KNMG: niet meewerken aan dwangvoeding gedetineerden
De KNMG geeft artsen in Nederland het zwaarwegende advies niet mee te
werken aan dwangvoeding van wilsbekwame gedetineerden. De
artsenfederatie reageert hiermee op een oproep van de Johannes Wier
Stichting voor mensenrechten en gezondheidszorg. Deze stichting
verzocht de KNMG haar standpunt inzake dwangvoeding nog eens te
bevestigen en Nederlandse artsen op te roepen hieraan niet mee te
werken.
Kernpunten in het standpunt van de KNMG zijn en blijven het
zelfbeschikkingsrecht van de patiënt en de professionele autonomie van
de arts. Voor de artsenfederatie vormen deze elementen de kern van het
vertrouwen dat patiënten onder alle omstandigheden in hun arts moeten
kunnen stellen. Meer concreet komt de KNMG op grond van de volgende
overwegingen tot haar oordeel.
In de kwestie van de hongerstaking van een gedetineerde staat de vraag
centraal of artsen mogen overgaan tot het kunstmatig toedienen van
vocht en/of voeding tegen zijn wil, dat wil zeggen onder dwang. De
medische ethiek laat de arts van oudsher geen ruimte voor een
behandeling onder dwang van een patiënt die zijn wil kan bepalen en in
staat is de gevolgen van zijn behandelweigering te overzien. Dat
betekent dat voor een interventie van een arts toestemming van de
patiënt noodzakelijk is. Dit uitgangspunt van medische ethiek is in
overeenstemming met juridische beginselen en regels, waaronder het
grondwettelijk recht op onaantastbaarheid van het lichaam.
In het geval van een gedetineerde is tevens de Penitentiaire Beginselenwet van toepassing. Artikel 32 van deze wet geeft de directeur van de gevangenis onder voorwaarden de bevoegdheid om de gedetineerde te verplichten een medische handeling te dulden. Zelfs al zou deze bepaling een basis bieden voor het voor het nemen van een besluit tot dwangvoeding, dan nog laat dit onverlet dat een arts zich te allen tijde dient te laten leiden door medisch professionele normen en dat hij de beslissing op autonome wijze neemt.
De medisch professionele autonomie van de arts is een groot goed. Het
betekent dat hij de beslissing om al of niet tot dwangvoeding over te
gaan zelf neemt. Hij laat zich hierbij niet leiden door andere
belangen dan die van zijn patiënt. Bij het nemen van zijn beslissing
vindt de arts houvast in de beginselen van medische ethiek, zoals deze
zijn verwoord in de gedragsregels van de KNMG en in de verklaringen
van de World Medical Association (WMA). Artikel 5 van de
WMA-Verklaring van Tokyo (1975) luidt als volgt: Where a prisoner
refuses nourishment and is considered by the doctor as capable of
forming an unimpaired and rational judgment concerning the
consequences of such a voluntary refusal of nourishment, he or she
shall not be fed artificially. Artikel 4 van de WMA-Verklaring van
Malta 1991 stelt: The ultimate decision on intervention or
non-intervention should be left with the individual doctor without the
intervention of third parties whose primary interest is not the
patiënts welfare.
In de feiten en omstandigheden die nu aan de orde zijn, ziet de KNMG
geen aanleiding voor een afwijking van het bovenstaande.
Maatschappelijke en politieke druk zijn voor de arts niet maatgevend.
Daarom geeft de KNMG artsen het zwaarwegende advies niet mee te werken
aan het onder dwang voeden van een wilsbekwame gedetineerde. Dit nog
afgezien van de mogelijke medische risicos van dwangvoeding.
Eerder deze week werd het standpunt van de KNMG ondersteund in een brief van de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg, die op verzoek van de artsenfederatie een eigen oordeel formuleerde.