---

Brieven aan de Kamer
---

Advies KPMG

29-08-2002

In navolging van de brief van mijn ambtsvoorganger d.d. 4 juli jl. (nr. D2002002078) en onder verwijzing naar zijn brief van 21 maart 2000 (nr. Def. 0000068) moet ik u tot mijn spijt mededelen dat ik mij niet gebonden acht aan het advies, dat op 10 juli j.l. door KMPG is uitgebracht.

Op 23 juli jl., daags na mijn beëdiging, lieten de advocaten van mevrouw Ovaa- Van den Broek en de heer Spijkers mij weten dat hun cliënten - zij het niet van harte - akkoord konden gaan met het door KPMG gegeven advies, hoewel het adviestraject op onderdelen nog niet geheel was voltooid.

Naar aanleiding van de formulering van het uiterst korte advies hebben de minister van Defensie en ondergetekende KPMG uitgenodigd voor een mondelinge toelichting. In dat gesprek, dat plaatsvond op 1 augustus jl., is KPMG met name gevraagd de van die zijde gebruikte ernstige en zwaarwegende term misleiding, waaraan Defensie zich zou hebben schuldig gemaakt, te onderbouwen, mede omdat deze kwalificatie, volgens KPMG, van belang zou zijn voor de hoogte van de door KPMG geadviseerde financiële genoegdoeningen. KPMG zegde toe dit op korte termijn te zullen doen. Echter, op 27 augustus jl. liet KPMG mij weten die onderbouwing niet te zullen geven.

Nu iedere onderbouwing ontbreekt, heb ik KPMG heden laten weten dat ik nu helaas gedwongen ben mij niet aan dit advies gebonden te achten. Immers, in redelijkheid kan van mij mede gelet op de door mij af te leggen verantwoording aan u en de Algemene Rekenkamer en eventueel door mij te nemen maatregelen - niet verwacht worden dat ik gevolg geef aan een advies, waarin centraal staat dat er sprake zou zijn van misleiding door medewerkers van mijn ministerie, zonder dat ik daarvoor enige onderbouwing heb gekregen.

Omdat, zoals KPMG stelt, de kwalificatie misleiding van belang is voor de hoogte van de financiële genoegdoeningen en alle elementen van het advies onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, ontvalt voor mij de basis aan het hele advies in al zijn elementen.

Ik heb veel waardering voor de persoonlijke inzet van mijn voorganger, om gedurende zijn gehele ambtsperiode - tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te komen. Het door hem gekozen traject getuigt van de oprechte wil van Defensie mevrouw Ovaa- Van den Broek en de heer Spijkers genoegdoening te geven. Net als mijn ambtsvoorganger hecht ook ik hier groot belang aan en ben ook ik zeer gemotiveerd dit al veel te lang slepende conflict te beëindigen. Echter, omdat de onderbouwing ontbreekt, moet ik helaas concluderen dat ik op basis van het op 10 juli uitgebrachte advies deze kwestie nu niet tot een goed einde kan brengen. Niettemin heb ik heden aan de advocaten van mevrouw Ovaa- Van den Broek en de heer Spijkers laten weten dat bij mij bereidheid bestaat om overleg te voeren over het alsnog treffen van een regeling in der minne. Dat lijkt mij in het belang van alle partijen.

Over relevante ontwikkelingen terzake zal ik u nader informeren.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

C. van der Knaap

Nieuws Ministerie van Defensie