European Union

Afdeling Pers en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ N° 70/02

10 september 2002

Conclusie van advocaat-generaal L.A. Geelhoed in zaak C-491/01

British American Tobacco (Investments) Limited en Imperial Tobacco Limited tegen Secretary of State for Health

DE ADVOCAAT-GENERAAL STELT HET HOF VAN JUSTITIE VOOR DE RICHTLIJN VAN

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN 5 JUNI 2001, BETREFFENDE DE

PRODUCTIE, DE PRESENTATIE EN DE VERKOOP VAN TABAKSPRODUCTEN GELDIG TE

VERKLAREN

De gemeenschapswetgever is volgens Geelhoed bevoegd uit hoofde van harmonisatie van de interne markt regels te stellen omtrent de productie van sigaretten, ook als deze productie plaatsvindt ten behoeve van de export van sigaretten uit de Europese Unie.

Voor de tweede maal is het Hof gevraagd te oordelen over een EG-richtlijn die ertoe strekt het tabaksgebruik tegen te gaan. Nadat het Hof op 5 oktober 2000 de richtlijn over tabaksreclame nietig heeft verklaard1 gaat het nu om richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 die de samenstelling en aanduiding van sigaretten aan nieuwe eisen bindt. Wat betreft de samenstelling: de maximumgehaltes voor teer worden aangescherpt, terwijl op EG-niveau voor het eerst maximumgehaltes worden vastgesteld voor nicotine en koolmonoxide. Wat betreft de aanduiding staan twee verplichtingen centraal: de waarschuwingen die op pakjes sigaretten moeten worden aangebracht worden ernstiger en moeten een wezenlijk groter deel van de pakjes beslaan, terwijl daarnaast het gebruik van zogenoemde descriptoren zoals "light" en "mild" wordt verboden. Die descriptoren wekken de suggestie dat een bepaald tabaksproduct minder schadelijk is dan andere.

Een belangrijk nieuw element van de richtlijn is dat in ieder geval de samenstellingseisen niet alleen van toepassing zijn op tabaksproducten die in de EU zelf op de handel worden gebracht, maar ook op tabaksproducten die worden uitgevoerd naar derde landen. De richtlijn moet per 30 september 2002 in de nationale wetgeving van de lidstaten worden geïmplementeerd. Voor het verbod op de descriptoren bestaat nog een jaar uitstel.

Op 3 september 2001 hebben de internationaal opererende Britse fabrikanten van tabaksproducten, British American Tobacco Limited en Imperial Tobacco Limited, een procedure aangespannen bij het High Court of Justice (Administrative Court) waarbij zij het voornemen en/of de verplichting van de regering van het Verenigd Koninkrijk om de richtlijn in nationaal recht om te zetten betwisten.

Het High Court of Justice (Administrative Court) heeft in december 2001 het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing inzake de geldigheid van de richtlijn.2 De volgende vragen staan centraal:

* Kan een regeling worden gebaseerd op het gemeenschapsrecht inzake de harmonisatie van de interne markt, indien deze regeling a) de bescherming van de volksgezondheid beoogt en b) betrekking heeft op de productie van producten die voor de uitvoer naar derde landen zijn bestemd?

* In hoeverre is de gemeenschapswetgever bevoegd op grond van het EG-recht inzake de gemeenschappelijke handelspolitiek beperkingen te stellen aan de uitvoer van bepaalde producten naar derde landen in verband met risico's die de producten opleveren voor de volksgezondheid?

* Is de regeling geschikt en ligt niet een andere - minder ingrijpende - maatregel voor de hand die de volksgezondheid even goed beschermt (evenredigheidsbeginsel)?

De advocaat-generaal neemt vandaag conclusie. De advocaten-generaal hebben tot taak het Hof in volledige onafhankelijkheid een juridische oplossing te bieden voor het concrete geschil. De conclusies van de advocaten-generaal binden het Hof niet.

Advocaat-generaal Geelhoed wijst in de eerste plaats op het bijzondere karakter van de zaak, aangezien het Hof zich voor de eerste keer dient uit te spreken over de ontvankelijkheid van prejudiciële vragen over de geldigheid van een richtlijn, welke vragen zijn uitgelokt door belanghebbenden in een procedure voor de nationale rechter voordat de richtlijn in nationale regelgeving is omgezet. Volgens de advocaat-generaal is het Hof reeds in de implementatiefase bevoegd.

