bij monde van de NDS diverse restricties
aangekondigd die sterk doen denken aan voormalige Taliban-decreten. Volgens
hem mogen Afghaanse vrouwen niet bij buitenlandse mannen in de auto zitten,
moeten Afghaanse vrouwen werkzaam bij internationale organisaties zich aan de
islamitische kledingvoorschriften houden, mogen Afghanen geen buitenlanders in
hun huis ontvangen, en moeten alle Afghaanse werknemers van internationale
97 Nadat Samar tegen een Canadese krant zou hebben verklaard dat zij niet in de sharia
geloofde, werd in een ingezonden brief aan een wekelijkse publicatie van de Jamiat-i-Islami
opgeroepen om Samar `toepasselijk' te straffen. Nadat Samar hierover geklaagd had tegen
Karzai, liet de rechtbank de aanklacht vallen, officieel wegens gebrek aan bewijs. Een
plaatsvervangend openbaar aanklager, Fazal Ahmad Manawi, gaf echter aan dat de zaak
misschien heropend zou worden als meer bewijs voorhanden was.
98 Human Rights Watch documents on women, `Afghanistan: former women's minister
intimidated', 26 juni 2002.
53
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
organisaties hun gegevens bij de autoriteiten indienen. De autoriteiten bepalen dan
of zij geschikt zijn om bij een internationale organisatie te werken. De
voorschriften zijn medio juli 2002 door Ismail Khan in een toespraak herhaald. Er
zijn nog geen aanwijzingen dat de naleving hiervan wordt afgedwongen. De VN
beschouwt dit als een mogelijk mensenrechten issue, onder meer voor wat het
recht op privacy, werkgelegenheid en veiligheid betreft.
Ex-communisten
Er zijn geen aanwijzingen dat ex-communisten puur vanwege hun voormalige
banden met het communistisch regime in het huidige Afghanistan vervolging te
vrezen hebben. Zoals in alle opeenvolgende regimes, hebben ook in deze regering
ex-Parchami's en Khalqi's zitting. Echter, ex-communisten die ervan verdacht
worden zich schuldig gemaakt te hebben aan gewelddadigheden kunnen
waarschijnlijk zowel strafrechtelijke vervolging als wraak te vrezen hebben.
Samenvatting
In Afghanistan vinden nog steeds mensenrechtenschendingen plaats. Deze zijn
gedeeltelijk toe te schrijven aan de overgangssituatie van 23 jaar van binnenlandse
gewapende conflicten naar vrede waarin het land zich momenteel bevindt.
Daarnaast hangen zij sterk samen met de machtsverhoudingen die aan het ontstaan
zijn of die bevochten worden. Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan
zowel geschonden door groepen die niet door de regering worden gecontroleerd,
als door groepen die aan de regering verbonden zijn.
Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan door verschillende partijen en
om verschillende redenen geschonden. Weer is dit een tijd van afrekeningen en
wraakacties, onder meer tegen (vermeende) Taliban collaborateurs, maar zeer
zeker ook op het gebied van oude vetes en vijandschappen, waarbij ook politieke
rivalen worden uitgeschakeld. Dit laatste gebeurt met name door de machthebbers,
dat wil zeggen door lokale commandanten en hun manschappen en door politie,
leger en veiligheidsdienst. Deze vallen formeel onder het gezag van de centrale
regering, maar volgen in de praktijk vaak de agenda's van hun voormalige
commandanten (in Kaboel bijvoorbeeld de agenda van de (Tadzjiekse) Shura-i
Nazar). De moorden op de ministers Rahman99 en Qadir moeten volgens sommige
analyses ook in dit licht worden gezien.
99 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie
inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.
54
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Veel van de lokale schermutselingen die thans in Afghanistan plaatsvinden,
worden uitgevochten tussen commandanten en milities van verschillende etnische
groepen.
In veel gebieden in Afghanistan geldt dat etnische groepen die in dat gebied in de
minderheid zijn of geen militaire middelen tot hun beschikking hebben, potentieel
kwetsbaar zijn. Zij hebben vaak minder toegang tot schaarse middelen, zoals land,
huizen, hulpgoederen, etc. Door hun kwetsbare positie kunnen ze bovendien
gezien worden als potentiële opposanten van de lokale machthebbers. Dit geldt
overigens minder in de grote steden, omdat (machts)groepen zich hier in mindere
mate langs etnische lijnen organiseren.
De situatie voor vrouwen in Afghanistan is sterk verbeterd in die zin dat er thans
niet langer sprake is van wetgeving die de (bewegings)vrijheid van vrouwen
inperkt. Deze verbeteringen gelden echter met name in de stedelijke gebieden. In
grote delen van Afghanistan is door de conservatieve tradities de situatie na de val
van het Taliban-bewind voor vrouwen niet wezenlijk veranderd.
De basis van het huidige juridische stelsel in Afghanistan is vastgelegd in het Akkoord van Bonn. Totdat een nieuwe constitutie is aangenomen, geldt de Constitutie van 1964. Daarnaast gelden bestaande wetten en regels, voorzover deze niet in strijd zijn met het Akkoord van Bonn, internationale verdragen waarbij Afghanistan partij is of de Constitutie van 1964.
Om te komen tot een functionerend staatsapparaat en rechtssysteem is tijdens de bijeenkomst in Bonn besloten een aantal commissies in het leven te roepen die zorg moeten dragen voor het opzetten van een rechtssysteem (Juridische Commissie); het schrijven van een nieuwe constitutie (Constitutionele Commissie); een functionerend ambtenarenapparaat (Civil Service Commissie) en naleving van en respect voor de mensenrechten (Mensenrechtencommissie).
55
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Migratie
Migratiestromen en motieven
Rondom en in Afghanistan is momenteel een aantal migratiestromen te
onderscheiden: de massale terugkeer van vluchtelingen uit Pakistan, de in
vergelijking met Pakistan meer beperkte terugkeer vanuit Iran, de `displacement'
van met name Pashtuns uit het noorden, de terugkeer van ontheemden in geheel
Afghanistan naar hun herkomstgebieden, de groepen vluchtelingen aan de
Pakistaanse grens en ten slotte de beperkte, vrijwillige, terugkeer van Afghanen uit
de westerse diaspora.
Veel Afghanen die tijdens de opeenvolgende binnenlandse gewapende conflicten
in de afgelopen 23 jaar naar de buurlanden en het Westen zijn gevlucht, keren
weer terug naar Afghanistan. De motieven voor terugkeer lopen sterk uiteen van
meewerken aan de wederopbouw van hun land, tot het willen verkrijgen van een
hoge positie binnen de nieuwe overheid of een combinatie hiervan. Het
belangrijkste motief voor terugkeer zou het bewonen van het eigen huis en het
bewerken van de eigen grond zijn.
De situatie van Pashtuns die het noorden van Afghanistan zijn ontvlucht als gevolg
van een campagne van geweld en intimidatie jegens hen, is thans enigszins
verbeterd. De positie van Pashtuns in het noorden is echter nog altijd kwetsbaar. In
het grensgebied tussen de provincies Badghis en Faryab verlaten ook nu nog
Pashtuns hun woongebieden naar aanleiding van geweld en intimidatie (zie
paragraaf 3.4.2).
UNHCR heeft een toename geconstateerd van Afghanen die uit de noordelijke
gebieden naar Iran vertrekken op zoek naar werk.
Vanuit Pakistan en Iran worden Afghanen verwijderd.100 Er zijn ook Afghanen die
deze landen binnenkomen, maar er zijn geen cijfers over bekend, aangezien dit
illegaal gebeurt.
Opvang binnenlands ontheemden
In Afghanistan bevinden zich, verspreid over het hele land, ongeveer een miljoen
ontheemden. De meeste ontheemden bevinden zich in de provincies Kandahar
(ongeveer 170.000), Kaboel (ongeveer 140.000), Helmand (ongeveer 107.000) en
100 UNHCR Afghanistan update, 25 juli en 1 augustus 2002.
56
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Laghman (ongeveer 106.000). Voor een overzicht van het aantal ontheemden per
provincie zie bijlage 5.
In juli 2002 zijn ongeveer 200.000 ontheemden, geassisteerd door UNHCR en
IOM, teruggekeerd naar hun herkomstgebieden (zie bijlage 6). UNHCR verwacht
dat dit aantal dit jaar nog zal oplopen tot 400.000. De terugkeer uit de noordelijke,
centrale en westelijke regio's wordt verzorgd door IOM, de terugkeer uit de
zuidelijke en oostelijke regio's door UNHCR.
Naar schattingen van UNHCR zijn in juli 2002 nog eens ongeveer 400.000
ontheemden zonder assistentie naar hun herkomstgebieden teruggekeerd.
Aan beide zijden van de Afghaans Pakistaanse grens bij Chaman bevinden zich
ongeveer 56.000 ontheemden. Hieronder bevinden zich ongeveer 25.000 Pasthtuns
die hun woongebieden in het noorden van Afghanistan zijn ontvlucht als gevolg
van het toenemende etnische geweld jegens hen. Daarnaast gaat het om Afghanen
die hun woongebieden in Zuid-Afghanistan zijn ontvlucht wegens de aanhoudende
droogte of gevechten.101 Ongeveer 30.000 ontheemden zijn opgevangen in een
nabij de Afghaanse grensplaats Spin Boldak gesitueerd kamp, terwijl aan de
Pakistaanse kant ongeveer 26.000 Afghanen zijn gestrand in de `Chaman waiting
area'. Dit laatste opvangkamp is door de Pakistaanse regering opgezet nadat op 16
februari 2002 de regering-Musharraf te kennen had gegeven onder geen enkel
beding nieuwe Afghaanse vluchtelingen te gedogen. Het kamp beschikt
nauwelijks over voorzieningen (water, voedsel, etc.) en is gesitueerd in een
desolaat gebied zonder watervoorzieningen.
UNHCR heeft met de Afghaanse regering plannen uitgewerkt om de ontheemden
op basis van vrijwilligheid uit het grensgebied te verhuizen naar een nieuw
woongebied, genaamd Zhare Dasht. Dit gebied is gelegen aan de weg van
Kandahar naar Herat en heeft een opvangcapaciteit voor 60.000 ontheemden.
De ontheemden zullen hier eerst worden ondergebracht in tenten. Elke familie
krijgt in beginsel een perceel land van 500 m² om daarop een onderkomen te
bouwen. Daarnaast wordt zaai- en pootgoed verstrekt om het onbebouwde deel
van het perceel in cultuur te brengen. Voor de duur dat de grond nog geen eigen
gewassen oplevert, zal WFP in beginsel gedurende een periode van negen
maanden in de voedselbehoefte blijven voorzien.
Het woonplan voorziet voorts in scholen, gebedshuizen en markten. Deze
nederzetting zal onder management staan van International Save Our Soles
(Intersos). De Internationale Catholic Migration Commission (ICMC) zal het
transport en de registratie van de ontheemden op zich nemen, terwijl Medicins
Sans Frontiers (MSF) de medische faciliteiten zal verstrekken.
101 ANP, 4 juli 2002.
57
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
In de aanloop naar de winter maakt de VN zich op voor nieuwe
ontheemdenstromen als gevolg van uitputting van brandhout en voedselvoorraden.
Dit zou volgens de VN kunnen leiden tot een massale trek naar bestaande
ontheemdenkampen of tot het ontstaan van nieuwe. De VN wil dit voorkomen
door hulpgoederen voor inval van de winter over het land te verdelen en op te
slaan.
Terugkeer van vluchtelingen uit de regio
Volgens UNHCR zijn tot op heden, sinds 1 maart 2002, ruim 1,3 miljoen
vluchtelingen met behulp van UNHCR vrijwillig naar hun land teruggekeerd,
waarvan ruim 1,3 miljoen uit Pakistan en ruim 100.000 uit Iran.
De repatrianten keerden in de afgelopen vier maanden voornamelijk terug naar
Kaboel (37 procent), ook als ze hier oorspronkelijk niet vandaan komen, en naar
Nangarhar (24 procent). 5 procent keerde terug naar Kandahar. De overige
percentages zijn allemaal lager (Herat bijvoorbeeld 1,5 procent, ongeveer 16.000
personen). Voor een overzicht van de terugkeer naar provincie zie bijlage 7.
Bijna 50 procent van de terugkeerders uit Iran en Pakistan zijn Pashtun, 35 procent
Tadzjiek, 7 procent Hazara, 4 procent Oezbeek en 2 procent Turkmeen. De
Pashtuns keren met name terug naar Kaboel, de oostelijke provincies (Nangarhar)
en Kandahar in het zuiden. De Tadzjieken keren met name terug naar Kaboel,
Parwan en in mindere mate Nangarhar. De Hazara's keren met name terug naar
Kaboel en Baghlan. De relatief geringe terugkeer van Hazara's wordt wel geweten
aan de wijze waarop door de Taliban de afgelopen jaren is huisgehouden in
Centraal-Afghanistan (Hazarajat). Veel Hazara's hebben niets om naar terug te
keren. De Oezbeken en Turkmenen keren met name terug naar Noord-
Afghanistan.
