IP/02/1353
Brussel, 23 september 2002
Het vrij verrichten van diensten: de Commissie vraagt België de
rechten van de Europese uitzendbureaus te respecteren
De Europese Commissie heeft besloten België officieel te vragen een
einde te maken aan de disproportionele voorwaarden die het oplegt aan
uitzendbureaus uit andere lidstaten die hun diensten in België willen
aanbieden. Ingevolge artikel 49 van het EG-Verdrag kan elk bedrijf dat
in een lidstaat (conform de van kracht zijnde nationale wetgeving) een
dienst verleent, die dienst zonder belemmeringen ook in alle andere
lidstaten verlenen. Niet-naleving van dit beginsel voor uitzendbureaus
heeft tot gevolg dat de concurrentie in deze sector wordt beperkt.
Deze situatie kan ook nadelig zijn voor Belgische werkgevers en
werknemers die een beroep doen op uitzendbureaus. De Belgische
wetgeving bepaalt namelijk dat uitzendbureaus over een Belgische
erkenning moeten beschikken en daarvoor aan verschillende voorwaarden
moeten voldoen: ze moeten hun zetel (of een wettelijke
vertegenwoordiger) in België hebben, uitzendwerk moet hun enige
bedrijfsdoel zijn en ze moeten over een minimumkapitaal beschikken.
Niet in België gevestigde bedrijven moeten bovendien bijdragen aan het
Belgische Sociaal Fonds voor de Uitzendkrachten. Dit verzoek van de
Commissie heeft de vorm van een met redenen omkleed advies, de tweede
stap van de in het EG-Verdrag vastgestelde inbreukprocedure. Als de
Belgische regering binnen twee maanden na ontvangst van dat advies
geen afdoend antwoord heeft gegeven, kan de Commissie de zaak bij het
Hof van Justitie aanhangig maken.
De Belgische wetgeving is niet conform de EU-wetgeving
De Commissie heeft vastgesteld dat de eisen die de Belgische wetgeving
aan de uitzendbureaus oplegt, het vrij verrichten van diensten
belemmeren en niet in verhouding staan tot het op zich legitieme
oogmerk van werknemersbescherming.
Algemeen gesproken houdt de Belgische wet geen rekening met de
verplichtingen die de uitzendbureaus eventueel al nakomen in een of
meer lidstaten waar ze wettelijk zijn gevestigd.
Bovendien gaat de verplichting om in België te zijn gevestigd (of er
een vertegenwoordiger te hebben) regelrecht in tegen het beginsel van
de vrije grensoverschrijdende dienstverlening. Volgens dat beginsel
kunnen bedrijven namelijk vanuit hun lidstaat van oorsprong opereren
zonder dat ze daarvoor in elk land waar ze actief zijn bijkomende
specifieke structuren hoeven op te zetten.
De eisen om zich uitsluitend met uitzendwerkactiviteiten bezig te
houden en over een minimumkapitaal te beschikken, zijn volgens de
Commissie overdreven: de sociale bescherming van werknemers kan
namelijk ook met minder dwingende maatregelen worden bereikt.
Het is daarvoor niet nodig om in België opererende bedrijven te verplichten hun statuten en maatschappelijk kapitaal te wijzigen.
Tot slot leidt het systeem van bijdragen aan het Belgische sociaal fonds tot een verdubbeling van de voorwaarden waaraan deze bedrijven in hun land van oorsprong al hebben voldaan, terwijl de bijdrage ook niet evenredig is met de in België verrichte activiteiten.
De Commissie betreurt dat de weinige voorstellen tot wijziging van de
nationale wet die ze tot nu toe heeft ontvangen, geen precies
tijdschema vermelden en nog steeds bepalingen bevatten waarvoor de
genoemde bezwaren gelden. Het is in dit stadium ook onduidelijk hoe de
Belgische overheid, gezien haar federale structuur, een doeltreffende
en eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht op het volledige
grondgebied denkt te waarborgen.
Achtergrond
In haar recente Verslag over de toestand van de interne markt voor
diensten (zie IP/02/1180) heeft de Commissie verwezen naar de talrijke
obstakels die voortvloeien uit de toepassing van de nationale wetten
die in de uitzendsector van kracht zijn. Dergelijke obstakels
belemmeren niet alleen de activiteiten van de bedrijven die
uitzendkrachten ter beschikking stellen, maar beperken ook de
mogelijkheden voor bedrijven die van die grensoverschrijdende diensten
gebruik willen maken.
Doordat ze de concurrentie tussen de uitzendbureaus beperken, kunnen
deze obstakels bovendien financieel nadelig zijn, zowel voor de
bedrijven die van uitzendkrachten gebruikmaken als voor de
uitzendkrachten zelf, aangezien de keuzemogelijkheden worden beperkt.
Daardoor vermindert de onderhandelingsmarge over de prijs die
bedrijven voor uitzendwerk willen betalen en over het salaris dat
uitzendkrachten voor hun werk willen ontvangen.
De nieuwste gegevens over de inbreukprocedures die tegen de verschillende lidstaten lopen, zijn te vinden op:
http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.h
tm