I Harmonisatie interne markt

A. Bescherming van de volksgezondheid:

De gemeenschapswetgever heeft de bevoegdheid harmonisatiemaatregelen te treffen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Indien een (potentiële) handelsbelemmering zich voordoet, moet de gemeenschap kunnen optreden. Het doel van zo'n regeling is daarbij niet van belang. De regeling mag voortkomen uit de wens de volksgezondheid te beschermen.

De advocaat-generaal redeneert daarbij als volgt:
* een handelsbelemmering komt vaak voort uit optreden van de nationale wetgever ter bescherming van een door het gemeenschapsrecht erkend publiek belang, zoals de volksgezondheid.
* dan moet de gemeenschapswetgever kunnen optreden, waarbij hij de bescherming van het publieke belang van de nationale wetgever overneemt. Soms verplicht het EG-verdrag hem zelfs tot optreden.
* dit overnemen van deze taak door de gemeenschapswetgever mag er niet toe leiden dat het publieke belang (in casu het tegengaan van tabaksgebruik) minder goed wordt beschermd.

Samengevat: Indien de gemeenschapswetgever zijn bevoegdheid niet zou mogen gebruiken om normen op het gebied van de volksgezondheid te harmoniseren zou daarmee een belangrijk instrument aan de verwezenlijking van de interne markt komen te vervallen. Het zijn immers juist vaak de gerechtvaardigde nationale maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid die tot handelsbelemmeringen leiden.

De rechter moet toetsen, nadat de belemmering is vastgesteld, of de regeling ook daadwerkelijk een door het gemeenschapsrecht erkend publiek belang voor ogen heeft en of het optreden vande gemeenschapswetgever geschikt is om bij te dragen aan het opheffen van die belemmering. Voor richtlijn 2001/37 - die beoogt het roken tegen te gaan en daartoe de handel in sigaretten reguleert - valt deze toets positief uit, aldus advocaat-generaal Geelhoed. Indien de gemeenschapswetgever in gebreke zou blijven is immers alleszins aannemelijk dat verschillende nationale wetgevers in actie zouden komen met tot gevolg uiteenlopende regelgeving binnen de Europese Unie, en daarmee dus handelsbelemmeringen.

B. Productie ten behoeve van uitvoer naar derde landen:

Volgens Geelhoed is de gemeenschapswetgever bevoegd uit hoofde van harmonisatie van de interne markt regels te stellen omtrent de productie van sigaretten, ook als deze productie plaatsvindt ten behoeve van de export van sigaretten uit de Europese Unie.

Daarbij baseert hij zich op de motivering die de gemeenschapswetgever heeft gegeven, namelijk het voorkomen dat de interne marktregeling wordt ondermijnd. Uit de behandeling van de zaak voor het Hof blijkt dat de wetgever daarbij zowel het oog heeft op de illegale wederinvoer van sigaretten die niet aan de normen van de richtlijn voldoen, als heeft willen voorkomen dat sigaretten rechtstreeks binnen de Europese Unie illegaal op de markt komen.

Naar het oordeel van Geelhoed is de gemeenschapswetgever in een dergelijke situatie bevoegd tot optreden onder de volgende voorwaarden:

* de schade die uit de ontduiking kan voortvloeien voor het effect van de regeling moet ernstig zijn. Met andere woorden, het moet gaan om een merkbare verstoring van de interne markt.
* de schade kan redelijkerwijs alleen worden voorkomen indien zeker wordt gesteld dat in alle lidstaten uniform wordt opgetreden. Met andere woorden, bij het uiteenlopen van de nationale uitvoeringsvoorschriften en praktijken, althans het concrete risico van uiteenlopende nationale voorschriften, bestaat onvoldoende zekerheid dat ook echt effectief kan worden opgetreden tegen ontduiking. De handel verplaatst zich dan naar de lidstaten met de minst strenge regels.

* het ontbreken van aanvullende regels leidt tot disproportioneel grote uitvoerings- en handhavingslasten.

De advocaat-generaal beoordeelt de ernst van de mogelijke schade aan de hand van de inschatting van het risico dat een illegale markt ontstaat. Sigaretten zijn een genotmiddel en hebben uit dien hoofde voor de gebruiker iets spannends. Dit geldt zeker voor de jonge gebruiker, op wie het beleid om het roken tegen te gaan in belangrijke mate is gericht. Onder een dergelijke omstandigheid is het alleszins aannemelijk dat een illegale markt ontstaat van sigaretten die in de Europese Unie verboden zijn, maar daarbuiten wel verkrijgbaar. Het illegale karakter kan er op zichzelf al toe leiden dat het product een markt vindt.