De massale terugkeer van Afghaanse vluchtelingen naar Kaboel zorgt voor een
toenemende druk op de huisvesting en infrastructuur van de hoofdstad, die daarop
in het geheel niet is berekend, ook omdat veel van de huizen en infrastructuur in
de opeenvolgende binnenlandsegewapende conflicten zijn vernietigd.102 In de
afgelopen maanden hebben ongeveer 585.000 voormalige vluchtelingen en
ontheemden zich in de provincie Kaboel gevestigd, waarvan naar schatting van
UNHCR ruim de helft in de stad Kaboel. De totale populatie van de stad bedraagt
momenteel zo'n twee miljoen. Slechts een fractie van de terugkerende
vluchtelingen woonde voorheen ook in Kaboel, de overige zijn oorspronkelijk van
102 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its
implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 9.
58
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
het platteland afkomstig. Een grote groep is echter tijdens het verblijf in
ballingschap `verstedelijkt'. Kaboel wordt door de terugkerende vluchtelingen als
de veiligste plaats in Afghanistan beschouwd, vanwege de aanwezigheid van
ISAF. Hulporganisaties waarschuwen inmiddels voor het uitbreken van
epidemieën en de toename van ziektes die het gevolg zijn van een verslechterde
hygiëne in de stad.
Naar inschatting van UNHCR en UNAMA zal de bevolking van Kaboel in 2003
verdubbeld zijn en gaandeweg tot een krottenwijk verworden, indien hier thans
geen structurele maatregelen tegen worden getroffen. Het United Nations Centre
for Human Settlement (Habitat) heeft een voorstel opgesteld dat onder meer de
indentificering van ongeveer 17.000 percelen grond buiten de randsteden van en
rond Kaboel behelst. Een gelijk aantal families zou op deze percelen huizen
kunnen bouwen. Het voorstel zal worden ingebracht tijdens de International
Conference for Future Construction of Kabul City, die van 21 tot 25 september in
Kaboel zal plaatsvinden.
Bijlage 8 geeft een overzicht van het totaal aantal teruggekeerde ontheemden en
vluchtelingen uit Iran en Pakistan naar provincie. De provincies waarnaar de
grootste aantallen ontheemden en vluchtelingen terugkeren zijn Kaboel (ongeveer
585.000), Parwan (ongeveer 611.000) en Nangarhar (ongeveer 300.000). Het is
niet bekend hoeveel van de terugkeerders later zijn doorgereisd of mogelijk zijn
teruggekeerd naar de buurlanden.
Door het onverwacht grote aantal terugkeerders zijn de organisaties die
verantwoordelijk zijn voor de terugkeeroperaties, als UNHCR en IOM, in
financiële problemen gekomen en dreigen de terugkeerprogramma's te
stagneren.103
Pakistan
In Pakistan bevonden zich tot het van start gaan van het terugkeerprogramma op 1
maart 2002, naar schatting ruim 2,3 miljoen Afghaanse vluchtelingen. Zij waren
als gevolg van de opeenvolgende repressieve Afghaanse regimes de laatste
decennia naar Pakistan uitgeweken.
103 In ieder geval wordt gesnoeid op sommige van de geplande programma's en assistentie, met
name op onderwijs en gezondheidszorg. Het is de bedoeling dat de activiteiten op het gebied
van protectie, reistoelage, `assistance packages', onderdak en water wel doorgang blijven
vinden, hoewel waarschijnlijk in afgeslankte vorm. De `return packages' worden al steeds
minder, aangezien ze uit de bestaande voorraden moeten worden verschaft. Daarnaast worden
noodvoorraden aangelegd voor 200.000 mensen, voor het geval vluchtelingen in de komende
winter ergens stranden.
59
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Eind februari 2002 werd een overeenkomst gesloten inzake de vrijwillige
terugkeer van Afghaanse vluchtelingen tussen de regeringen van Pakistan en
Afghanistan en UNHCR. De terugkerende vluchtelingen worden onder het
terugkeerprogramma door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar
de provinciehoofdstad van hun keuze getransporteerd. UNHCR voorziet de
terugkeerders van plastic zeil, dekens, kleding, toiletspullen en USD 10 per
persoon, terwijl het VN World Food Programme (WFP) zorgt voor voedsel.
De terugkeeroperatie loopt via de Pakistaanse grensovergangen bij Landi Kotal en
Chaman.
Op 11 juni 2002 hebben de Afghaanse autoriteiten de Afghaans-Pakistaanse
grensovergang Torkham voor vier uur lang gesloten uit protest tegen de slechte
behandeling van terugkerende Afghaanse vluchtelingen.
60 Procent van de terugkerende Afghanen is afkomstig uit de North West Frontier
Province (NWFP), 13 procent uit Islamabad, 10 procent uit Baluchistan, 9 procent
uit Sindh en 3 procent uit Punjab. Met name de terugkeer van ex-koning Zahir
Shah op 18 april 2002 had een aanzuigende werking op het aantal repatrianten
vanuit Pakistan.
Sinds begin juli 2002 wordt UNHCR-Pakistan geconfronteerd met het fenomeen
`recyclers'. Het betreft Afghanen die in een eerder stadium al via UNHCR zijn
gerepatrieerd en zich voor een tweede maal in Pakistan aandienen om
gerepatrieerd te worden met het oogmerk voor een tweede maal de
repatriëringspremie op te strijken. UNHCR heeft om die reden in de afgelopen
weken de gedrags- en registratieregels in de Voluntary Repatriation Centers
(VRC) aangescherpt. Dit had tot resultaat dat tot dusver 57.788 familiehoofden als
`recyclers' werden geïdentificeerd. Op 6 augustus 2002 leidde dit tot een incident,
waarbij een man zich in het VRC te Islamabad in brand stak uit woede dat zijn
claim als mala fide was getypeerd. De man is op 10 augustus aan zijn
brandwonden overleden.
Overigens zouden volgens UNHCR naar schatting nog eens ruim 200.000
Afghanen zonder UNHCR-begeleiding vanuit Pakistan naar Afghanistan zijn
teruggekeerd.
In het feit dat sinds 1 maart 2002 ruim 1,3 miljoen Afghanen vrijwillig vanuit
Pakistan naar hun land zijn teruggekeerd, zien de Pakistaanse autoriteiten
aanleiding zich nu te concentreren op de repatriëring van de naar schatting nog
ongeveer een miljoen in Pakistan verblijvende Afghanen. Op 7 augustus 2002
heeft de Chief Commissionar for Afghan Refugees (CCAR) op aanwijzing van
60
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
State and Frontier Regions (SAFRON)104 alle huiseigenaren in Islamabad en
Rawalpindi verordonneerd uiterlijk 15 augustus 2002 aan het districts- of
hoofdkantoor van de plaatselijke politie een gedetailleerd overzicht te verstrekken
van de Afghanen aan wie verblijfs- of woonruimten zijn verhuurd. Volgens
SAFRON zou het gaan om een pilot-project om in kaart te brengen hoeveel
Afghanen zich in de betreffende steden bevinden. In steden met grote
concentraties Afghanen zijn soortgelijke acties verwachtbaar. De gouverneur van
de North-West Frontier Province zou zijn geïnstrueerd langs dezelfde lijnen te
opereren en zijn aandacht met name te richten op Hayatabad (een wijk in
Peshawar).
Op dit moment bevinden zich 6.242 Afghanen in detentie in Pakistan (waaronder
241 vrouwen en ongeveer 100 kinderen). De meerderheid (ruim 4.000) hiervan is
opgepakt wegens (vermeend) illegaal verblijf.
Iran
Er bevonden zich tot het van start gaan van het terugkeerprogramma op 9 april
2002, naar schatting ruim 2 miljoen Afghanen in Iran.
Iran heeft op 4 april 2002 een soortgelijke terugkeerovereenkomst als Pakistan met
Afghanistan en UNHCR gesloten. Terugkeerders vanuit Iran krijgen hetzelfde
hulppakket als vanuit Pakistan. UNHCR heeft in Iran negen registratiecentra
ingericht om de terugkeer in goede banen te leiden.
De terugkeeroperatie verloopt via twee grensovergangen; die bij Zaranj en bij
Islam Qala. De terugkeer via het zuidelijker gelegen Zaranj is soms niet mogelijk
vanwege gevechten tussen lokale krijgsheren aan de Afghaanse kant van de grens.
De meeste Afghanen keren echter terug via Islam Qala, waardoor de terugkeer
nauwelijks wordt gehinderd.
Naast het terugkeerprogramma van UNHCR, kunnen ongedocumenteerde
Afghanen zich ook tot het Iraanse ministerie van Binnenlandse Zaken (BAFIA)
wenden voor een laissez passer en transport tot de grens. Onder dit programma
zijn sinds de start van het terugkeerprogramma op 9 april 2002, 28.000 Afghanen
teruggekeerd.
UNHCR Iran heeft laten weten zich zorgen te maken over de deportaties in de
laatste paar maanden. Sinds het begin van het terugkeerprogramma zouden meer
dan 16.000 Afghanen zijn uitgezet.105 Op 10 augustus 2002 belegerden enkele
honderden Afghanen de Afghaanse ambassade in Teheran om bescherming af te
104 Zie ook het algemeen ambtsbericht `Afghanen in derde landen/Pakistan' van 15 februari 2002
met kenmerk DPV/AM-717505.
105 The News, 26 juli 2002.
61
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
dwingen tegen de door de Iraanse autoriteiten geforceerde uitzetting van
Afghanen.106
De Iraanse autoriteiten hebben eind juli 2002 aangekondigd dat
ongedocumenteerde Afghanen tot 11 augustus 2002 de tijd hebben om zich voor
repatriatie te laten registreren. Na deze datum riskeren zij arrestatie vanweg hun
illegale verblijf. Deze deadline is inmiddels verschoven naar 27 augustus.
Afghanen in Iran melden dat ze hun kinderen niet langer in kunnen schrijven bij
scholen. Deze maatregelen hebben geresulteerd in een sterke toename van het
aantal terugkeerders vanuit Iran.
UNHCR heeft aangegeven zich zorgen te maken over de druk die de Iraanse
autoriteiten uitoefenen op Afghanen om het land te verlaten. Volgens UNHCR is
dit de belangrijkste reden voor de sterke stijging van het aantal terugkeerders
onder het vrijwillige terugkeerprogramma in de afgelopen weken.107 De Iraanse
autoriteiten ontkennen druk uit te oefenen op Afghanen om het land te verlaten. 108
Adviezen van internationale organisaties
UNHCR heeft op 10 juli 2002 een advies uitgebracht ten aanzien van de terugkeer
van Afghanen uit niet-buurlanden. Hierin werd het advies van februari 2002 om de
behandeling van lopende asielaanvragen te bevriezen, ingetrokken. Asielzoekers
kunnen actief worden voorgelicht over de mogelijkheden voor terugkeer, nu
Afghanistan geschikt wordt geacht voor de (vrijwillige) terugkeer van een breed
spectrum van Afghanen. Asielaanvragen van Afghanen uit delen van het land waar
de veiligheidssituatie reden geeft tot zorg (momenteel met name het noorden en
delen van Centraal-Afghanistan) en leden van kwetsbare groepen verdienen nog
wel bijzondere aandacht. UNHCR is van mening dat het beter is als Afghanen die
reeds enige soort van status hebben ontvangen in westerse landen, hun status
behouden zeker degenen die op weg zijn naar duurzame integratie. Niet alleen
omdat sommigen van hen ook nu nog in Afghanistan te vrezen zouden hebben,
maar ook uit het meer algemene oogpunt van internationale `burden-sharing'. Per
slot van rekening sluit het terugkeerproces de noodzaak voor resettlement in
individuele gevallen niet uit.109
106 AFP, 10 augustus 2002.
107 Het wekelijkse gemiddelde lag tot nu toe rond de 6500 terugkeerders. In de eerste week van
augustus waren dit er volgens UNHCR 10.000 en volgens een BAFIA woordvoerder zelfs
20.000.
108 BBC-news, 11 augustus 2002; `VN: Iran stuurt Afghanen terug', in: NCR Handelsblad (12
augustus 2002), AFP, 13 augustus 2002.
109 UNHCR, Note on basic considerations regarding returns to Afghanistan from non-
neighbouring states (10 juli 2002).
62
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Human Rights Watch liet op 23 juli 2002 weten het nog veel te vroeg te vinden
om vrijwillige terugkeer naar Afghanistan te promoten en riep UNHCR op om het
onlangs uitgebrachte advies terzake te herroepen. Volgens Human Rights Watch
zou de boodschap van UNHCR dat de condities in Afghanistan voldoende stabiel
zijn voor grootschalige terugkeer misleidend zijn en niet overeenkomen met de
omstandigheden in het land. De situatie in Afghanistan is volgens Human Rights
Watch nog extreem onstabiel en bepaalde groepen lopen nog altijd de kans om
vervolgd te worden. De organisatie wijst er voorts op dat UNHCR nog onlangs
regeringen heeft opgeroepen niet met terugkeer te beginnen, voordat de situatie in
Afghanistan is gestabiliseerd. Daarnaast zou UNHCR zelf toegeven dat delen van
het land nog onveilig zijn.110
Ook Amnesty International riep UNHCR in juli 2002 op nog niet te beginnen met
de terugkeer van vluchtelingen naar Afghanistan, omdat de situatie in het land nog
onzeker en onveilig is.111
Beleid andere Westerse landen
Verenigd Koninkrijk
Met ingang van 11 juli 2002 is in het Verenigd Koninkrijk het beleid ten aanzien
van Afghaanse asielzoekers die niet als vluchteling worden erkend, gewijzigd. In
een statement van het Britse Home Office op 11 juli 2002 werd als reden hiervoor
gegeven dat "...the situation in Afghanistan has improved considerably in recent
months. We believe that improvement will be sustained as shown by the recent
establishment of the transitional government." Er wordt geen Exeptional Leave to
Remain (ELR) meer verleend enkel op grond van nationaliteit (categoriaal beleid
ofwel `blanket policy'). Dit laat onverlet dat de ELR nog kan worden verleend op
individuele (bijvoorbeeld humanitaire) gronden. Op 18 april 2002 was de tijd
waarvoor de ELR werd afgegeven al teruggebracht van vier naar één jaar.
