Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
21 augustus 2002 WBJA/JA/02/65090
nr. 2010214110
Onderwerp Datum
Kamervragen van het lid De Wit (SP) 10 september 2002
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid De Wit (SP) over het vrijgeven van
dossiers over de DSM-ramp.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Vraag 1:
Herinnert u zich de weigering van uw ambtsvoorganger op mijn verzoek om het dossier van het ministerie van
SZW over de DSM-ramp op 7 november 1975 vrij te geven, zich beroepend op het feit dat over deze kwestie een
gerechtelijke procedure liep en heeft u kennisgenomen van de recente uitspraak van de Raad van State?
Antwoord 1:
Ja.
Vraag 2:
Bent u gezien deze ontwikkeling alsnog bereid om het SZW-dossier vrij te geven, zodat 27 jaar na de ramp de
waarheid eindelijk boven tafel komt?
Antwoord 2:
Van overheidswege heeft onderzoek plaatsgehad naar de mogelijke oorzaken van de DSM-ramp. De Kamer is
reeds eerder geïnformeerd over het destijds van overheidswege verrichtte onderzoek. Dit onderzoek heeft
geresulteerd in de rapporten d.d. 9 september 1976 en 1 november 1980.
Het vrijgeven van het door u vermelde SZW-dossier zal met name zien op het interne DSM-dossier. Dit is een
rapport van DSM over het door DSM zelf verrichtte onderzoek naar de DSM-ramp. Op 28 augustus 2000 heeft
de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op uw vragen omtrent inzage in dit
interne DSM-rapport geantwoord dat over een Wob-verzoek om dit interne DSM-rapport een gerechtelijke
procedure liep en afhankelijk van de uitkomst van die procedure een en ander nader zou worden bezien.
Op 9 augustus 2001 heeft de Rechtbank te Maastricht geoordeeld dat het interne DSM-rapport voor een deel
vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens bevat en voor het overige deel openbaar kan worden gemaakt op
grond van de Wet openbaarheid van bestuur. De toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
heeft zich geconformeerd aan deze uitspraak van de Rechtbank. Door de heer Van Dorst van het Limburgs
Dagblad en door DSM is hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Bij wege van een voorlopige voorziening
heeft de Raad van State bepaald dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog geen gevolg
mocht geven aan de uitspraak van de Rechtbank totdat in hoger beroep was beslist. Op 14 augustus 2002 heeft
de Raad van State de uitspraak van de Rechtbank te Maastricht bevestigd. Ik zal nu op korte termijn gevolg
geven aan de uitspraak van de Rechtbank te Maastricht en het interne DSM-rapport gedeeltelijk openbaar
maken.
Vraag 3:
Kunt u aangeven wat het antwoord van de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
op vragen van het lid van Rey in materiële zin inhield: hoe en welk bedrag werd concreet als schadeloosstelling
terzake het ongeval aan de nabestaanden uitgekeerd? Klopt het dat de weduwen feitelijk niet meer ontvangen
hebben dan de (wettelijk verplichte) doorbetaling van een paar maanden loon?
Antwoord 3:
Op 1 april 1996 heeft de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van
informatie van DSM de vragen van het Tweede Kamerlid J. van Rey betreffende schadevergoedingen als volgt
beantwoord: "DSM heeft mij bericht dat vergoedingen destijds zijn vastgesteld op basis van CAO-
verplichtingen en regelingen van het pensioenfonds DSM en dat per individueel geval ondersteuning is
verleend in financiële en/of materiële zin om acute knelpunten tot oplossing te brengen". De toenmalige minister
van Economische Zaken heeft op vragen van Tweede Kamerlid M.B. Vos op 7 juli 1997 geantwoord: "DSM
heeft mij nogmaals bevestigd dat in individuele gevallen ondersteuning is verleend in aanvulling op de
vergoedingen". Ik weet niet welke concrete bedragen aan de nabestaanden van het bedrijfs-ongeval zijn
uitgekeerd. Aangezien ik niet over deze gegevens beschik, heb ik DSM hierover opnieuw benaderd. DSM heeft
mij bericht dat aan de nabestaanden van de DSM-ramp -naast de in 1977 verstrekte vergoedingen conform de
van toepassing zijnde CAO en pensioenregeling- per individueel geval ondersteuning is verleend in financiële
en/of materiële zin om acute knelpunten in woon- en leefsfeer tot een oplossing te brengen.