II Gemeenschappelijke handelspolitiek

Aangezien voor de gemeenschapswetgever niet vaststond dat de harmonisatie van de interne markt ook als rechtsgrondslag kon dienen voor de regulering van uit de Europese Unie uit te voeren sigaretten, is voor dit ene specifieke aspect van de richtlijn de verdragsbepaling omtrent de gemeenschappelijke handelspolitiek als rechtsgrondslag toegevoegd.

Om te beginnen stelt advocaat-generaal Geelhoed dat de bevoegdheid van de gemeenschapswetgever op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek mag worden gebruikt voor een regeling die primair de volksgezondheid beschermt. In die zin is deze bevoegdheid van de gemeenschapswetgever niet anders dan de bevoegdheid voor de interne markt. Dit geldt zeker voor een regeling als richtlijn 2001/37 die de uitvoer tegengaat van kwalitatief inferieure sigaretten die op de interne markt zijn verboden.

Evenwel: in dit geval strandt de toevoeging van deze rechtsgrondslag op het motiveringsbeginsel. De enige motivering die de gemeenschapswetgever geeft is dat de toepasselijkheid van de richtlijn op de export moet waarborgen dat de voor de interne marktgeldende bepalingen niet worden ondermijnd. Dat is geen doelstelling van gemeenschappelijke handelspolitiek.

Advocaat-generaal Geelhoed concludeert dat de verdragsbepaling inzake de gemeenschappelijke handelspolitiek ten onrechte mede de rechtsgrondslag van de richtlijn vormt. Het gemeenschapsrecht inzake de harmonisatie van de interne markt kan als rechtsgrondslag dienen voor de toepasselijkheid van de richtlijn op de productie van sigaretten, onafhankelijk van hun bestemming. Hiermee kan de gehele richtlijn op deze rechtsgrond worden gebaseerd. Volgens Geelhoed leidt dit niet tot nietigheid van de richtlijn, er blijft immers, ook na het wegvallen van de tweede rechtsgrondslag, een voldoende rechtsbasis bestaan.

III Evenredigheidsbeginsel

Dit beginsel ziet op de keuze van de maatregel, is de regeling geschikt en ligt niet een andere - minder ingrijpende - maatregel voor de hand die de volksgezondheid even goed beschermt? De heer Geelhoed beantwoordt deze vragen positief. Hij gaat met name in op de evenredigheid van twee bijzondere elementen van de richtlijn: het productieverbod (in verband met de toepasselijkheid op de uitvoer) en het verbod op het gebruik van descriptoren, als "light" en "mild".

Voor de heer Geelhoed staat vast dat een productieverbod is vereist om het door de maatregel beoogde doel te bereiken. Hij brengt in herinnering:

* het risico van het ontstaan van een illegale markt is aannemelijk, hetzij door wederimport hetzij doordat producten rechtstreeks op de illegale markt komen;

* een communautair optreden is vereist om dit tegen te gaan. Eenzijdige nationale maatregelen zijn met het oog op de controle niet effectief;

* eenzijdige nationale maatregelen leiden bovendien tot een merkbare verstoring van de interne markt.

Wat betreft de descriptoren acht Geelhoed doorslaggevend dat het gaat om een verbod op een beperkt aantal gangbare benamingen die verwarring kunnen wekken bij de consument met name ten aanzien van de schadelijkheid van het product. Volgens de advocaat-generaal speelt daarbij een rol dat ernstig mag worden betwijfeld of de overgang van consumenten naar sigaretten met een lager teergehalte gezondheidswinst oplevert.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.
Deze persmededeling is beschikbaar in het Frans, Engels, Duits, Spaans, Italiaans en Nederlands De volledige tekst van de conclusie is te vinden op de internetpagina van het Hof
www.curia.eu.int heden vanaf ongeveer 15.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656.


1Arrest Duitsland/Parlement en Raad, C-376/98, Jurispr. blz. I-8419.2 Bij het Hof zijn opmerkingen ingebracht door de Britse fabrikanten, Japan Tobacco, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de regeringen van België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

---


---