Afghanen die inmiddels een ELR voor een jaar hadden verkregen, zullen niet te
maken krijgen met intrekking hiervan. Zij komen echter na afloop van dat jaar niet
in aanmerking voor verlenging van de ELR. Hetzelfde geldt voor Afghanen die
inmiddels een ELR voor vier jaar hadden verkregen.
De Britse regering heeft besloten terugkeerpremies in te stellen om vrijwillige
terugkeer aantrekkelijker te maken.
110 Human Rights Watch, `Afghanistan unsafe for refugee returns. UN refugee agency sending
`misleading' message' (23 juli 2002).
111 Amnesty International, Afghanistan. Continuing need for protection and standards for return
of Afghan refugees (juli 2002).
63
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Australië
De regering van Australië heeft in de week van 22 juli 2002 de
vluchtelingenstatussen van meer dan 300 Afghanen opnieuw bekeken, omdat de
regering het vermoeden heeft dat er op grote schaal fraude is gepleegd door
Afghanen die claimden Hazara te zijn en dit feitelijk niet waren.112
De eerste zeven Afghanen uit Australië zijn in Kaboel gearriveerd. Zij hadden
twee tot drie jaar in Australische detentiecentra doorgebracht en zijn vrijwillig en
door IOM geassisteerd teruggekeerd. IOM verschaft vrijwillige repatrianten
transport en een financiële reintegratie-premie. Dit wordt door de Australische
regering bekostigd.
Tijdens een bezoek in juni 2002 van de Australische minister voor Immigratie
Ruddock aan Kaboel, heeft hij een akkoord bereikt met de AIA over de vrijwillige
terugkeer van uitgeprocedeerde Afghaanse asielzoekers. Het zou hierbij gaan om
circa 1000 gevallen.
Denemarken
Denemarken heeft in mei 2002 een fact-finding missie in Afghanistan
uitgevoerd.113 De missie heeft in juni 2002 geleid tot afschaffing van het
besluitmoratorium, dat sinds januari gold. Denemarken voert geen categoriaal
beschermingsbeleid ten aanzien van Afghanen. Op basis van de missie vind de
Deense regering terugkeer ook gedwongen naar Afghanistan verantwoord.
Denemarken is bezig een terugkeerprogramma voor Afghanen te ontwikkelen dat
voorziet in premies bij vrijwillige terugkeer.
België
België zal per 2 september 2002 de beslisstop ten aanzien van Afghaanse
asielzoekers beëindigen. Aangezien België geen categoriaal beschermingsbeleid
kent, zullen asielverzoeken weer worden afgewezen wat zal leiden tot Afghaanse
uitgeprocedeerden.
Het einde van de beslisstop zal vergezeld gaan van het aanbieden van een
`terugkeer-pakket' voor vrijwillige terugkeer. De Belgische autoriteiten zijn
voornemens alle Afghanen die nog in de procedure zitten (ongeveer 1300) aan te
schrijven met het aanbod van het terugkeer-pakket gebruik te maken. Over de
hoogte van het aan te bieden bedrag, beraadt men zich nog.
112 `Australia begins deporting Afghan refugees', CNN (22 juli 2002).
113 De missie heeft geleid tot een openbaar rapport: Deense ministerie van Buitenlandse Zaken,
`Politiske forhold, sikkerhedssituationen og menneskerettighedsforhold I Afghanistan.
Rapport fra fact-finding mission til Islamabad og Peshawar, Pakistan og Kabul, Afghanistan
5 19 maj 2002' (Kopenhagen juni 2002).
64
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Duitsland, Zweden en Zwitserland
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat Duitsland, Zweden en Zwitserland op
korte termijn tot afschaffing van het categoriale beschermingsbeleid zullen
overgaan.
Samenvatting
Rondom en in Afghanistan is momenteel een aantal migratiestromen te
onderscheiden: de massale terugkeer van vluchtelingen uit Pakistan, de in
vergelijking met Pakistan meer beperkte terugkeer vanuit Iran, de `displacement'
van met name Pashtuns uit het noorden, de terugkeer van ontheemden in geheel
Afghanistan naar hun herkomstgebieden, de groepen vluchtelingen aan de
Pakistaanse grens en ten slotte de beperkte, vrijwillige, terugkeer van Afghanen uit
de westerse diaspora.
Veel Afghanen die tijdens de opeenvolgende binnenlandse gewapende conflicten
in de afgelopen 23 jaar naar de buurlanden en het Westen zijn gevlucht, keren
weer terug naar Afghanistan. De motieven voor terugkeer lopen sterk uiteen van
meewerken aan de wederopbouw van hun land, tot het willen verkrijgen van een
hoge positie binnen de nieuwe overheid of een combinatie hiervan. Het
belangrijkste motief voor terugkeer zou het bewonen van het eigen huis en het
bewerken van de eigen grond zijn.
Volgens UNHCR zijn tot op heden, sinds 1 maart 2002, ruim 1,3 miljoen
vluchtelingen met behulp van UNHCR vrijwillig naar hun land teruggekeerd,
waarvan ruim 1,3 miljoen uit Pakistan en ruim 100.000 uit Iran.
UNHCR heeft op 10 juli 2002 het advies uitgebracht dat asielzoekers actief
kunnen worden voorgelicht over de mogelijkheden voor terugkeer, nu Afghanistan
geschikt wordt geacht voor de (vrijwillige) terugkeer van een breed spectrum van
Afghanen. Asielaanvragen van Afghanen uit delen van het land waar de
veiligheidssituatie reden geeft tot zorg (momenteel met name het noorden en delen
van Centraal-Afghanistan) en leden van kwetsbare groepen verdienen nog wel
aandacht.
Human Rights Watch en Amnesty International vinden het nog te vroeg om
vrijwillige terugkeer naar Afghanistan te bevorderen, omdat de situatie in het land
naar hun mening nog onzeker en onveilig is.
65
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Samenvatting
Bij een analyse van de veiligheidssituatie in Afghanistan is een aantal factoren van
belang. Ten eerste zijn Taliban- en Al Qaida-eenheden nog steeds actief in het
land. Bijgevolg voeren de Verenigde Staten gevechtshandelingen uit gericht op
deze eenheden.
Ten tweede is door het ontbreken van een sterk nieuw centraal gezag in het land
(buiten Kaboel) een machtsvacuüm ontstaan, dat is opgevuld door lokale
krijgsheren. Op een aantal locaties in het hele land is sprake van gevechten tussen
deze krijgsheren.
Daaraan gekoppeld kan in het hele land een toenemende criminaliteit worden
waargenomen.
De veiligheidssituatie in en om Kaboel is als gevolg van de aanwezigheid van
ISAF relatief veilig, maar gespannen. Veilig, omdat in en om Kaboel niet door
rivaliserende krijgsheren wordt gevochten. Gespannen, omdat bepaalde
groeperingen het staatsvormingsproces in Afghanistan willen ondermijnen en er
zich nog steeds Taliban- en Al Qaida-eenheden rond de hoofdstad bevinden.
Miljoenen Afghanen zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van hulpverlening
door VN-organisaties en ngo's. Alhoewel de toegang van de humanitaire
hulpverlening tot de bevolking is toegenomen, ondervinden internationale
hulporganisaties in delen van het land hinder van de slechte veiligheidssituatie.
Internationale organisaties zijn in juni, juli en augustus het slachtoffer geworden
van gewapende aanvallen en berovingen.
Het wederopbouwproces komt langzaam van de grond, deels als gevolg van het
uitblijven van toegezegde donaties en deels als gevolg van het achterhouden van
belastinginkomsten door regionale krijgsheren. Er zijn vraagtekens te plaatsen bij
de absorptiecapaciteit van de verschillende ministeries.
Bij de samenstelling van de huidige overgangsregering is gekozen voor pragmatisme in de vorm van steun aan de (lokale) machthebbers. Als gevolg hiervan is de macht van de Tadzjieken en met name maarschalk Fahim niet ingeperkt. Daarnaast is geprobeerd de krijgsheren in de regering op te nemen in een poging de banden tussen de centrale regering en de regio's te verstevigen. De macht van de regionale krijgsheren wordt hierdoor versterkt, zonder dat vast staat of dit zal leiden tot grotere loyaliteit aan de centrale regering.
De mensenrechtensituatie in Afghanistan is, mede tegen deze achtergrond, zorgelijk. De mensenrechtenschendingen in het huidige Afghanistan zijn
66
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
gedeeltelijk toe te schrijven aan de doorwerking van 23 jaar binnenlandse
gewapende conflicten op de situatie waarin het land zich momenteel bevindt.
Daarnaast hangen zij samen met de machtsverhoudingen die aan het ontstaan zijn
of die bevochten worden. Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan
zowel geschonden door groepen die niet door de regering worden gecontroleerd,
als door groepen die aan de regering verbonden zijn.
Veel van de lokale schermutselingen die thans in Afghanistan plaatsvinden,
worden uitgevochten tussen commandanten en milities van verschillende etnische
groepen.
In veel gebieden in Afghanistan geldt dat etnische groepen die in dat gebied in de
minderheid zijn of geen militaire middelen tot hun beschikking hebben, potentieel
kwetsbaar zijn. Zij hebben vaak minder toegang tot schaarse middelen, zoals land,
huizen, hulpgoederen, etc. Door hun kwetsbare positie kunnen ze bovendien
gezien worden als potentiële opposanten van de lokale machthebbers. Dit geldt
overigens minder in de grote steden, omdat (machts)groepen zich hier in mindere
mate langs etnische lijnen organiseren.
Rondom Afghanistan is momenteel een aantal migratiestromen te onderscheiden:
de massale terugkeer van vluchtelingen uit Pakistan, de in vergelijking met
Pakistan meer beperkte terugkeer vanuit Iran, de `displacement' van met name
Pashtuns uit het noorden, de terugkeer van ontheemden in geheel Afghanistan naar
hun herkomstgebieden, de groepen vluchtelingen aan de Pakistaanse grens en ten
slotte de beperkte, vrijwillige, terugkeer van Afghanen uit de westerse diaspora.
UNHCR heeft op 10 juli 2002 het advies uitgebracht dat asielzoekers actief
kunnen worden voorgelicht over de mogelijkheden voor terugkeer, nu Afghanistan
geschikt wordt geacht voor de (vrijwillige) terugkeer van een breed spectrum van
Afghanen. Asielaanvragen van Afghanen uit delen van het land waar de
veiligheidssituatie reden geeft tot zorg (momenteel met name het noorden en delen
van Centraal-Afghanistan) en leden van kwetsbare groepen verdienen nog wel
aandacht.
Human Rights Watch en Amnesty International vinden het echter nog te vroeg om
vrijwillige terugkeer naar Afghanistan te bevorderen, omdat de situatie in het land
naar hun mening nog te onzeker en onveilig is.
67
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Literatuur
Amnesty International, Amnesty International report 2002 Afghanistan (mei
2002)
Amnesty International, Afghanistan. Continuing need for protection and standards
for return of Afghan refugees (juli 2002)
Deense ministerie van Buitenlandse Zaken, `Politiske forhold,
sikkerhedssituationen og menneskerettighedsforhold I Afghanistan. Rapport fra
fact-finding mission til Islamabad og Peshawar, Pakistan og Kabul, Afghanistan 5
19 maj 2002' (Kopenhagen juni 2002)
Human Rights Watch, Paying for the Taliban's crimes; abuses against ethnic
Pashtuns in northern Afghanistan (9 april 2002)
Human Rights Watch briefing paper, Taking cover: women in post-Taliban
Afghanistan (mei 2002)
Human Rights Watch briefing paper, On the precipe: insecurity in northern
Afghanistan (juni 2002)
International Crisis Group, The Afghan transitional administration: prospects and
perils (Brussel 30 juli 2002)
Pohly, M. en Durán, K., Nach den Taliban. Afghanistan zwischen internationalen
Machtintressen und demokratischer Erneuerung (München 2002)
Rashid, A. `Freedom isn't easy', in: Far Eastern economic review (27 juni 2002)
Rashid, A. `Heavy pressures on a fragile peace', in: Far Eastern economic review
(18 juli 2002)
United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and
its implications for international peace and security (11 juli 2002)
UNHCR, Note on basic considerations regarding returns to Afghanistan from
non-neighbouring states (10 juli 2002)
Vogelsang, W., Afghanistan, een geschiedenis (Amsterdam 2002)
68
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Bijlage(n)
