Achtergrond/samanvatting lezingen
door Maurice Schmeits, KNMI
European Conference on Severe Storms in Praag (2002)
Aantal tornado's en zware onweersbuien in Europa onderschat
Het lijdt geen twijfel dat tornado's en zware onweersbuien in Europa minder vaak voorkomen dan in de Verenigde Staten, maar de werkelijke frequentie wordt onderschat. Deze relatief lage frequentie en het daarmee samenhangende gebrek aan infrastructuur om met zulke fenomenen om te gaan kan leiden tot toekomstige rampen. In de V.S. is een omvangrijke infrastructuur opgebouwd ten gevolge van de talrijke natuurrampen, waaronder zware onweersbuien en tornado's, in een poging om de maatschappelijke gevolgen van deze rampen te beperken.
Dit Amerikaanse systeem is niet perfect, en werd door C. Doswell van
de Universiteit van Oklahoma niet voorgesteld als een eenvoudige mal
voor Europa. Wel vindt hij dat het systeem in aanmerking genomen dient
te worden, nu Europa zich bezig gaat houden met de vraag hoe omgegaan
kan worden met het unieke karakter van de Europese "zwaar weer"
rampen. Vanwege de lagere zwaar weer frequentie in Europa ten opzichte
van de V.S. en het feit dat de individuele Europese landen een
kleinere oppervlakte hebben, heeft elke staat een lage jaarlijkse
zwaar weer frequentie, met name voor de zeldzame extreme weersituaties
die grote rampen kunnen veroorzaken. Doswell stelde dan ook voor om de
zware onweersbuien in een pan-Europese context te beschouwen,
bijvoorbeeld door de oprichting van een European Severe Storms
Laboratory, analoog aan de National Severe Storms Laboratory in de
V.S.
N. Dotzek van het DLR instituut voor Atmosferische Fysica in Duitsland
is ook een warm pleitbezorger van een European Severe Storms
Laboratory. Op de conferentie hield hij een verhaal over
tornado-intensiteit kansverdelingen, zowel voor Europa als voor de
V.S. Hoewel met name de Europese database verre van compleet is, lijkt
het erop dat tornado windsnelheden wereldwijd een universele
kansverdeling volgen.
Dit zou een belangrijk resultaat zijn om de volgende redenen:
-de kans op sterke tornado's zou beter afgeschat kunnen worden.
-het percentage "gemiste", d.w.z. niet waargenomen, zwakke tornado's
zou beter afgeschat kunnen worden.
-zodoende zou het totale aantal tornado's ten opzichte van het aantal
waargenomen tornado's kunnen worden afgeleid.
Zoals eerder opgemerkt, is onze waargenomen reeks van het optreden van
zware onweersbuien op zijn best incompleet. De manier waarop H. Brooks
van de National Severe Storms Laboratory deze incomplete reeks heeft
aangepakt is door relaties tussen atmosferische parameters, afgeleid
uit radiosonde profielen, en het optreden van zwaar weer te
ontwikkelen op locaties en tijden dat de waargenomen reeks relatief
compleet is. Door vervolgens aan te nemen dat de relaties tussen
waargenomen atmosferische condities en zwaar weer meer algemeen
gelden, kunnen kansen op het optreden van zwaar weer afgeleid worden
voor locaties en en tijdstippen waarop de waargenomen reeks van
gevaarlijk weer incompleet is. Het resultaat is een "synthetische"
klimatologie van zware onweersbuien. Hij heeft radiosondes in de V.S.
gebruikt in een poging om zo'n klimatologie te creëren voor periodes
waarin onze waargenomen reeks slecht is. Vervolgens heeft hij de
NCAR/NCEP heranalyse dataset gebruikt om hetzelfde te doen op mondiale
schaal voor de laatste 50 jaar.
Op meer regionale schaal heeft A. Manzato van ARPA en OSMER in Italië
een klimatologie van instabiliteitsindices opgebouwd, berekend uit
5051 verschillende radiosonde oplatingen in Udine (WMO code 16044) van
april tot september in de jaren 1995-2000. Hij heeft de 6-uurlijkse
radiosonde profielen gekoppeld aan het wel/niet optreden van onweer en
ook aan een continue variabele, berekend met behulp van het aantal
ontladingen, de hoeveelheid regen en windstoten. Voor elk van de 36
indices heeft hij skill scores voor het verwachten van onweer berekend
en lineaire correlatiecoëfficiënten tussen de betreffende index en de
onweersintensiteit. Op basis van de Kuipers Skill Score concludeerde
hij dat de beste indices gerelateerd waren aan de aanwezigheid van
potentiële instabiliteit, terwijl de beste indices op basis van de
lineaire correlatiecoëfficiënten gerelateerd waren aan wind
parameters, hoogte van de Level of Free Convection en de K-index.
A. Haklander en A. van Delden van het IMAU (Universiteit Utrecht)
hebben een soortgelijke studie uitgevoerd, maar dan voor Nederland.
Hierbij hebben ze 32 verschillende instabiliteitsindices berekend voor
de ruim 11000 6-uurlijkse radiosonde oplatingen in de Bilt tussen
januari 1993 en juni 2000. Vervolgens hebben ze deze gekoppeld aan het
optreden van onweer binnen 6 uur na de radiosonde oplating en binnen
een straal van 100 km van de Bilt, gebruik makend van de hoge
resolutie dataset van het Arrival Time Difference
bliksemdetectiesysteem van de UK Met Office. Met behulp van diverse
skill scores (o.a. True Skill Statistic en Heidke Skill Score) hebben
ze optimale drempelwaarden en relatieve "forecast" skill voor de
indices bepaald. Bovendien hebben ze de onweerskans als een functie
van de verscheidene indices berekend. Hun conclusie is dat met name de
Lifted index en de convectief beschikbare potentiële energie (CAPE)
goede onweersindicatoren zijn.
N.B. Bovenstaande selectie van lezingen is subjectief en voor een
groot deel gestuurd door het INDECS project dat momenteel op het KNMI
uitgevoerd wordt.
Laatste wijziging: 11 september 2002
Harry Geurts, PR & Voorlichting KNMI
Copyright © KNMI