kinderen
Onderzoek naar het Downsyndroom bij ongeboren kinderen
De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
DBO-K-U-2309622
6 september 2002
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen, gesteld door de leden
van uw Kamer Veling en Van der Vlies (ChristenUnie en SGP) over een
onderzoek naar het Downsyndroom bij ongeboren kinderen (2010213630).
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Onderzoek naar het Downsyndroom bij ongeboren kinderen 1. Onderzoek
naar het Downsyndroom bij ongeboren kinderen
Kamerstuk, 6-9-2002
Om het kamerstuk op te halen: Zie het origineel http://www.minvws.nl/document...er=393&page=18307 .
Antwoorden op kamervragen van Veling en Van der Vlies over een onderzoek naar het Downsyndroom
bij ongeboren kinderen (2010213630).
---
Vraag 1.
Bent u op de hoogte van het nieuwe onderzoek van de Amsterdamse hoogleraar J. van Vugt,
waarbij zesduizend zwangere vrouwen een bloedtest aangeboden krijgen die moet uitwijzen
of het ongeboren kind verhoogde kans op het syndroom van Down heeft?1
Antwoord
Ja, ik ben over dit onderzoek geïnformeerd via perspublicaties op 6 en 7 augustus 2002.
Vraag 2.
Op welke wijze is in de onderzoeksopzet aandacht besteed aan de wijze waarop ouders
voorafgaand aan deelname bewust worden gemaakt van de emotionele consequenties en
ethische dilemma's waarvoor zij komen te staan bij een positief testresultaat?
Antwoord
Het voorgenomen onderzoek is op basis van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) vergunningplichtig
omdat de screeningsresultaten voor betrokkenen potentiële risico's in zich
kunnen dragen, waartegen bescherming noodzakelijk is. Voor het voorgenomen onderzoek is
door de Vrije Universiteit van Amsterdam echter nog geen vergunning bij het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aangevraagd. Op grond hiervan beschik ik op dit
moment niet over een onderzoeksopzet en is het mij onmogelijk u op dit moment een antwoord
op uw vraag te geven.
Met prof. dr. J.M.G. van Vugt is op dezelfde dag dat ons de eerste perspublicatie bereikte
contact gezocht. Aan hem is verzocht een vergunningaanvraag in te dienen. De aanvraag zal
door de Gezondheidsraad beoordeeld worden tegen de achtergrond van zijn advies "Prenatale
screening" en het standpunt dat ik daarop binnen enkele maanden zal uitbrengen.
Vraag 3.
Voorziet de onderzoeksopzet in ondersteuning en begeleiding en/of doorverwijzing van de ouders
wanneer hun kind een vergrote kans op het Downsyndroom blijkt te hebben? Zo ja, op
welke wijze?
Vraag 4.
Zo neen, deelt u de mening dat ouders die te horen krijgen dat zij een kind met een Downsyndroom
verwachten extra steun en begeleiding nodig hebben? Bent u bereid in de betreffende
protocollen deze begeleiding op te laten nemen?
1 Nederlands Dagblad, 7 augustus jl.
2
Antwoord
Conform mijn antwoord op vraag 2 is het mij niet mogelijk u hieromtrent thans informatie te
verschaffen.
Vraag 5.
Deelt u de mening dat wanneer de testuitslag wijst op een verhoogde kans op het syndroom
van Down bij het ongeboren kind, dit geen reden tot abortus kan zijn?
Antwoord
Deze vraag kan in algemene zin bevestigend worden beantwoord. Op grond van de Wet afbreking
zwangerschap (WAZ) kan een zwangerschap worden afgebroken wanneer de vrouw
in een noodsituatie verkeert. Artikel 5, eerste lid, van de WAZ bepaalt immers dat afbreking
van zwangerschap "alleen dan wordt uitgevoerd, indien de noodsituatie van de vrouw deze
onontkoombaar maakt". Als bij prenataal onderzoek is gebleken dat het ongeboren kind het
syndroom van Down heeft, is dat feit op zichzelf geen reden om een noodsituatie te veronderstellen.
In het individuele geval kan een vrouw echter tot de conclusie komen dat in haar
omstandigheden zwanger zijn van een kind met het syndroom van Down voor haar een noodsituatie
betekent.
Bij de voorgenomen evaluatie zal worden nagegaan hoe in de praktijk de Wet afbreking zwangerschap
wordt nageleefd en ingevuld, daarbij zal uiteraard aan het begrip noodsituatie aandacht
worden besteed.