69
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
I. Samenstelling van de overgangsregering
President
Hamid Karzai Pashtun
Vice-presidenten
Mohammad Qassem Fahim Tadzjiek
Karim Khalili Hazara
Amin Arsala Pashtun
Shahrani nb114
Abdullah Ali115 nb
Leden
Ministerie van Defensie Mohammad Qassem Fahim Tadzjiek
Ministerie van Binnenlandse Zaken Taj Mohammad Khan Wardak Pashtun
Ministerie van Buitenlandse Zaken Abdullah Abdullah Tadzjiek
Ministerie van Economische Zaken
en Financiën Ashraf Ghani Pashtun
Ministerie van Planning Haji Mohammad Mohaqqeq Hazara
Ministerie van Communicatie Masoum Stanikzai Pashtun
Ministerie van Volksgezondheid Suhaila Siddiqi Pashtun
Ministerie van Onderwijs Mohammad Yunus Qanooni Tadzjiek
Ministerie van Wederopbouw Mohammad Amin Farhang Pashtun
Ministerie van Publieke Werken Abdullah Ali nb
Ministerie van Landbouw Seyyed Hussein Anwari Seyyed
Ministerie van Vrouwenzaken Habiba Sarabi Hazara
Ministerie van Grenszaken Mohammad Arif Noorzai Pashtun
Ministerie van Handel Seyyed Mustafa Kazemi Seyyed
Ministerie van Luchttransport en
Toerisme Mir Wais Sadeq116 Tadzjiek
Ministerie van Kleinschalige Industrie Alim Razim Oezbeek
Ministerie van Vluchtelingen Enayatullah Nazeri Tadzjiek
Ministerie van Mijnen en Industrie Juma Mohammad Mohammedi Pashtun
Ministerie van Justitie Abbas Karimi Oezbeek
Ministerie van Informatie & Cultuur Seyyed Makhdoom Raheen Seyyed
Ministerie van Hajj117 en Moskeeën Mohammad Amin Nasiryar Pashtun
Ministerie van Stedelijke Zaken Mohammad Yousuf Pashtun Pashtun
Ministerie van Arbeid & Sociale Zaken Noor Mohammad Ahmed
114 Niet bekend (nb).
115 Opvolger van de op 6 juli 2002 vermoorde Haji Abdul Qadir.
116 Zoon van Ismael Khan.
117 De Islamitische bedevaart naar Mekka.
70
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Qarqeen Turkmeen
Ministerie van Water en Elektriciteit Ahmed Shakar Kargar Oezbeek
Ministerie van Irrigatie en Milieu Yousuf Nuristani Nuristani
Ministerie van Martelaren & Invaliden Abdullah Wardak Pashtun
Ministerie van Hoger Onderwijs Sharif Faez Tadzjiek
Ministerie van Transport Syed Ali Jawed Seyyed
Ministerie van Rurale Ontwikkeling Hanif Atmar Pashtun
Regeringsadviseurs
Mohammad Yahyaa Maroofi
Shahzadeh Massoud
Dr Qassem Fazili
Mauwlawi Muhialludin
Assadullah Waffa
Nader Ali Mahdawi
Mohammad Alem Rasekh
Qazi (rechter) Raz Mohammad Dalili
Shahbaz Ahmadzai
Mauwlawi Sidighullah
Mohammad Kabir Marzban
Sar Moaqeq Zalmai Haiwadmal
Ahmanullah Haiderzadeh
Mauwlawi Mohammad Hanif Balkhi godsdienstige zaken
Mohammad Ibrahim coördinator
Younus Qanooni interne nationale veiligheid
Zalmai Rassoul nationale veiligheid
71
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
II. Agreement on provisional arrangements in Afghanistan pending
the re-establishment of permanent government institutions
(Akkoord van Bonn)
72
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
AGREEMENT ON PROVISIONAL ARRANGEMENTS IN AFGHANISTAN
PENDING
THE RE-ESTABLISHMENT OF PERMANENT GOVERNMENT
INSTITUTIONS
The participants in the UN Talks on Afghanistan,
In the presence of the Special Representative of the Secretary-General for
Afghanistan,
Determined to end the tragic conflict in Afghanistan and promote national
reconciliation, lasting peace, stability and respect for human rights in the
country,
Reaffirming the independence, national sovereignty and territorial integrity
of Afghanistan,
Acknowledging the right of the people of Afghanistan to freely determine
their own political future in accordance with the principles of Islam,
democracy, pluralism and social justice,
Expressing their appreciation to the Afghan mujahidin who, over the years,
have defended the independence, territorial integrity and national unity of
the country and have played a major role in the struggle against terrorism
and oppression, and whose sacrifice has now made them both heroes of
jihad and champions of peace, stability and reconstruction of their beloved
homeland, Afghanistan,
Aware that the unstable situation in Afghanistan requires the
implementation of emergency interim arrangements and expressing their
deep appreciation to His Excellency Professor Burhanuddin Rabbani for
his readiness to transfer power to an interim authority which is to be
established pursuant to this agreement,
Recognizing the need to ensure broad representation in these interim
arrangements of all segments of the Afghan population, including groups
that have not been adequately represented at the UN Talks on
Afghanistan,
Noting that these interim arrangements are intended as a first step toward
the establishment of a broad-based, gender-sensitive, multi-ethnic and fully
representative government, and are not intended to remain in place
beyond the specified period of time,
Recognizing that some time may be required for a new Afghan security
force to be fully constituted and functional and that therefore other security
provisions detailed in Annex I to this agreement must meanwhile be put in
place,
Considering that the United Nations, as the internationally recognized
impartial institution, has a particularly important role to play, detailed in
Annex II to this agreement, in the period prior to the establishment of
permanent institutions in Afghanistan,
73
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Have agreed as follows:
THE INTERIM AUTHORITY
I. General provisions
1) An Interim Authority shall be established upon the official transfer of
power on 22 December 2001.
2) The Interim Authority shall consist of an Interim Administration presided
over by a Chairman, a Special Independent Commission for the Convening
of the Emergency Loya Jirga, and a Supreme Court of Afghanistan, as well
as such other courts as may be established by the Interim Administration.
The composition, functions and governing procedures for the Interim
Administration and the Special Independent Commission are set forth in
this agreement.
3) Upon the official transfer of power, the Interim Authority shall be the
repository of Afghan sovereignty, with immediate effect. As such, it shall,
throughout the interim period, represent Afghanistan in its external
relations and shall occupy the seat of Afghanistan at the United Nations
and in its specialized agencies, as well as in other international institutions
and conferences.
4) An Emergency Loya Jirga shall be convened within six months of the
establishment of the Interim Authority. The Emergency Loya Jirga will be
opened by His Majesty Mohammed Zaher, the former King of Afghanistan.
The Emergency Loya Jirga shall decide on a Transitional Authority,
including a broad-based transitional administration, to lead Afghanistan
until such time as a fully representative government can be elected through
free and fair elections to be held no later than two years from the date of
the convening of the Emergency Loya Jirga.
5) The Interim Authority shall cease to exist once the Transitional Authority
has been established by the Emergency Loya Jirga.
6) A Constitutional Loya Jirga shall be convened within eighteen months of
the establishment of the Transitional Authority, in order to adopt a new
constitution for Afghanistan. In order to assist the Constitutional Loya Jirga
prepare the proposed Constitution, the Transitional Administration shall,
within two months of its commencement and with the assistance of the
United Nations, establish a Constitutional Commission.
II. Legal framework and judicial system
1) The following legal framework shall be applicable on an interim basis
until the adoption of the new Constitution referred to above:
i) The Constitution of 1964, a/ to the extent that its provisions are
not inconsistent with those contained in this agreement, and b/ with
the exception of those provisions relating to the monarchy and to
the executive and legislative bodies provided in the Constitution;
74
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
and
ii) existing laws and regulations, to the extent that they are not
inconsistent with this agreement or with international legal
obligations to which Afghanistan is a party, or with those applicable
provisions contained in the Constitution of 1964, provided that the
Interim Authority shall have the power to repeal or amend those
laws and regulations.
2) The judicial power of Afghanistan shall be independent and shall be
vested in a Supreme Court of Afghanistan, and such other courts as may
be established by the Interim Administration. The Interim Administration
shall establish, with the assistance of the United Nations, a Judicial
Commission to rebuild the domestic justice system in accordance with
Islamic principles, international standards, the rule of law and Afghan legal
traditions.
III. Interim Administration
A. Composition
1) The Interim Administration shall be composed of a Chairman, five Vice
Chairmen and 24 other members. Each member, except the Chairman,
may head a department of the Interim Administration.
2) The participants in the UN Talks on Afghanistan have invited His
Majesty Mohammed Zaher, the former King of Afghanistan, to chair the
Interim Administration. His Majesty has indicated that he would prefer that
a suitable candidate acceptable to the participants be selected as the Chair
of the Interim Administration.
3) The Chairman, the Vice Chairmen and other members of the Interim
Administration have been selected by the participants in the UN Talks on
Afghanistan, as listed in Annex IV to this agreement. The selection has
been made on the basis of professional competence and personal integrity
from lists submitted by the participants in the UN Talks, with due regard to
the ethnic, geographic and religious composition of Afghanistan and to the
importance of the participation of women.
4) No person serving as a member of the Interim Administration may
simultaneously hold membership of the Special Independent Commission
for the Convening of the Emergency Loya Jirga.
B. Procedures
1) The Chairman of the Interim Administration, or in his/her absence one of
the Vice Chairmen, shall call and chair meetings and propose the agenda
for these meetings.
2) The Interim Administration shall endeavour to reach its decisions by
consensus. In order for any decision to be taken, at least 22 members
must be in attendance. If a vote becomes necessary, decisions shall be
taken by a majority of the members present and voting, unless otherwise
75
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
stipulated in this agreement. The Chairman shall cast the deciding vote in
the event that the members are divided equally.
C. Functions
1) The Interim Administration shall be entrusted with the day-to-day
conduct of the affairs of state, and shall have the right to issue decrees for
the peace, order and good government of Afghanistan.
2) The Chairman of the Interim Administration or, in his/her absence, one
of the Vice Chairmen, shall represent the Interim Administration as
appropriate.
3) Those members responsible for the administration of individual
departments shall also be responsible for implementing the policies of the
Interim Administration within their areas of responsibility.
4) Upon the official transfer of power, the Interim Administration shall have
full jurisdiction over the printing and delivery of the national currency and
special drawing rights from international financial institutions. The Interim
Administration shall establish, with the assistance of the United Nations, a
Central Bank of Afghanistan that will regulate the money supply of the
country through transparent and accountable procedures.
5) The Interim Administration shall establish, with the assistance of the
United Nations, an independent Civil Service Commission to provide the
Interim Authority and the future Transitional Authority with shortlists of
candidates for key posts in the administrative departments, as well as
those of governors and uluswals, in order to ensure their competence and
integrity.
6) The Interim Administration shall, with the assistance of the United
Nations, establish an independent Human Rights Commission, whose
responsibilities will include human rights monitoring, investigation of
violations of human rights, and development of domestic human rights
institutions. The Interim Administration may, with the assistance of the
United Nations, also establish any other commissions to review matters not
covered in this agreement.
7) The members of the Interim Administration shall abide by a Code of
Conduct elaborated in accordance with international standards.
8) Failure by a member of the Interim Administration to abide by the
provisions of the Code of Conduct shall lead to his/her suspension from
that body. The decision to suspend a member shall be taken by a two-
thirds majority of the membership of the Interim Administration on the
proposal of its Chairman or any of its Vice Chairmen.
9) The functions and powers of members of the Interim Administration will
be further elaborated, as appropriate, with the assistance of the United
Nations.
76
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
IV. The Special Independent Commission for the Convening of the
Emergency Loya Jirga
1) The Special Independent Commission for the Convening of the
Emergency Loya Jirga shall be established within one month of the
establishment of the Interim Authority. The Special Independent
Commission will consist of twenty-one members, a number of whom
should have expertise in constitutional or customary law. The members will
be selected from lists of candidates submitted by participants in the UN
Talks on Afghanistan as well as Afghan professional and civil society
groups. The United Nations will assist with the establishment and
functioning of the commission and of a substantial secretariat.
2) The Special Independent Commission will have the final authority for
determining the procedures for and the number of people who will
participate in the Emergency Loya Jirga. The Special Independent
Commission will draft rules and procedures specifying (i) criteria for
allocation of seats to the settled and nomadic population residing in the
country; (ii) criteria for allocation of seats to the Afghan refugees living in
Iran, Pakistan, and elsewhere, and Afghans from the diaspora; (iii) criteria
for inclusion of civil society organizations and prominent individuals,
including Islamic scholars, intellectuals, and traders, both within the
country and in the diaspora. The Special Independent Commission will
ensure that due attention is paid to the representation in the Emergency
Loya Jirga of a significant number of women as well as all other segments
of the Afghan population.
3) The Special Independent Commission will publish and disseminate the
rules and procedures for the convening of the Emergency Loya Jirga at
least ten weeks before the Emergency Loya Jirga convenes, together with
the date for its commencement and its suggested location and duration.
4) The Special Independent Commission will adopt and implement
procedures for monitoring the process of nomination of individuals to the
Emergency Loya Jirga to ensure that the process of indirect election or
selection is transparent and fair. To pre-empt conflict over nominations, the
Special Independent Commission will specify mechanisms for filing of
grievances and rules for arbitration of disputes.
5) The Emergency Loya Jirga will elect a Head of the State for the
Transitional Administration and will approve proposals for the structure and
key personnel of the Transitional Administration.
V. Final provisions
1) Upon the official transfer of power, all mujahidin, Afghan armed forces
and armed groups in the country shall come under the command and
77
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
control of the Interim Authority, and be reorganized according to the
requirements of the new Afghan security and armed forces.
2) The Interim Authority and the Emergency Loya Jirga shall act in
accordance with basic principles and provisions contained in international
instruments on human rights and international humanitarian law to which
Afghanistan is a party.
3) The Interim Authority shall cooperate with the international community in
the fight against terrorism, drugs and organized crime. It shall commit itself
to respect international law and maintain peaceful and friendly relations
with neighbouring countries and the rest of the international community.
4) The Interim Authority and the Special Independent Commission for the
Convening of the Emergency Loya Jirga will ensure the participation of
women as well as the equitable representation of all ethnic and religious
communities in the Interim Administration and the Emergency Loya Jirga.
5) All actions taken by the Interim Authority shall be consistent with
Security Council resolution 1378 (14 November 2001) and other relevant
Security Council resolutions relating to Afghanistan.
6) Rules of procedure for the organs established under the Interim
Authority will be elaborated as appropriate with the assistance of the
United Nations.
This agreement, of which the annexes constitute an integral part, done in
Bonn on this 5th day of December 2001 in the English language, shall be
the authentic text, in a single copy which shall remain deposited in the
archives of the United Nations. Official texts shall be provided in Dari and
Pashto, and such other languages as the Special Representative of the
Secretary-General may designate. The Special Representative of the
Secretary-General shall send certified copies in English, Dari and Pashto
to each of the participants.
For the participants in the UN Talks on Afghanistan:
Ms. Amena Afzali
Mr. S. Hussain Anwari
Mr. Hedayat Amin Arsala
Mr. Sayed Hamed Gailani
Mr. Rahmatullah Musa Ghazi
Eng. Abdul Hakim
Mr. Houmayoun Jareer
Mr. Abbas Karimi
Mr. Mustafa Kazimi
Dr. Azizullah Ludin
Mr. Ahmad Wali Massoud
Mr. Hafizullah Asif Mohseni
Prof. Mohammad Ishaq Nadiri
78
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Mr. Mohammad Natiqi
Mr. Yunus Qanooni
Dr. Zalmai Rassoul
Mr. H. Mirwais Sadeq
Dr. Mohammad Jalil Shams
Prof. Abdul Sattar Sirat
Mr. Humayun Tandar
Mrs. Sima Wali
General Abdul Rahim Wardak
Mr. Pacha Khan Zadran
Witnessed for the United Nations by:
Mr. Lakhdar Brahimi
Special Representative of the Secretary-General for Afghanistan
79
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
ANNEX I
INTERNATIONAL SECURITY FORCE
1. The participants in the UN Talks on Afghanistan recognize that the
responsibility for providing security and law and order throughout the
country resides with the Afghans themselves. To this end, they pledge their
commitment to do all within their means and influence to ensure such
security, including for all United Nations and other personnel of
international governmental and non-governmental organizations deployed
in Afghanistan.
2. With this objective in mind, the participants request the assistance of the
international community in helping the new Afghan authorities in the
establishment and training of new Afghan security and armed forces.
3. Conscious that some time may be required for the new Afghan security
and armed forces to be fully constituted and functioning, the participants in
the UN Talks on Afghanistan request the United Nations Security Council
to consider authorizing the early deployment to Afghanistan of a United
Nations mandated force. This force will assist in the maintenance of
security for Kabul and its surrounding areas. Such a force could, as
appropriate, be progressively expanded to other urban centres and other
areas.
4. The participants in the UN Talks on Afghanistan pledge to withdraw all
military units from Kabul and other urban centers or other areas in which
the UN mandated force is deployed. It would also be desirable if such a
force were to assist in the rehabilitation of Afghanistan's infrastructure.
* * *
80
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
ANNEX II
ROLE OF THE UNITED NATIONS DURING THE INTERIM PERIOD
1. The Special Representative of the Secretary-General will be responsible
for all aspects of the United Nations' work in Afghanistan.
2. The Special Representative shall monitor and assist in the
implementation of all aspects of this agreement.
3. The United Nations shall advise the Interim Authority in establishing a
politically neutral environment conducive to the holding of the Emergency
Loya Jirga in free and fair conditions. The United Nations shall pay special
attention to the conduct of those bodies and administrative departments
which could directly influence the convening and outcome of the
Emergency Loya Jirga.
4. The Special Representative of the Secretary-General or his/her delegate
may be invited to attend the meetings of the Interim Administration and the
Special Independent Commission on the Convening of the Emergency
Loya Jirga.
5. If for whatever reason the Interim Administration or the Special
Independent Commission were actively prevented from meeting or unable
to reach a decision on a matter related to the convening of the Emergency
Loya Jirga, the Special Representative of the Secretary-General shall,
taking into account the views expressed in the Interim Administration or in
the Special Independent Commission, use his/her good offices with a view
to facilitating a resolution to the impasse or a decision.
6. The United Nations shall have the right to investigate human rights
violations and, where necessary, recommend corrective action. It will also
be responsible for the development and implementation of a programme of
human rights education to promote respect for and understanding of
human rights.
* * *
81
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
ANNEX III
REQUEST TO THE UNITED NATIONS BY THE PARTICIPANTS AT THE
UN TALKS ON AFGHANISTAN
The participants in the UN Talks on Afghanistan hereby
1. Request that the United Nations and the international community take
the necessary measures to guarantee the national sovereignty, territorial
integrity and unity of Afghanistan as well as the non-interference by foreign
countries in Afghanistan's internal affairs;
2. Urge the United Nations, the international community, particularly donor
countries and multilateral institutions, to reaffirm, strengthen and
implement their commitment to assist with the rehabilitation, recovery and
reconstruction of Afghanistan, in coordination with the Interim Authority;
3. Request the United Nations to conduct as soon as possible (i) a
registration of voters in advance of the general elections that will be held
upon the adoption of the new constitution by the constitutional Loya Jirga
and (ii) a census of the population of Afghanistan.
4. Urge the United Nations and the international community, in recognition
of the heroic role played by the mujahidin in protecting the independence
of Afghanistan and the dignity of its people, to take the necessary
measures, in coordination with the Interim Authority, to assist in the
reintegration of the mujahidin into the new Afghan security and armed
forces;
5. Invite the United Nations and the international community to create a
fund to assist the families and other dependents of martyrs and victims of
the war, as well as the war disabled;
6. Strongly urge that the United Nations, the international community and
regional organizations cooperate with the Interim Authority to combat
international terrorism, cultivation and trafficking of illicit drugs and provide
Afghan farmers with financial, material and technical resources for
alternative crop production.
* * *
82
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
ANNEX IV
COMPOSITION OF THE INTERIM ADMINISTRATION
Chairman: Hamid Karzai
Vice Chairmen:
Vice-Chair & Women's Affairs: Dr. Sima Samar
Vice-Chair & Defence: Muhammad Qassem Fahim
Vice-Chair & Planning: Haji Muhammad Mohaqqeq
Vice-Chair & Water and Electricity: Shaker Kargar
Vice-Chair & Finance: Hedayat Amin Arsala
Members:
Department of Foreign Affairs: Dr. Abdullah Abdullah
Department of the Interior: Muhammad Yunus Qanooni
Department of Commerce: Seyyed Mustafa Kazemi
Department of Mines & Industries: Muhammad Alem Razm
Department of Small Industries: Aref Noorzai
Department of Information & Culture: Dr. Raheen Makhdoom
Department of Communication: Ing. Abdul Rahim
Department of Labour & Social Affairs: Mir Wais Sadeq
Department of Hajj & Auqaf: Mohammad Hanif Hanif Balkhi
Department of Martyrs & Disabled: Abdullah Wardak
Department of Education: Abdul Rassoul Amin
Department of Higher Education: Dr. Sharif Faez
Department of Public Health: Dr. Suhaila Seddiqi
Department of Public Works: Abdul Khaliq Fazal
Department of Rural Development: Abdul Malik Anwar
Department of Urban Development: Haji Abdul Qadir
Department of Reconstruction: Amin Farhang
Department of Transport: Sultan Hamid Sultan
Department for the Return of Refugees: Enayatullah Nazeri
Department of Agriculture: Seyyed Hussein Anwari
Department of Irrigation: Haji Mangal Hussein
Department of Justice: Abdul Rahim Karimi
Department of Air Transport & Tourism: Abdul Rahman
Department of Border Affairs: Amanullah Zadran
* * *
83
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
III. Afghaanse Constitutie van 1964
84
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
The constitution of Afghanistan 1964
Government of Afghanistan
In the name of god, the almighty and the just to reorganize the national life of Afghanistan
according to the requirements of the times and on the basis of the realities of national
history and culture; to achieve justice and equality; to establish political, economic and
social democracy; to organize the functions of the state and its branches to ensure liberty
and welfare of the individual and the maintenance of the general order; to achieve a
balanced development of all phases of life in Afghanistan; and to form, ultimately, a
prosperous and progressive society based on social cooperation and preservation of human
dignity; we, the people of Afghanistan, conscious of the historical changes which have
occurred in our life as a nation and as a part of human society, while considering the above
mentioned values to be the right of all human societies, have, under the leadership of his
majesty Mohammed Zahir Shah, the king of Afghanistan and the leader of its national life,
framed this constitution for ourselves and the generations to come.
The state
Article 1
Afghanistan is a constitutional monarchy; an independent, unitary and indivisible state.
Sovereignty in Afghanistan belongs to the nation. The Afghan nation is composed of all
those individuals who possess the citizenship of the state of Afghanistan in accordance
with the provisions of the law. The word Afghan shall apply to each such individual.
Article 2
Islam is the sacred religion of Afghanistan. Religious rites performed by the state shall be
according to the provisions of the hanafi doctrine. Non muslim citizens shall be free to
perform their rituals within the limits determined by laws for public decency and public
peace.
Article 3
From amongst the languages of Afghanistan, Pashtu and Dari shall be the official
languages.
Article 4
The flag of Afghanistan is tri color (black, red and green) all pieces joined together
vertically from left to right in equal proportions; the breadth of each strip equalling half of
its length, having in the middle the insignia of the mehrab (an arch in a mosque where the
85
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
praying congregation stands, facing the kaaba in Mecca) and the mender (a many tiered
pulpit placed to the right of the methrab in a mosque, from which addresses are delivered)
in white, flanked by two flags and ensconced in two sheaves of wheat.
Article 5
The capital of Afghanistan is the city of Kabul.
The king
Article 6
In Afghanistan, the king personifies the sovereignty.
Article 7
The king is the protector of the basic principles of the sacred religion of islam, the
guardian of Afghanistan's independence and territorial integrity, the custodian of its
constitution are the center of its national unity.
Article 8
The king shall be an Afghan national, a muslim and a follower of the hanafi doctrine.
Article 9
The king has the following rights and duties:
1) holds supreme command of the armed forces of Afghanistan.
2) declares war and armistice.
3) summons and inaugurates the Loya Jirga (great council).
4) inaugurates the ordinary session of the shura (parliament),
5) summons and inaugurates the extraordinary sessions of the shura (parliament).
6) dissolves the shura (parliament) and decrees new elections, which shall be held within
three months from the date of the dissolution of the shura (parliament),
7) signs laws and proclaims their enforcement.
8) issues ordinances,
9) grants credentials for conclusion of international treaties, in accordance with the
provisions of the law.
10) signs international treaties,
11) appoints the prime minister and accepts his resignation. Appoints ministers on the
recommendation of the prime minister and accepts their resignations.
86
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
12) appoints the non elected members of the meshrano jirga (house of the elders) and
appoints its president from amongst its members.
13) appoints the chief justice and justices of the supreme court.
14) appoints judges and high ranking civil and military officials and grants them retirement
in accordance with the provisions of the law.
15) accredits the heads of Afghanistan's diplomatic missions to foreign states; appoints
permanent representatives of Afghanistan to international organizations and accepts the
credentials of foreign diplomatic representatives.
16) proclaims and ends the state of emergency.
17) remits and pardons sentences.
Article 10
Coin is minted in the name of the king.
Article 11
The name of the king is mentioned in khutbas (the khutba is an address delivered as a
religious rite on occasions specified in the islamic religion.)
Article 12
Medals are awarded by the king in accordance with the terms of the law. The award of
medals shall not carry any material benefit.
Article 13
The royal expenditures shall be fixed in the state budget according to the law of the royal
expenses.
Article 14
The exercise of rights and duties described under this title shall be subject to the limits
prescribed by the provisions of this constitution.
Article 15
The king is not accountable and shall be respected by all. He takes the following oath, in
the presence of the members of the royal family, the members of the government and the
justices of the Supreme Court, in a joint sitting of both houses of the shura (parliament). 'In
the name of god, the great, I swear to be conscious of his omnipresence in all my actions,
that I shall protect the sacred principles of the religion of islam, shall guard the
constitution, shall protect the independence and territorial integrity of the country as well
87
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
as the laws of the state and the rights of the people; and, invoking divine assistance, shall
reign in accordance with the provisions of the constitution of Afghanistan and devote my
efforts to the well being and progress of the Afghan nation.'
Article 16
The succession to the throne of Afghanistan shall continue in the house of his majesty
Mohammed Nadir Shah, the martyr, in accordance with the provisions of this constitution.
Article 17
Should the king resolve to abdicate, he shall inform a council consisting of the president of
the wolesi jirga (house of the people), the president of the meshrano jirga (house of the
elders), the prime minister, the chief justice and the minister of the royal court and,
thereafter, convene a meeting of the Loya Jirga (grand council) within a period of seven
days and announce therein his abdication in person or through the minister of court. If the
Loya Jirga (grand council) attests that the abdication has stemmed from the date of the
attestation.
Article 18
On the king's abdication or death, the throne shall pass on to his eldest son. If the eldest
son of the king lacks the qualifications set forth in this constitution, the throne shall pass
on to his second son and so on.
Article 19
Whenever the king abdicates or dies without a son possessing the qualifications to become
the king, the throne shall pass on to the oldest of the king's brothers. In case the oldest of
the king's brothers lacks the qualifications needed, the throne shall pass on to the second
brother in line and so on. If the king does not have a brother possessing the qualifications
required for the king, his successor shall be elected from amongst the male lineal
descendants of his majesty Mohammed Nadir Shah, the martyr. In this case the king shall
be elected by an electoral college consisting of the Loya Jirga (grand council), the
government, and the justices of the Supreme Court. This electoral college shall be
summoned by the prime minister, in the case of the death of the king within fifteen days
from the date of the demise and in the case of abdication within seven days from the date
when the king's abdication becomes effective. The decision of this electoral college shall
be by a majority of votes of the members present and shall be considered effective upon
the consent of the person chosen as the king. The minister of court shall act as regent from
the time of the death of the king or the validation of his abdication until the election of his
successor.
88
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 20
The king shall, when he decides to travel out of the country, appoint one or more persons
to act as his regent or regents. This person or persons shall, during the absence of the king
and on his behalf, discharge the royal functions in accordance with the provisions of this
constitution and within the limits of the authority delegated to him or them by the king.
The following persons shall not be appointed as regent:
1) the prime minister
2) the president of the wolesi jirga (house of the people)
3) the president of the meshrano jirga (house of the elders)
4) the chief justice
Article 21
In case the king dies before his successor has completed twenty years of life, the queen
shall act as regent until his successor reaches the stipulated age. In case the queen be not
living, the electoral college, provided under article 19 of this constitution, shall elect
someone from amongst the male lineal descendants of his majesty Mohammed Nadir
Shah, the martyr, to act as regent.
Article 22
Whenever the king abdicates and his successor has not completed twenty years of life, the
electoral college, provided under article 19 shall elect someone from amongst the male
lineal descendants of his majesty Mohammed Nadir Shah, the martyr, to act as regent until
the successor reaches the stipulated age.
Article 23
The regent of the king must possess the qualifications specified in article 8. The regent
shall perform the royal functions in accordance with the provisions of this constitution. In
the case of the queen acting as regent, the exercise of the authority described in section two
of article 9, shall take place with the advice of the government. The regent, during the
tenure of his office, cannot engage in any other profession. The person elected as regent be
virtue of articles 21 and 22 of this constitution shall never be elected as the king of
Afghanistan. During the period of regency, the provisions relating to succession under the
title 'king' of this constitution shall not be amended.
89
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 24
The royal house is composed of the sons, the daughters, the brothers and the sisters of the
king and their husbands, wives, sons and daughters; and the paternal uncles and the sons of
the paternal uncles of the king. In the official protocol of the sate, the royal house comes
after the king and the queen. The expenditure of the royal house shall be fixed in the
budget of the royal expenses. Titles of nobility are exclusively confined to the royal house
and shall be assigned in accordance with the provisions of the law. Members of the royal
house shall not participate in political parties, and shall not hold the following offices:
1) prime minister or minister
2) member of the shura (parliament)
3) justice of the Supreme Court
Members of the royal house shall maintain their status as members of the royal house as
long as they live.
The basic rights and duties of the people
Article 25
The people of Afghanistan, without any discrimination or preference, have equal rights and
obligations before the law.
Article 26
Liberty is the natural right of the human being. This right has no limitations except the
liberty of others and public interest as defined by the law. The liberty and dignity of the
human being are inviolable and inalienable. The state has the duty to respect and protect
the liberty and dignity of the individual. No deed is considered a crime except by virtue of
a law in force before its commission. No one may be punished except by the order of a
competent court rendered after an open trial held in the presence of the accused. No one
may be punished except under the provisions of a law that has come into effect before the
commission of the offense with which the accused is charged. No one may be pursued or
arrested except in accordance with the provisions of the law. No one may be detained
except on order of a competent court, in accordance with the provisions of the law.
Innocence is the original state; the accused is considered to be innocent unless found guilty
by a final judgment of a court of law. Crime is a personal deed. Pursuit, arrest or detention
of the accused and the execution of sentence against him does not affect any other person.
Torturing a human being is not permissible. No one can torture or issue orders to torture a
person even for the sake of discovering facts, even if the person involved is under pursuit,
arrest or detention or is condemned to a sentence. Imposing punishment incompatible with
human dignity is not permissible. A statement obtained from an accused or any other
90
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
person by compulsion is not valid. Confession of a crime means the admission made by an
accused willingly and in full possession of his senses before a competent court with regard
to the commission of a crime legally attributed to him. Every person has the right to
appoint defense counsel for the removal of a charge legally attributed to him. Indebtedness
of one to another cannot cause deprivation or curtailment of the liberty of the debtor. The
ways and means of recovering debt shall be specified in the law. Every Afghan is entitled
to travel within the territory of the state and settle anywhere except in areas prohibited by
the law. Similarly, every Afghan has a right to travel outside of Afghanistan and return to
Afghanistan according to the provisions of the law. No Afghan shall be sentenced to
banishment from Afghanistan or within its territory.
Article 27
No Afghan accused of a crime can be extradited to a foreign state.
Article 28
A person's residence is inviolable. No one, including the state can enter or search a
residence without the permission of the resident or the orders of a competent court and in
accordance with the conditions and procedure specified by the law. In cases of witnessed
crimes the responsible officer can enter or search the residence of a person without the
permission of the resident or the prior writ of the court on his personal responsibility. The
officer is bound to get the order of the court within the time limit set by the law after his
entry into the house or its search.
Article 29
Property is inviolable. No one's property can be confiscated except in accordance with the
provision of the law and the decision of a competent court. Expropriation is allowed only
for securing public interest, against an advance equitable compensation, in accordance with
the provisions of the law. No one shall be prohibited from acquiring property and
exercising the right of ownership of the same, within the limitations of the law. The ways
of utilizing property shall be regulated and guided by the law, for securing the public
interest. Investigations and declarations of a person's property can be made only in
accordance with the provisions of the law. Foreign states and nationals are not entitled to
own immovable property in Afghanistan. Subject to the approval of the government,
immovable property may be sold to the diplomatic missions of foreign states on a
reciprocal basis and also to those international organizations to which the state of
Afghanistan is a member.
91
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 30
The freedom and secrecy of people's communications, whether by writing, telephone,
telegraph or other medium, are inviolable. The state has no right to search personal
communications except by the order of a competent court and in accordance with the
provisions of the law. In urgent cases, defined by the law, the official responsible can
search communications on his responsibilities, without the prior permission of the court.
The official concurrently is bound to obtain, after the search, the decision of the court
within the time limit set under the law.
Article 31
Freedom of thought and expression is inviolable. Every Afghan has the right to express his
thoughts in speech, in writing, in pictures and by other means, in accordance with the
provisions of the law. Every Afghan has the right to print and publish ideas in accordance
with the provisions of the law, without submission in advance to the authorities of the
state. The permission to establish and own public printing houses and to issue publications
is granted only to the citizens and the state of Afghanistan, in accordance with the
provisions of the law. The establishment and operation of public radio transmission and
telecasting is the exclusive right of the state.
Article 32
Afghan citizens have the right to assemble unarmed, without prior permission of the state,
for the achievement of legitimate and peaceful purposes, in accordance with the provisions
of the law. Afghan citizens have the right to establish, in accordance with the provisions of
the law, associations for the realization of material or spiritual purposes.
Afghan citizens have the right to form political parties, in accordance with the terms of the
law, provided that:
1) the aims and activities of the party and the ideas of which the organization of the party
is based are not opposed to the values embodied in this constitution.
2) the organization and financial resources of the party are open. A party formed in
accordance with the provisions of the law cannot be dissolved without due process of the
law and the order of the Supreme Court.
Article 33
Anyone who, without due cause, suffers damage from the administration is entitled to
compensation and may file a suit in a court for its recovery. The state cannot, except in
92
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
cases specified by the law, resort to the recovery of its dues without the order of a
competent court.
Article 34
Education is the right of every Afghan and shall be provided free of charge by the state and
citizens of Afghanistan. The aim of the state is to reach a stage where suitable facilities for
education will be made available to all Afghans, in accordance with the provisions of the
law. The government is obliged to prepare and implement a program for balanced and
universal education in Afghanistan. It is the duty of the state to guide and supervise
education. Primary education is compulsory for all children in areas where facilities for
this purpose are provided by the state. The state alone has the right and duty to establish
and administer the institutions of public and higher learning. Outside this sphere, Afghan
nationals are entitled to establish technical and literacy schools. Conditions for the
establishment of such schools, their curricula and the conditions of learning in such
schools are to be determined by law. The government may grant permission, in accordance
with the provisions of the law, to foreign persons to establish private schools for the
exclusive use of foreigners.
Article 35
It is the duty of the state to prepare and implement an effective program for the
development and strengthening of the national language, Pashtu.
Article 36
It is the duty of the state to provide, within the limits of its means, balanced facilities for
the prevention and treatment of diseases for all Afghans. The will of the state in this regard
is to reach a stage where suitable medical facilities will be made available to all Afghans.
Article 37
Work is the right and precept of every Afghan who the capability to do it. The main
purpose of laws designed to systematize labor is to reach a stage where the rights and
interests of all categories of laborers are protected, suitable conditions of work are
provided and the relations between the workers and employers are organized on a just and
progressive basis. The citizens of Afghanistan are admitted to the service of the state on
the basis of their qualifications and in accordance with the provisions of the law. Work and
trade may be freely chosen, within the conditions determined by the law. Forced labor
even for the benefit of the state is not permissible. The prohibition of forced labor shall not
be so construed as to affect the implementation of the laws governing the organization of
collective work for the public interest.
93
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 38
Every Afghan is bound to pay tax and duty to the state. No duty or tax of any kind shall be
levied without the provisions of the law. The rate of tax and duty as well as the method of
payment shall be determined by law with consideration for social justice. The provisions of
this article are applicable to foreign persons as well.
Article 39
It is the sacred duty of all citizens of Afghanistan to defend their country. All citizens of
Afghanistan are bound to perform military service in accordance with the provisions of the
law.
Article 40
It is the duty of all the people of Afghanistan to follow the provisions of the constitution;
to bear loyalty to the king and respect him; to obey laws; to have due consideration for
public order and piece; to protect the interests of the homeland and to participate in the
nations life.
The shura (parliament)
Article 41
The shura (parliament) in Afghanistan manifests the will of the people and represents the
whole of the nation. The people of Afghanistan participate through the shura (parliament)
in the political life of the country. Although elected from a particular constituency each
member of the shura (parliament) shall at the time of expressing his opinion, take the
general interest of the whole of Afghanistan as the basis for his judgment.
Article 42
The shura (parliament) consists of two houses:
1) wolesi jirga (house of the people)
2) meshrano jirga (house of the elders)
Article 43
Members of the wolesi jirga (house of the people) shall be elected by the people of
Afghanistan in a free, universal, secret and direct election, in accordance with the
provisions of the law. For this purpose Afghanistan shall be divided into electoral
constituencies, the number and limits of which are fixed by the law. Each constituency
94
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
shall return one member. The candidate who obtains the largest number of votes cast in his
constituency, in accordance with the provisions of the law, shall be recognized as the
representative of that constituency.
Article 44
Members of the wolesi jirga (house of the people) shall be elected for a period of four
years, which is one term of the legislature. Whenever the shura (parliament) is dissolved,
in accordance with the provisions of the constitution, a new wolesi jirga (house of the
people) shall be elected for another legislative term. However, the termination date of the
outgoing house is so regulated that the ensuing session of the wolesi jirga (house of the
people) commences on the date stipulated in article 59.
Article 45
Members of the meshrano jirga (house of the elders) shall be nominated and elected as
follows:
1) one third of the members shall be appointed by the king for a period of five years from
amongst well informed and experienced persons.
2) the remaining two thirds of the members shall be elected as follows: a) each provincial
council shall elect one of its members to the meshrano jirga (house of the elders) for a
period of three years. B) the residents of each province shall elect one person for a period
of four years by a free, universal, secret and direct election.
Article 46
Qualifications for voters shall be specified in the electoral law. Persons appointed or
elected for membership in the shura (parliament) must meet the following requirements in
addition to their qualifications as voters:
1) must have acquired Afghan nationality at least ten years prior to the date of nomination
or election.
2) must not have been punished by a court with deprivation of political rights after the
promulgation of this constitution.
3) must be able to read and write.
4) members of the wolesi jirga (house of the people) must have completed the age of 25 at
the time of the election and those of the meshrano jirga (house of the elders) the age of 30
at the time of their nomination or election.
95
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 47
The head and members of the government, judges, officers and members of the armed
forces, officials and other personnel of the administration cannot be appointed or elected to
the shura (parliament) while they are in service.
Article 48
No person can be a member of both houses simultaneously.
Article 49
Elections shall be governed by the electoral law subject to the provisions of the
constitution. No bill to amend the electoral law may be entertained on the agenda of either
house of the shura (parliament) during the last two years of the legislative term of the
wolesi jirga (house of the people).
Article 50
Documents of membership are authenticated in each house by the house itself. The
procedure of authentication shall be specified in the rules of procedure of the house
concerned.
Article 51
No legal proceedings can be brought against a member of the shura (parliament) for
expressing an opinion or idea while performing his duty inside or outside the shura
(parliament). Whenever a member of the shura (parliament) is accused of an offense, the
official responsible shall communicate the matter to the house of which the accused is a
member. The legal proceedings against the accused shall be initiated when the house votes
its approval by a two thirds majority of its members. The house can also rescind its
permission by a two thirds majority vote of its members. In the case of a witnessed crime
the official responsible can start legal proceedings and arrest a member of the shura
(parliament) without the permission of the house to which he belongs. Whenever legal
proceedings demand the detention of the accused in accordance with the provisions of the
law, the official responsible is bound to communicate the matter immediately to the house
concerned, and with its permission may detain the accused. In case the accusation occurs
during the period where the house is not in session, permission for detention shall be
obtained from the executive council of the house. The decision of the executive council
shall be placed before the house at its next session for appropriate action.
96
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 52
Members of the shura (parliament) cannot undertake any other profession. This rule does
not apply to agriculture and other free enterprises.
Article 53
Suitable salaries shall be fixed in accordance with the law for members of shura
(parliament).
Article 54
Every member of shura (parliament) is entitled to express his views on the subject of
debate in his house, in accordance with the rules of procedure.
Article 55
The two houses meet separately but at the same time. The meshrano jirga (house of the
elders) can hold extraordinary sessions to study the budget proposals of the state during the
time when the wolesi jirga (house of the people) is adjourned. A joint session of the two
houses of shura (parliament) is held when the king inaugurates the new shura (parliament)
or addresses the annual session of the shura (parliament).
Article 56
The members of the government may attend the meetings of both houses of shura
(parliament). Each house may demand the presence of the head or members of the
government at its meetings.
Article 57
Debates in both houses are open except when the government, the president of the house or
at least ten members request a secret session, and the house grants its approval. The house
can, with a two thirds majority of the members, convene secret proceedings into open
debate. The proceedings of both houses of shura (parliament) are recorded. Nobody may
enter the meeting place of the shura (parliament) by force. Violators shall be punished
according to the law.
Article 58
Except in cases clearly defined in this constitution, decisions in each house shall be made
by a majority vote of the members present.
97
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 59
Each house of shura (parliament) holds one ordinary session per year, which opens on the
22nd of meezan. The number of annual sessions can be increased by law. In such cases the
law shall regulate the opening date of the session and its duration. The working period of
each house of shura (parliament) is seven months per year. This period may be extended
by each house according to the requirements of its business. During the recess period, an
extraordinary session of shura (parliament) may be summoned by the king; or on a request
by the government, the president of one of the houses, or by one fifth of its members. The
extraordinary session of shura (parliament) ends by a royal decree issued after consultation
with the presidents of both houses.
Article 60
The president of the meshrano jirga (house of the elders) is appointed from amongst its
members by the king. The wolesi jirga (house of the people) elects one of its members as
president of the house. Each house elects from amongst its members one first deputy
president, one second deputy president, one secretary and one deputy secretary. The above
mentioned persons constitute the executive council of the house. The executive council of
the wolesi jirga (house of the people) is elected at the opening of the legislative term while
the vice presidents, secretary and deputy secretary of the meshrano jirga (house of the
elders) are elected for one year at the beginning of each annual session. The president of
each house conducts debates in the house concerned and adopts necessary measures for the
maintenance of law and order on the premises of the house. Other duties of the president
are defined in the rules of procedure for the house. In the absence of the president, the first
deputy president, and in the absence of the first deputy president, the second deputy
president officiates as president. The secretary of the house records the proceedings of the
house and supervises the functions of its secretariat. In the absence of the secretary the
deputy secretary discharges the duties of the secretary.
Article 61
Each house appoints, in accordance with its rules of procedure, committees for making
thorough and detailed study of the subjects under consideration.
Article 62
Each house formulates its own rules of procedure.
Article 63
The shura (parliament) may be dissolved by order of the king. The dissolution of the shura
(parliament) is imperative under the conditions described in article 121. The dissolution of
98
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
the shura (parliament) encompasses the non elected members of the meshrano jirga (house
of the elders).
Article 64
The shura (parliament) legislates for organizing the affairs of the country in accordance
with the provisions of this constitution. There shall be no law repugnant to the basic
principles of the sacred religion of islam and the other values embodied in this
constitution. The ratification of international treaties, the dispatch abroad of detachments
of Afghan armed forces, the grant of concessions important to the national economy
including monopolies, and the authorization to issue money and obtain loans are within the
competence of the shura (parliament). Concessions which are to be ratified by the shura
(parliament) shall be defined by the law.
Article 65
The government is responsible to the wolesi jirga (house of the people).
Article 66
The members of the wolesi jirga (house of the people) may put questions to the
government. Debate on the government explanation depends upon the decision of the
house.
Article 67
The members of the shura (parliament) may ask questions from the prime minister or the
ministers about specific subjects. Persons thus asked are bound to furnish a verbal or
written answer. This answer shall not be made subject of debate.
Article 68
The wolesi jirga (house of the people) is competent to appoint, on proposal from one third
of its members, an enquiry commission to investigate and study the conduct of the
government and the actions of the administration. The composition of the enquiry
commission and its method of functioning shall be defined in the rules of procedure of the
house.
Article 69
Excepting the conditions for which specific provisions have been made in this constitution,
a law is a resolution passed by both houses, and signed by the king. In the area where no
99
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
such law exists, the provisions of the hanafi jurisprudence of the shariaat of islam shall be
considered as law.
Article 70
A legislative bill may be introduced to the shura (parliament) by the government or the
members of the shura (parliament). Bills relating to judicial administration may also be
introduced by the supreme court. Bills relating to budgetary and financial legislation may
only originate from the government.
Article 71
A legislative bill may to introduced to either of the two houses by the government or the
supreme court.
Article 72
When a bill is introduced by members of one of the two houses, it is placed on the agenda
of the house only after it is supported by at least ten members of the house concerned. A
bill which involves new financial commitments or a reduction in state revenue may be
placed on the agenda of either house on condition that the bill provides for the sources of
financing for the compensation of the loss. This provision does not apply to bills
introduced by the supreme court.
Article 73
When a bill is placed on the agenda of either of the two houses, it is first referred to the
committee concerned, and after it has been commented upon by the committee, the bill is
read in the house along with the comments of the committee, and debated upon, followed
by voting on each article. After this the draft is read for the second time and put before the
house for rejection or approval as a whole.
Article 74
When an enactment of one house is rejected by the other, a joint committee consisting of
an equal number of members from both houses is set up, in accordance with the provisions
of the law, to settle the differences. The verdict of the committee becomes effective after it
receives the royal assent. When the joint committee fails to resolve the differences, the
enactment is considered invalid. If the enactment is from the wolesi jirga (house of the
people), it may be approved again by a majority of votes during the next term of
legislation. The enactment, without reference to the meshrano jirga (house of the elders),
then becomes law after it is signed by the king. When the differences between the two
houses of the shura (parliament) relate to financial bills and are not resolved by the joint
100
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
committee, the wolesi jirga (house of the people) may move the bill again in the following
session and approve it by a majority vote. This enactment, without reference to the
meshrano jirga (house of the elders), becomes law after it is signed by the king.
Article 75
The state budget is presented to the wolesi jirga (house of the people) through the
meshrano jirga (house of the elders) together with their advisory comments. The president
of the wolesi jirga (house of the people) refers the budget proposal, along with the
comments of the meshrano jirga (house of the elders), to the committee concerned.
Afterwards, the budget proposal, together with the comments of the meshrano jirga (house
of the elders) and of the committee concerned, are presented to the house for consideration
and decision. This decision is not submitted to the meshrano jirga (house of the elders) and
becomes effective after it is signed by the king. This provision also applies to discussions
on the development plans of the government in the wolesi jirga (house of the people).
Whenever for any reason the passage of the budget does not materialize before the
beginning of the new fiscal year, the budget of the previous year is applicable until the new
budget is adopted. The government is bound to submit to the wolesi jirga (house of the
people) final accounts of the budget of the previous year at least one month before the
submission of the new budget.
Article 76
When the meshrano jirga (house of the elders) does not give its decision on an enactment
referred to it by the wolesi jirga (house of the people) within six months from the date of
its receipt, the enactment is considered to have been adopted. In calculating this time, the
period of adjournment is not taken into account.
Article 77
During adjournment or dissolution of the shura (parliament) the government may
formulate ordinances for regulating urgent matters in respect to paragraph one of article
64. These ordinances shall become law after being signed by the king. The ordinances
shall be submitted to the shura (parliament) within thirty days of the first meeting of the
shura (parliament). If rejected the ordinances shall become invalid.
The Loya Jirga (great council)
Article 78
The Loya Jirga (great council) consists of members of the shura (parliament) and the
chairman of the provincial councils. In the event of the dissolution of the shura
101
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
(parliament) its members retain their position as members of the Loya Jirga (great council)
until a new shura (parliament) comes into being.
Article 79
Subject to the provisions of articles 19, 21 and 22 of this constitution, the Loya Jirga (great
council) is summoned by a royal proclamation.
Article 80
When the Loya Jirga (great council) is in session, the provisions of article 51 are
applicable to its members.
Article 81
The deliberations of the Loya Jirga (great council) are open unless the government or at
least twenty members of the Loya Jirga (great council) request a secret session and the
Loya Jirga (great council) approves this request.
Article 82
The president of the wolesi jirga (house of the people), and in his absence, the president of
the meshrano jirga (house of the elders) presides over the Loya Jirga (great council). The
Loya Jirga (great council), at its first meeting, elects one of its members as secretary.
Article 83
Except in cases clearly defined in this constitution, the decisions of the Loya Jirga (great
council) shall be by a majority of the votes of its members present. The procedure of the
Loya Jirga (great council) shall be regulated by law, subject to the provisions of this
constitution.
Article 84
The Loya Jirga (great council) enjoys the powers defined in this constitution.
The government
Article 85
The government of Afghanistan consists of the prime minister and the ministers. The
prime minister is the head and the ministers are the members of the government. The
number of ministers and their functions shall be regulated by law.
102
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 86
Any person who, in accordance with the provisions of this constitution, is eligible for
election to the wolesi jirga (house of the people) may be appointed as the head or member
of the government. The head of the government shall be an Afghan by birth. The head and
members of the government may be appointed from the members of the shura (parliament)
or outside of it. Any member of the shura (parliament) appointed as the head or a member
of the government shall cease to be a member of the shura (parliament).
Article 87
The prime minister and the ministers cannot engage in any other profession during their
tenure of office.
Article 88
Suitable salaries shall be fixed by law for the head and members of the government.
Article 89
The government shall be formed by the person designated as prime minister by the king.
The members and policy of the government are presented by the prime minister to the
wolesi jirga (house of the people), which, after debate, resolves on a vote of confidence in
the government. When the vote of confidence is given, the king issues a royal decree
appointing the head and members of the government. Afterwards the prime minister
acquaints the meshrano jirga (house of the elders) with the policy of the government.
Article 90
Whenever a government falls because of the death or resignation of the prime minister
during the dissolution of the shura (parliament), a new government shall be appointed by a
royal decree. The prime minister shall introduce the members of the government and its
policy to the wolesi jirga (house of the people) at the opening of the new term of shura
(parliament) and shall ask for a vote of confidence.
Article 91
The government falls in the following circumstances:
1) on the prime minister's resignation or death.
2) on a vote of no confidence against the government by the wolesi jirga (house of the
people).
103
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
3) on the charge of high treason against the head or all members of the government, as
stipulated in article 93.
4) on the dissolution of the shura (parliament). 5) on the termination of the legislative term.
In the last two cases, the government shall cease to exist with the first meeting of the new
wolesi jirga (house of the people). In the case of resignation of the prime minister, the
government ceases to exist after the acceptance of the resignation by the king. In the event
of the prime minister's death, one of the ministers, on orders from the king, discharges the
duties of prime minister until a new government is formed. When the government falls due
to the allegation of high treason, under the provision of article 93, the person appointed by
the king as the prime minister can continue his duties without receiving a vote of
confidence until the first meeting of the wolesi jirga (house of the people) following the
decision of the Loya Jirga (great council) on the allegation. In all other cases the outgoing
government shall continue in office until a new government is formed.
Article 92
The vote of no confidence against the government shall be specific and direct. In the two
legislative terms following the promulgation of this constitution, a vote of no confidence
against the government shall be by a two thirds majority of the wolesi jirga (house of the
people) and for governments after that period, by a majority vote of the members.
Article 93
When more than one third of the members of the wolesi jirga (house of the people)
demand the impeachment of the prime minister or of a majority of the members of the
government on a charge of high treason, and the wolesi jirga (house of the people)
approves this demand by a two thirds majority of the members, the government falls and a
meeting of the Loya Jirga (great council) is called to appoint an enquiry commission. If
after studying the report of the commission, the Loya Jirga (great council) decides by a two
thirds majority vote of the members that prosecution is necessary, it commissions a
member of the wolesi jirga (house of the people) to file a suit against the accused in the
supreme court. The above provision shall also apply to one or a few ministers numbering
less than half who are accused of high treason. As a result of the accusation, the accused
shall be relieved of his duties but the government shall not fail.
Article 94
Implementation of the provisions of this constitution and all the laws, enforcement of the
final judgments of the courts, adoption of necessary measures for the maintenance of
public order and security, regulation of financial affairs of the state, protection of public
property, development of the social, cultural and economic condition of the people,
preservation of independence, defense of territorial integrity and protection of the interests
104
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
and prestige of Afghanistan in the international community are the duties of the
government. To regulate its functions, the government shall make regulations based on
laws. No regulation shall be repugnant to the letter or spirit of any law.
Article 95
The council of ministers lays down the basic lines of the policy of the government and
approves those regulations which are within the competence of the government. The prime
minister presides over the council of ministers, directs and guides the activities of the
government and secures coordination in its work. The prime minister is also responsible
for maintaining liaison between the government, on the one side, and the king and the
shura (parliament) on the other side. The ministers discharge their duties, as heads of the
administrative units, and as members of the government, under the order and guidance of
the prime minister within the limitations established by this constitution and the laws.
Article 96
The prime minister and the ministers are collectively responsible to the wolesi jirga (house
of the people) for the general policy of the government, and individually for their
prescribed duties. The prime minister and the ministers are also responsible for those
actions of the government concerning which they obtain a royal decree, in accordance with
the provisions of this constitution.
The judiciary
Article 97
The judiciary is all independent organ of the state and discharges its duties side by side
with the legislative and executive organs.
Article 98
The judiciary consists of a supreme court and other courts, the number of which shall be
determined by law. It is within the jurisdiction of the judiciary to adjudicate in all litigation
brought before it according to the rules of law, in which real or legal persons, including the
state, are involved either as plaintiff or defendant. Under no circumstances shall a law
exclude from the jurisdiction of the judiciary, as defined in this title, a case or sphere, and
assign it to other authorities. This provision does not prevent the establishment of military
courts; but the jurisdiction of these courts is confined to offenses related to the armed
forces of Afghanistan. The organization and jurisdiction of the military courts shall be
determined by law.
105
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 99
The judges are appointed by the king on the recommendation of the chief justice.
Whenever a judge commits an offense, the supreme court considers the case of the judge,
and after hearing the defense of the judge can recommend his dismissal to the king. In case
the recommendation is approved by the king, the judge is dismissed from office. Transfers,
promotions, calling to account, and recommendations for retirement of the judges are
within the competence of the supreme court, in accordance with the provision of the law.
Suitable salaries for the judges are fixed by law. Judges cannot engage in other
occupations during their tenure of office.
Article 100
In the courts of Afghanistan trials are held openly and everyone may attend in accordance
with the provisions of the law. The court may in exceptional cases specified in the law
hold closed trials. However, the judgment shall always be openly proclaimed. The courts
are bound to state in their judgments the reasons for their verdicts.
Article 101
The enforcement of all final judgments of the courts is obligatory except in the case of a
death sentence where the execution of the court decision is subject to the king's signature.
Article 102
The courts in the cases under their consideration shall apply the provisions of this
constitution and the laws of the state. Whenever no provision exists in the constitution or
the laws for a case under consideration, the court shall, by following the basic principles of
the hanafi jurisprudence of the shariaat of islam and within the provisions set forth in this
constitution, render a decision that in their opinion secures justice in the best possible way.
Article 103
Investigation of crimes shall be conducted, in accordance with the provisions of the law,
by the attorney general, who is a part of the executive organ of the state.
Article 104
Subject to the provisions of this constitution, rules relating to the organization and the
function of the courts, and matters concerning judges shall be regulated by law. The
principal aim of these laws shall be the establishment of uniformity in judicial practice,
organization, jurisdiction, and procedures of the courts.
106
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 105
The supreme court consists of nine judges appointed by the king. The king shall appoint
the members of the supreme court from amongst persons who shall:
1) have completed 35 years.
2) be eligible for election to the shura (parliament) in accordance with the provisions of
article 46.
3) have sufficient knowledge of jurisprudence, the national objectives, and the laws and
legal system in Afghanistan. The king appoints one of the judges of the supreme court,
whose age is not less than 40 and not over 60 years, as the chief justice. The king can
review the appointment of the chief justice and the judges of the supreme court after the
lapse of ten years from the date of their appointment to the said offices. Subject to the
provisions of this article and of article 106, the chief justice and judges of the supremecourt shall not be removed from their offices by any other means. Except in the case
mentioned in article 106, the chief justice and judges of the supreme court shall, after their
tenure in office, enjoy for the rest of their lives all the financial privileges pertaining to the
term of their services. The chief justice and judges of the supreme court shall not, after the
termination of their services, become prime minister or members of the government,
members of the shura (parliament) or government officials. The chief justice and members
of the supreme court shall not participate in political parties during or after their tenure of
office.
Article 106
Should more than one third of the members of the wolesi jirga (house of the people)
demand the impeachment of the chief justice or one or more judges of the supreme court
on a charge of a crime stemming from the performance of their duties, and the wolesi jirga
(house of the people) approve this demand by a majority of two thirds of its members, the
accused is suspended from office and a meeting of the Loya Jirga (great council) is called
to appoint a commission of enquiry. If the Loya Jirga (great council), after studying the
report of the commission, decides by a two thirds majority of its members that the
prosecution of the accused is necessary, it shall appoint one of its members to file a suit
and shall appoint a panel of eight persons to act as a tribunal. The tribunal, presided over
by the president of the meshrano jirga (house of the elders), shall try the accused in
accordance with the criminal procedures of the supreme court. The accused, if proved
guilty, shall be dismissed from office and punished.
107
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 107
The supreme court is the highest judicial authority in Afghanistan. The supreme court
regulates the organization and functions of the courts and the judicial affairs of the state in
accordance with the provisions of this constitution and the law. The supreme court adopts
necessary measures to organize the administrative affairs of the courts. The budget of the
judiciary is prepared by the chief justice in consultation with the government and, after the
approval of the supreme court, is presented by the government to the shura (parliament) as
a part of the state budget. The supreme court administers the budget of the judiciary. The
provisions of the law relating to civil servants and other administrative employees of the
state are applicable to the civil servants and other administrative employees of the
judiciary. However, their appointment, promotion, dismissal, retirement, and calling to
account shall be within the competence of the supreme court, in accordance with the law.
The administration
Article 108
The administration of Afghanistan is based upon the principal of centralization, in
accordance with the provisions of this title. The central administration shall be divided into
a number of administrative units each headed by a minister, as provided in the law. The
unit of local administration is the province. The number, area, subdivisions and
organization of the provinces shall be fixed by law.
Article 109
In each province a provincial council shall be formed. The members of the provincial
council shall be elected by the residents of the province in a free, universal, direct and
secret election. The provincial council shall elect one of its members as chairman. The
provincial councils shall take part in the realization of the development targets of the state
in the manner specified by law. Similarly, the provincial councils shall advise the
provincial government on matters pertaining to the betterment of the condition and the
general development of the province. The provincial council shall discharge its duties in
cooperation with the provincial government. Suitable salaries for the members of the
provincial councils shall be fixed by law.
Article 110
Laws shall be framed in accordance with the principles of this title to organize the work of
the local administration. One of the objectives of these laws shall be the extension of the
councils to the village level and their ever increasing participation in the local
administration.
108
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 111
Municipalities shall be organized to administer the affairs of the cities. Municipal councils
shall be established by free, universal, direct and secret election. Subject to the provisions
of this title, matters relating to the municipalities shall be regulated by law.
Article 112
The functions of the administration shall be carried out by the civil servants and other
administrative employees. Suitable salaries shall be fixed by law for the civil servants and
other administrative employees. The rights and duties of the civil servants and other
administrative employees shall be regulated by law.
State of emergency
Article 113
Whenever the preservation of independence and the continuance of national life become
impossible through the channels provided for in this constitution due to war, danger of
war, serious disturbances, or similar conditions which endanger the country, a state of
emergency shall be declared by the king. Should a state of emergency continue for more
than three months, the concurrence of the Loya Jirga (great council) is imperative for its
extension.
Article 114
In a state of emergency, the king may transfer all or part of the powers of the shura
(parliament) to the government.
Article 115
In a state of emergency, the government, after obtaining the concurrence of the supreme
court, may, by ordinances, suspend or impose restrictions upon the following provisions of
this constitution:
1) section one of article 28.
2) section three of article 29.
3) section two of article 30.
4) section one of article 32.
5) section one of article 33.
109
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 116
The king may, in a state of emergency, transfer the capital temporarily from the city
(Kabul) to another place.
Article 117
Should the legislative term of the wolesi jirga (house of the people) or the term of office of
a part of the members of the meshrano jirga (house of the elders) come to an end during
the state of emergency, the king may postpone the holding of new elections and extend the
legislative term of the wolesi jirga (house of the people) or the term of office of the said
members of the meshrano jirga (house of the elders), until the state of emergency comes to
an end. Elections shall be held immediately after the termination of the state of emergency.
Article 118
The constitution shall not be amended during a state of emergency.
Article 119
At the end of a state of emergency, the measures adopted under article 115 become
immediately invalid. Measures adopted by the government in accordance with the
provisions of article 114 shall be submitted to the shura (parliament) within one month
from the date of its first meeting following the end of the state of emergency. These
measures become null and void if the shura (parliament) rejects them. Whenever during a
state of emergency a government has been formed which has not obtained a vote of
confidence from the wolesi jirga (house of the people) under the provision of article 114, a
motion for a vote of confidence shall be put immediately before the wolesi jirga (house of
the people) after the end of the state of emergency, for debate and decision thereon.
Amendment
Article 120
Adherence to the basic principles of islam, constitutional monarch in accordance with the
provisions of this constitution, and the values embodied in article 8 shall not be subject to
amendment. Amendments to other provisions of the constitution may be initiated by the
council of ministers or one third of the members of the wolesi jirga (house of the people)
or the meshrano jirga (house of the elders), in accordance with the provisions of this title.
110
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Article 121
The proposal for amendment is discussed by the Loya Jirga (great council), and in case a
majority of the members approves its necessity, a committee from amongst its members
shall be appointed to formulate the amendment. The committee shall formulate the
amendment with the advice of the council of ministers and the supreme court, for
submission to the Loya Jirga (great council). In case the Loya Jirga (great council)
approves the draft amendment with a majority vote of its members, it is submitted to the
king. The king shall dissolve the shura (parliament), circulate the draft amendment to the
public and proclaim the date of the new elections. The new elections shall take place
within four months from the dissolution of the shura (parliament).
Article 122
Following the opening of the shura (parliament) and the formation of the government the
king summons the Loya Jirga (great council), which, after consideration, approves or
rejects the text of the draft amendment. The decision of the Loya Jirga (great council) in
this respect shall be by a two thirds majority vote of its members and shall be enforced
after it has been signed by the king.
Transitional provisions
Article 123
Subject to the provisions of this title, this constitution shall come into force from the date it
is signed and proclaimed by the king.
Article 124
After the king proclaims this constitution, the national assembly and the senate are
considered to be dissolved.
Article 125
The new shura (parliament) shall be inaugurated on meezan 22, 1344, a. H. The period
between the proclamation of this constitution and the inauguration of the new shura
(parliament) shall be considered the interim period. During the interim period, the powers
of the shura (parliament) are transferred to the government. Ordinances issued during the
interim period, under the provisions of this title, shall be submitted to the wolesi jirga
(house of the people) in accordance with the provisions of article 77. If during the interim
period a situation arises, which, in accordance with the provisions of this constitution,
necessitates the convening of the Loya Jirga (great council), the dissolved national
assembly and the senate shall be summoned and the Loya Jirga (great council) constituted
111
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
in accordance with the provisions of article 78. If the provincial councils are not in
existence when one of the above mentioned situations arises, the Loya Jirga (great council)
shall be constituted without the chairmen of the provincial councils.
Article 126
The following shall be among the duties of the government during the interim period:
1) to prepare ordinances relating to elections, basic organization of the state, the press, and
judicial organization and jurisdiction, and to submit the same to the king for his signature.
2) to prepare drafts of bills relating to political parties and provincial councils, and to
submit them to the shura (parliament), convened after the interim period.
3) to adopt necessary measures and prepare the ground for the implementation of the
provisions of this constitution.
Article 127
The supreme court shall come into existence on the 22nd day of meezan, 1346 a.h. If in the
interim the application of the provisions of articles 15, 17, 19, 21, 22, and 115 of this
constitution is called for, the provisions of the said articles shall be enforced without the
participation of the supreme court or the chief justice. During the time between the
proclamation of this constitution and the establishment of the supreme court, the king has
the authority to take necessary measures for securing the performance of the functions of
the supreme court.
Article 128
Laws, issued prior to the proclamation of this constitution shall be considered effective
provided they are not repugnant to the provisions of this constitution and are not nullified
by new laws.
112
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
IV. Samenstelling onafhankelijke Mensenrechtencommissie
Voorzitter
Sima Samar
Leden
Amina Safia Afzali
Suraya Ahmadyar
Hangama Anwari
Ali Ahmad Fakur
Humaira Niamati
Ahmed Fahim Hakim
Zia Langari
Abdul Salam Rahimy
Abdul Razique Samadi
113
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
V. Ontheemden in Afghanistan per provincie (juni 2002)
114
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
115
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
VI. Geassisteerde terugkeer van ontheemden door UNHCR en IOM
naar provincie (december 2001 juli 2002)
116
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
VII.
117
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Geassisteerde terugkeer vanuit Pakistan en Iran door UNHCR
naar provincie (1 maart 19 juli 2002)
118
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
VIII.
119
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
Geassisteerde terugkeer vanuit Pakistan en Iran en ontheemden
naar provincie (19 juli 2002)
120
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002
121